Nieuwe Testament – Jezus, minder dan… – Hebreeën 2:5-18

17 september, 2024

Bijbelboeken: Hebreeën

Nieuwe Testament

‘Jezus, een weinig minder dan de engelen’

(Waarom Jezus Mens moest worden)

Hebreeën 2:5-18

Inleiding

Veel gelovigen hebben moeite met het Bijbelboek Hebreeën; en toegegeven het is ook niet het gemakkelijkste. Maar dat mag ons er toch niet van weerhouden om het te lezen, want wanneer we Gods Woord lezen is er altijd wel iets wat we wel begrijpen, dus waarom niet beginnen? In hoofdstuk 1:1-3 kunnen we lezen dat de Heer Jezus hoger is dan de profeten van het Oude Testament. Christus is de Zoon van God; de profeten waren eigenlijk personen die geroepen waren om een dienst uit te oefenen namens God. Christus schiep de werelden en houdt ze in stand (1Tim.4:10). Hij is Gods ‘offer’ voor de zonden van de wereld. Christus stierf voor onze zonden. Nadat Hij dat werk had volbracht is Hij gaan zitten aan Gods rechterhand. Hij was ook hoger dan de engelen (1:4-14). Maar in hoofdstuk 2:9 lezen we dan dat Hij ‘voor korte tijd minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden van de dood.’ Dat zou bij ons de vraag kunnen doen opkomen: ‘Hoe kon Jezus hoger zijn dan de engelen als Hij een menselijk lichaam had aangenomen?’ ‘Zijn engelen niet hoger omdat ze niet gelimiteerd zijn aan een menselijk lichaam?’ Het lijkt erop, door het feit dat engelen ‘dienende geesten’ zijn (1:14) zonder menselijke lichamen, ze voorrang hebben over de Heer Jezus die een lichaam had en ‘diende’ op aarde. Deze vragen worden beantwoord door de verklaring waarom de Heer Jezus een lichaam aangenomen heeft. Omdat de Heer Jezus een menselijk lichaam had aangenomen, wil dat niet zeggen dat zijn goddelijkheid daarmee ophield. Want Hij heeft in de gestalte van God zijnde het geen roof geacht God gelijk te zijn, want Hij was God, maar heeft wel de gestalte van een slaaf aangenomen, en is de mensen gelijk geworden. Uiterlijk werd Hij als een mens bevonden, maar innerlijk bleef Hij Wie Hij was: ‘de Christus, die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid.’ (Fil.2:6-8; Rom.9:5) We lezen nergens dat de Heer Jezus zijn heerlijkheid heeft afgelegd; Hij hield dat verborgen, op enkele uitzondering na (Mat.17:1-8; Joh.18:6)

De schrijver van deze brief geeft vier redenen in het tweede hoofdstuk waarin hij aangeeft waarom de mensheid van de Heer geen handicap was, noch een teken van inferioriteit (lager in rang), maar een tijdelijke noodzakelijkheid.

Zijn mensheid maakte het mogelijk om het ‘gebied’ dat de mens verloren had terug te winnen. (Hebreeën 2:5-9)

De vermelding van de verzen 5-9 zijn uit Psalm 8:4-6. Toen God de eerste man en vrouw schiep, had Hij hen gezag over Zijn schepping gegeven (Gen.1:26-31). David verwonderde zich erover dat God zijn macht en heerlijkheid wilde delen met zwakke mensen! (Vs.6) De mens was geschapen ‘een weinig minder dan de engelen’, en daarom lager dan deze, maar aan de mens werden voorrechten gegeven veel hoger dan die van de engelen. God heeft namelijk nooit aan engelen beloften gedaan dat zij zouden gaan regeren over ‘het toekomstige aardrijk.’ (Heb.2:5) Paulus schreef de gelovigen in Korinthe: ‘Weet u niet, dat wij engelen zullen oordelen?’ En de brief aan de Hebreeën zegt: ‘Zijn zij (engelen) niet allen dienende geesten, die tot dienst uitgezonden worden ter wille van hen die de behoudenis zullen beërven?’ (Heb.1:14)

Maar we hebben hier te doen met een serieus probleem, want het is duidelijk dat de mens nu geen gezag meer uitoefent over de schepping, zoals oorspronkelijk bedoeld. Het is waar, de mens kan geen gezag uitoefenen over vissen, gevogelte en andere dieren. In feite heeft de mens het al moeilijk genoeg zichzelf te controleren! ‘Maar nu zien we nog niet alles aan hem onderworpen’ (2:5) ‘Maar wij zien Jezus!’ (2:9) De Heer Jezus is Gods antwoord op het netelige vraagstuk waarvoor de mens gesteld werd. Jezus Christus werd mens zodat Hij kon lijden en sterven voor de zonden van de mens en het gezag herstellen dat door de zonde verloren was gegaan. Jezus had gezag over de vissen (Mat.17:24-27; Luk.5:1-11; Joh.21:1-11), en over het gevogelte (Luk.22:34, 60), en over de wilde dieren (Mark.1:12-13), en het vee (Mark.11:1-7). De Here Jezus heeft het verloren gezag van de mens teruggewonnen. Nu ligt alles onder Zijn voeten (Ef.1:20-23). De mens was ‘gekroond met eer en heerlijkheid’ (Vs.7), maar verloor zijn kroon en werd een slaaf van de zonde. Jezus Christus heeft die ‘eer en glorie’ herwonnen (Vs.9), en de gelovigen van vandaag hebben deel aan Zijn koninklijk gezag (Op.1:5-6). Eens, wanneer Hij zijn koninkrijk zal oprichten, zullen we met Hem regeren in heerlijkheid. De Heer Jezus deed dit alles voor ons, verloren zondaars, vanwege de ‘genade van God’ (Vs.9). Als Hij geen mens was geworden had Hij niet kunnen sterven en ‘de dood smaken’ (ondergaan) voor alle mensen. Het is waar dat engelen niet kunnen sterven; maar het is ook waar dat engelen geen verloren zondaars kunnen verlossen en het gezag van de mens herstellen.

