'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
Zoals alles wat tevoren geschreven is, tot onze lering geschreven is (Rom.15:4), zo ook deze geschiedenis vermeld in 2 Koningen 5. Wellicht is de bedoeling daarvan niet gelijk voor iedereen duidelijk, maar ik geloof dat God ons hiermee duidelijk wil maken dat voor Hem iedereen een middel kan zijn om tot zijn doel te komen, in dit geval de genezing van Naäman. In Mattheüs 25:14-30 lezen we in de gelijkenis van de talenten: ‘En de één gaf hij vijf talenten, de ander twee, de derde een, ieder naar zijn eigen bekwaamheid.’ Er is dus niemand die kan zeggen ‘ik heb geen talent van de Heer ontvangen!’. ‘Ons’ talent moeten we ontdekken en als we weten wat het is, ook gebruiken en niet in de grond stoppen (Math.25:25). Ook dienen we te waken over hoogmoed zodat we ons talent overwaarderen, maar ook het gevaar voor onderwaardering ligt op de loer. ‘Omdat ik geen hand/oog ben…’, of ‘Het oog kan niet tot de hand zeggen: ik heb je niet nodig…’ (1 Kor.12:15; 21). Een ander gevaar is dat wij, bewust zijnde van ‘onze’ bekwaamheden en talenten, gaan denken dat we nu alles wel alleen kunnen. Zo werkt het in het koninkrijk van God niet, we hebben elkaar nodig! (Luk.5:7). De vraag is dus niet of we een gave (talent) hebben, maar of we God de toegang in ons leven geven om die gave tot ontwikkeling te brengen! Paulus schrijft aan Timotheüs dat ‘er vaten zijn tot eer, geheiligd, bruikbaar voor de Meester!’ (2 Tim.2:21). Zijn wij bruikbaar voor de Meester?
Naar de mens gesproken stelt Gods ‘gereedschap’ niet zoveel voor. Paulus spreekt over: ‘niet vele wijzen, niet vele machtigen, niet vele aanzienlijken, het dwaze van de wereld, het zwakke van de wereld, het onaanzienlijke van de wereld, wat niets is.’ (1 Kor.1:26-28). Maar deze ‘gereedschappen’ in de hand van God, kunnen wonderen teweegbrengen! ‘Hier is een jongen die vijf gerstebroden en twee vissen heeft, maar wat is dat op zovelen?’ zeiden de discipelen (Joh.6:9-15). Maar de broden en vissen in de hand van de Here Jezus betekenden voeding voor vijfduizend mannen (en vrouwen?)! In het hierboven vermelde Bijbelgedeelte horen we van een meisje dat op wonderlijke wijze door God gebruikt werd. Het stelde misschien niet zoveel voor naar menselijke maatstaven, maar ze werd een werktuig in Gods handen waardoor een generaal genezing ontving. Naäman realiseerde zich waarschijnlijk niet dat God met hem bezig was doordat Hij toeliet dat een joods meisje als gevangene meegevoerd werd, in zijn huis terechtkwam en het dienstmeisje van zijn vrouw zou worden. Het meisje, van wie we de naam niet weten, had er ook niet voor gekozen om op zo’n manier door God gebruikt te worden. Het waren de omstandigheden die het lieten gebeuren dat ze zo tot een zegen zou zijn voor Naäman en zijn huis. Een vergelijking met Jozef dringt zich hier op. Jozef die door zijn broers naar Egypte werd verkocht, zegt later tegen hen: ‘God stuurde mij vooruit, zodat ik jullie levens kon redden’ (Ps.105:17; Gen.45:5-8). ‘O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?’ Rom.11:33-34).
De overval
Het moet een zwarte bladzijde in het leven van dat meisje zijn geweest die dag toen die Aramese soldaten in haar dorp kwamen, haar gevangen namen en meevoerden naar hun land. Weg van haar land, familie, vrienden en alles waar ze zo mee vertrouwd was, haar hele (jonge) leven werd er door op zijn kop gezet. Al haar dromen en plannen werden in een klap tenietgedaan. Nu ik dit schrijf denk ik aan de tweehonderd meisjes die in 2014 Nigeria door de extremistische groep van Boko Haram zijn gekidnapt. Ik zal maar niet uitweiden over wat er met die meisjes is gebeurd daarvoor zijn de details te gruwelijk! We zijn niet altijd in staat zulk soort gebeurtenissen te doorgronden en te verklaren.
De slavin
Enige tijd later werd ze dan tewerkgesteld als dienstmeisje in het gezin van Naäman (een generaal zoals ze begreep) waar ze zijn vrouw mocht helpen in de huishouding. Ze begreep er niets van wat God met haar leven wilde, want ze geloofde dat God een doel met haar leven had, zoals dat voor iedere gelovige het geval was. Maar wat er nu gebeurd was kon ze niet rijmen. Haar gedachten gingen onwillekeurig terug naar de verhalen die ze van haar ouders had gehoord over Jozef uit het boek Genesis. Was hij ook niet in een soortgelijke situatie naar een ander land gesleept, en zou hij ook niet met die vraag geworsteld hebben waar God nu was en waarom Hij niets deed? Ze voelde zich erg verdrietig, eenzaam en alleen, maar haar geloof was sterk genoeg om te blijven vertrouwen dat God haar wel zou helpen. Zo kwam het dat ze niet verbitterd werd en bij de pakken neer ging zitten, en had ze ook geen gevoelens van haat ten opzichte van de mensen die haar omringden.
De evangeliste
Toen ze op een dag hoorde ze dat Naäman ziek was, melaats (en ze wist dat deze ziekte ongeneeslijk was en tot de dood zou leiden) werd ze vervuld met een groot medelijden. Als in een flits ging er door haar heen dat Naäman hulp kon vinden in haar land bij haar volk. Maar even snel kwam de gedachte in haar op dat ze nu de kans kreeg om wraak te nemen door te zwijgen en niets te zeggen over de profeet in Israël die hem zou kunnen helpen. Was Naäman en het volk waar ze nu verbleef, tenslotte ook geen vijanden van haar volk en God, was haar redenering? Ze lag de hele nacht wakker met die gedachte maar vond geen vrede. Zo lag ze na te denken over alles wat er gebeurd was vanaf de dag dat ze hier gekomen was tot nu, en met de vraag die haar al zolang bezig hield: ‘waarom moest dit alles gebeuren, wat wilde God van haar?’ En weer als vanzelf kwam het beeld van Jozef haar voor de geest. Hoe had hij gehandeld? Was ook hij niet bij machte geweest om wraak te nemen, zoals zij nu, en zich niets aan te trekken van de ernstige situatie waarin zijn familie toen verkeerde? Mocht je kwaad met kwaad vergelden, of was je ertoe geroepen om zegen te verspreiden? Er stond toch dat je je naaste moest liefhebben en je vijand haten; of stond dat er niet? (Mat.5:43). Nee, het was niet gemakkelijk om te weten wat ze moest doen. Maar geleidelijk aan kwam ze tot rust en werden haar dingen duidelijk en begon ze zich af te vragen of God misschien had toegelaten dat ze hier in dit land en gezin terechtgekomen was voor een bepaald doel? Zou God haar willen gebruiken zodat Naäman genezing zou kunnen vinden bij de profeet in Israël? De ‘waaroms’ werden ‘waarvoors’, en toen ze de volgende morgen opstond wist ze wat haar te doen stond. Ze zou doen wat anderen na haar ook zouden doen, toen ze zeiden: “Wij doen niet goed; deze dag is een dag van blijde boodschap, en wij houden ons stil. Indien wij wachten tot het morgenlicht, dan zal ons straf treffen. Welaan dan, laten wij heengaan en het in het koninklijk paleis melden.” (2 Kon.7:9). Ging ze daardoor niet dezelfde weg die Jozef was gegaan? Ze dacht aan wat Jozef tegen zijn broers had gezegd toen hij zich aan hen bekend maakte. (Op dat moment was ze blij dat haar ouders haar met het woord van God hadden opgevoed en dat ze zoveel teksten uit het hoofd kende.) “Toen zeide Jozef tot zijn broeders: Kom eens hier. Zij staarden hem allen stomverbaasd aan. En hij herhaalde het: “Ik ben Jozef, jullie broer, die jullie naar Egypte verkochten! Verwijt het jezelf niet, want God had er een bedoeling mee! Hij stuurde mij vooruit, zodat ik jullie levens kon redden. God heeft mij hierheen gestuurd om jullie en jullie gezinnen in leven te houden, zodat jullie kunnen uitgroeien tot een groot volk. Ja, God stuurde mij hierheen, niet jullie!” (Genesis 45:5-8). Ja, nu wist ze het, dat moest ook zij doen, spreken en niet zwijgen!