Zijn mensheid maakte het mogelijk dat Hij veel zonen tot heerlijkheid kon leiden (Hebreeën 2:10-13)

Christus is niet slechts de ‘laatste Adam’, maar Hij is ook de overste Leidsman van onze behoudenis (12:2). Dat woord leidsman betekent ‘pionier – iemand die de weg voor anderen opent.’ Christus gaf de heerlijkheid op om mens te worden. Hij keerde terug in die heerlijkheid toen Hij opstond en ten hemel voer (Hand.1:9; Joh.17:5). Nu deelt hij die heerlijkheid met allen die hun vertrouwen op Hem stellen (Joh.17:22-24). Hij brengt veel zonen en dochters in de heerlijkheid!

Christus verenigt zich met ons, en wij zijn verbonden met Hem: we zijn een geestelijke eenheid. In feite zijn wij ‘zijn broeders.’ (Heb.2:12) De schrijver haalt Psalm 22:23 aan – een Messiaanse Psalm – waar Christus naar zijn Gemeente verwijst als zijn broeders. Dat houdt in dat wij en de Zoon van God dezelfde natuur (Vgl. Hand.17:28) hebben en tot dezelfde familie behoren. Wat een wonder van Gods genade!

De schrijver van de brief aan de Hebreeën haalt ook Jesaja 8:17-18 aan uit de Septuaginta. De directe verwijzing, is voor de profeet Jesaja en is uniek; zonen die betekenisvolle namen hadden gekregen (zie Jes.7:3; 8:1-4). Maar de uiteindelijke verwijzing geldt de Heer Jezus. Niet alleen zijn de gelovigen zijn broeders, maar ze zijn ook zijn kinderen: ‘Zie Ik en de kinderen die God Mij gegeven heeft.’ (Heb.2:13) Als de Heer Jezus niet als mens in de wereld was gekomen, kon Hij ons ook niet van de aarde zijn heerlijkheid inbrengen. De menswording, kruisiging en opstanding dienen samen te gaan. Ze leiden allen tot heerlijkheid.

Eén zin uit Hebreeën 2:10 dienen we te bespreken voor we verder gaan: ‘Want het paste Hem… dat Hij de overste leidsman van hun behoudenis door lijden volmaakte.’ Deze tekst zegt niet dat Jezus niet volmaakt was toen Hij op aarde was. Het woord ‘volmaakt’ betekent hier ‘compleet, effectief, voldoende.’ Jezus had niet een toereikende Redder en Hogepriester kunnen zijn als Hij niet mens was geworden en gestorven. ‘In de dagen dat Hij op aarde was, heeft Hij met luid geroep en onder tranen gebeden en smeekbeden geofferd aan Hem Die Hem uit de dood kon verlossen. En Hij is uit de angst verhoord. ‘Hoewel Hij de Zoon was, heeft Hij toch gehoorzaamheid geleerd uit wat Hij heeft geleden.’ (Heb.5:7-8) ‘Geleerd’ wil zeggen ‘ervaren’ of ‘ondervonden’, niet dat Hij ooit ongehoorzaam was geweest en nu gehoorzaam is geworden!

Zijn mensheid maakte het mogelijk dat Hij satan kon ontwapenen en ons bevrijden van de dood (Hebreeën 2:14-16)

Engelen kunnen niet sterven. Jezus kwam niet om engelen te redden (zie Heb.2:16). Hij kwam om mensen te redden. Dat hield in dat Hij om Mens te worden vlees en bloed moest aannemen. Alleen op die manier kon Hij sterven en door zijn dood de satan verslaan. Het woordje ‘te niet doen’ betekend niet ‘vernietigen’, want het is duidelijk dat de satan nog leeft en druk bezig is. Het woord betekent eerder niet meer doelmatig, zonder effect. Satan is niet vernietigd, maar wel ontwapend (Kol.2:15).