Een groot gevoel van vrede en blijdschap vervulde haar hart, ze rende naar beneden en zei tot haar meesteres: “Och, was mijn heer maar bij de profeet in Samaria, dan zou deze hem wel van zijn melaatsheid verlossen.” (5:3). Het was eruit voor ze het wist. Maar gelijk kwam er ook twijfel in haar hart, zou Naäman wel naar de profeet willen gaan? Maar goed, zij had gedaan wat ze kon, dan moest God de rest maar doen, dacht ze stilletjes. Het waren spannende momenten die dag en ze probeerde uit te vinden wat er met haar raad gedaan werd. Even later hoorde ze haar meesteres met een van de officieren van haar man praten en die beloofde Naäman mee te delen wat het meisje aangeraden had. Zou het werkelijk zo zijn dat God haar, zo’n klein nietig meisje, ging gebruiken zodat haar meester zou kunnen worden genezen? En weer dacht ze terug aan haar ouders die haar hadden grootgebracht met het geloof waardoor ze nu in staat was om haar meester mee te delen wie de profeet was, waar hij woonde en wat hij kon doen.
De beloning
Later die dag hoorde ze dat Naäman plannen had om de profeet op te zoeken; het was gelukt! Nee, we kunnen niet alles vertellen hoe het gegaan is, maar na enige tijd hoorde ze dat haar meester weer thuis zou komen, gezond en wel! Maar ze hoorde wel dat haar meesteres enorm blij was toen hij thuiskwam, want wat haar man verandert zeg! Ze wist niet hoe het gebeurd was, maar het lichaam van haar man was weer zo gezond, als het lichaam van een kleine jongen! Later heeft Naäman verteld hoe de God van Israël hem genezen had en ook dat hij daar van wilde getuigen tegenover iedereen die het wilde horen. Hij was bevorderd tot ambassadeur van God en dat was voor hem belangrijker dan een generaal te zijn.
Tenslotte
Maar hoe is het afgelopen met het meisje zonder naam? Heeft zij ook een beloning gekregen, of is ze misschien wel vrijgelaten en teruggestuurd naar haar huis? We weten het niet. Weet je, het is eigenlijk ook niet belangrijk, want het gaat het er helemaal niet om wie wij zijn of wat wij doen, maar wat de Heer door ons heen kan doen! Een beloning? Ik denk dat het meisje gezegd zal hebben: ‘Zo moet ook gij, nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen: ‘Wij zijn onnutte slaven; wij hebben slechts gedaan, wat wij moesten doen’ (Luk17:10). Neen. Johannes de doper heeft het goed begrepen toen hij zei: ‘Hij moet meer, maar ik minder worden’ (Joh.3:30). Ze is opgegaan in de geschiedenis, maar niet in het ‘vergeetboek’ geraakt bij God, want: ‘Hij is niet onrechtvaardig om uw werk te vergeten en de liefde die u betoond hebt voor zijn naam … (Hebr.6:10).