Op welke wijze had satan de macht over de dood? Het uiteindelijke gezag over de dood is toch in de handen van God? (Deut.32:39; Mat.10:28; Op.1:18). Satan kan alleen dat doen wat God hem toelaat te doen (Job 1:12, 2:6). Maar omdat de satan de auteur van de zonde is (Joh.8:44), en de zonde de dood voortbrengt (Rom.6:23), is het in deze betekenis dat satan macht uitoefent over de dood. Jezus noemt hem een moordenaar (Joh.8:44). Satan gebruikt de vrees voor de dood als een vreselijk wapen om controle te krijgen over het leven van de mensen. Zijn koninkrijk is er een van duisternis en dood (Kol.1:13). Zij die niet in de Heer Jezus geloven zijn eens en voor altijd overgeleverd aan satans autoriteit en van de verschrikkelijke angst voor de dood. Door de dood, sterven en opstanding van Christus heeft Hij ons, de gelovigen, de overwinning geschonken! (1Kor.15:55-58). Jezus Christus nam niet de natuur van engelen aan om de mens te redden (2Petr.2:4; Op.12:7-9). In plaats daarvan, werd Hij minder dan de engelen om Mens te worden! En niet een ‘man’ in algemene zin; maar Hij werd een Jood, een deel van ‘het zaad van Abraham’ (Heb.2:16). De Joden waren een veracht en gehaat ras, en toch werd de Heer Jezus geboren als een Jood.

Zijn mensheid maakte het mogelijk dat Hij een meevoelend Hogepriester kon zijn voor zijn volk (Hebreeën 2:17-18)

Als louter geesten, die nooit hebben geleden, kunnen engelen zich niet met ons identificeren in onze zwakheden en noden. Maar de Heer Jezus wel! Toen Hij hier op aarde verbleef, was Jezus ‘gelijk aan zijn broeders’ en ervoer de zwakte van de menselijke natuur. Hij wist wat het betekende een hulpeloze baby te zijn, een opgroeiend kind, een opgroeiende jongere. Hij kende de ervaringen van zorgen, honger en dorst (Joh.4:6-8). Hij wist wat het betekende veracht te zijn en verworpen, iemand die belogen werd en vals beschuldigd. Hij ervoer lichamelijk lijden, de dood. Dit alles waren ervaringen die Hem geschikt maakten voor zijn hemelse dienst als Hogepriester.

Als je een voorbeeld wilt van een man die geen barmhartig en trouwe Hogepriester was, lees dan de geschiedenis van Eli (1Sam.2:27-36). Daar vinden we een hogepriester die nog niet eens zijn eigen zonen berispte in hun wandel als dienaren in de tent der samenkomst. Eli veroordeelde zelfs Hanna toen hij haar beschuldigde van dronkenschap in plaats begrip voor haar situatie op te brengen!

Jezus is beide, barmhartig en trouw: Hij is barmhartig voor de mensen en trouw aan God. Hij kan nooit falen in zijn priesterlijke dienst. Hij werd het offer voor onze zonden opdat wij met God verzoend konden worden. Hij hoefde geen offer voor Zichzelf te maken, omdat Hij zonder zonde was. Maar wat als wij, die gered zijn, verzocht worden door de zonde? Dan staat Hij klaar om ons te helpen! Hij werd verzocht toen Hij op aarde was, maar geen verzoeking overwon Hem. Omdat Hij elke vijand heeft verslagen, is Hij in staat ons die genade te geven die we nodig hebben om ook de vijand te verslaan. De woorden ‘te hulp komen’ (Heb.2:18) betekenen letterlijk ‘op het geschreeuw van een kind te hulp komen.’ Het betekent ‘hulp brengen te gelegener tijd’. Engelen zijn in staat om ons te dienen (Heb.1:14), maar zijn niet in staat om ons tegemoet te komen in tijden van verzoeking. Alleen de Heer Jezus kan dat, en Hij kan het doen omdat Hij mens geworden is en geleden heeft en gestorven is.

Het is goed om het onderscheid te zien tussen de dienst van de Heer Jezus als Hogepriester en zijn dienst als Voorspraak (1Joh.2:1). Als onze Hogepriester is de Heer in staat ons die genade te geven die nodig is om niet te zondigen in tijd van beproeving. Als we toch zondigen, dat vertegenwoordigt Hij ons als onze Voorspraak voor de troon van God en vergeeft en reinigt ons als wij oprecht onze zonden belijden (1Joh.1:5-2:2). Beide aspecten van zijn hogepriesterschap maken deel uit van zijn dienst als Middelaar; het is zijn dienst als Middelaar die onze eeuwige redding garandeert.

Tenslotte

Als je dit gedeelte overdenkt, kun je alleen maar verbaasd zijn over de genade en wijsheid van God. Vanuit menselijk standpunt, lijkt het dwaas van God om mens te worden; maar het was juist deze daad van genade die het mogelijk maakte om ons te redden. Toen Jezus Christus Mens werd, werd Hij niet minder dan de engelen, want in zijn lichaam bracht Hij iets tot stand waartoe engelen nooit toe in staat waren. Maar tezelfdertijd, maakte Hij het mogelijk dat wij kunnen delen in zijn heerlijkheid! Hij schaamt zich er niet voor ons broeders en zusters te noemen. Zijn wij beschaamd om Hem Heer te noemen?

______________________________________________________________________________