Nieuwe Testament – Romeinen 8 – Onze toekomstige heerlijkheid

22 juli, 2023

Bijbelboeken: Romeinen

Nieuwe Testament

Onze toekomstige heerlijkheid

Romeinen 8:18-30

Inleiding

Het voegwoordje ‘want’ waarmee vers 18 begint, verwijst naar het voorgaande vers 17, dat een brug vormt met het volgende onderwerp: het lijden in de tegenwoordige tijd en de heerlijkheid. Het delen in de heerlijkheid van Christus komt ná het deelhebben aan Zijn lijden. De gedachte dat lijden voorafgaat aan een toekomstige heerlijkheid vinden we vaker terug in het Nieuwe Testament. ‘Moest de Christus dit niet lijden? en zo zijn heerlijkheid binnengaan?’ zei de Heer Jezus tegen de Emmaüsgangers (Luk.24:26). En Petrus schrijft over: ‘de Geest van Christus die in hen was, aanduidde toen hij tevoren getuigde van het lijden dat over Christus zou komen, en van de heerlijkheden daarna’ (1Petr.1:11). Typologisch vinden we die gedachte al terug in het leven van Jozef zoals beschreven in het boek Genesis. Deze gedachte zal voor de gelovigen in Rome, aan wie de brief, die omstreeks 57 n.Chr. is geschreven, gericht was, een nog diepere betekenis gekregen hebben toen enkele jaren later (64 n.Chr) onder keizer Nero de christenvervolgingen begonnen. De apostel Johannes, die in die tijd verbannen was naar het eiland Patmos, wist ondanks het lijden dat hij ondervond toch ‘dat de HEERE zal regeren voor eeuwig en altijd!’ (Ex.15:18; Ps.47:8-9). Over lijden kon ook de apostel Paulus meespreken en alle gelovigen die leefden in die tijd hadden het bepaald niet gemakkelijk (2Kor.6:1-13; 11:23-33). Petrus spreekt over ‘de vuurgloed in uw midden’ (1Petr.4:12). Om die reden richt de apostel de aandacht op de heerlijkheid die alle gelovigen wacht. Die heerlijkheid zal al ons tegenwoordig lijden doen verbleken en vergeten. ‘Die hoop moet al ons leed verzachten, Komt reisgenoten, ’t hoofd omhoog! Voor hen, die ’t heil des Heren wachten, zijn bergen vlak en zeeën droog.’ We moeten bedenken dat het lijden in deze tijd slechts tijdelijk is en dat de toekomstige heerlijkheid eeuwig is! ‘Want de kortstondige lichtheid van onze verdrukking, bewerkt voor ons een uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van heerlijkheid’ (2Kor.4:17).

De uitdrukking ‘tegenwoordige tijd’ duidt aan dat er ook een ‘toekomstige’ tijd zal komen, en dat de huidige situatie niet zal blijven. Paulus sluit aan bij het joodse spraakgebruik, waarin tegenover de tegenwoordige tijd ‘de toekomstige eeuw’, de eeuw van het Messiaanse vrederijk, wordt geplaatst. In het Nieuwe Testament worden deze uitdrukkingen herhaaldelijk tegenover elkaar gesteld: ‘deze eeuw’ (Luk.16:8; 20:34; Rom.12:2; Gal.1:4; Tit.2:12; Hebr.9:9) tegenover ‘de toekomende eeuw’ (Mat.12:32; Mark.10:30. Ef.1:21; Hebr.2:5). Over welke toekomstige heerlijkheid heeft de apostel Paulus het hier? De hemel zelf of de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarvan Petrus ons spreekt en waarvan we zo vaak lezen in het Oude Testament? Ik denk het laatste. De apostel Paulus contrasteert hier niet de hemel, het hiernamaals, met ons huidig bestaan. Het gaat hier helemaal niet om onze eigen zaligheid, maar om wat wij aan Goddelijke heerlijkheid zullen uitstralen op aarde, als wij mét Christus in ware gedaante openbaar worden. Het contrast is tussen ons bestaan nú in deze schepping, een bestaan dat gekenmerkt wordt door lijden, en ons bestaan stráks in deze schepping: de heerlijkheid van de openbaarwording van de zonen van God, wanneer het aanzien van deze schepping totaal veranderd zal worden. Het betreft de openbaarwording van de zonen van God (Rom.8:9); het is de komst van onze Heer Jezus met al zijn heiligen (1Thes.3:13), wanneer Hij zal komen en op die dag verheerlijkt zal worden in zijn heiligen en bewonderd zal worden in allen die geloofd hebben (2Thes.1:10). Zacharia spreekt over ‘En de Here mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem’ (14:5), terwijl Judas spreekt over Henoch die van dezen geprofeteerd heeft: ‘Zie de Heer is gekomen temidden van zijn heilige tienduizenden om oordeel uit te oefenen tegen allen’ (Jd:14). En Paulus zegt: ‘Wanneer Christus, uw leven, geopenbaard wordt, dan zult u ook met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid’ (Kol.3:4). Er zijn nog andere verzen die daarover spreken. Bijvoorbeeld 1Joh.3:2: ‘Wij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem gelijk zullen zijn.’ Het ogenblik van zijn verschijning zal immers ook het ogenblik zijn van de openbaring van hen ‘die met Hem zijn, geroepenen en uitverkorenen en getrouwen’ (Op.17:14). Er is dus lijden in deze ‘tegenwoordige’ tijd en dat lijden beperkt zich niet alleen tot de mensen maar betreft ook de schepping.

De schepping zucht

De schepping wordt in vers 19 en 22 als een persoon voorgesteld. ‘De schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar omwille van hem die haar onderworpen heeft’ (vs.20). Toen God de schepping van hemel en aarde voltooid had, zag Hij dat al wat Hij gemaakt had zeer goed was (Gen.1:31), maar nu is het een zuchtende schepping. Er is lijden en dood als gevolg van de zonde die door de mens in de wereld is gekomen. ‘De aardbodem is omwille van u vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten, zolang gij leeft; en doornen en distelen zal hij u voortbrengen’ (Gen.3:17-18). Paulus gebruikt voor dit lijden van deze schepping uitdrukkingen als ‘zinloosheid’, ‘slavernij’ en ‘verderf’ waarvan ze hoopt vrijgemaakt te worden. Het zuchten van de schepping is dus niet iets van de laatste eeuwen maar is er altijd geweest, hoewel we kunnen constateren dat het zuchten sterker wordt de laatste decennia omdat de mens het heeft nagelaten een goede ‘bewaarder’ van de schepping te zijn. Dit ‘zuchten’ wordt zichtbaar in zaken zoals aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, stormen, droogtes e.d. En de laatste jaren denken we ook aan berichten van ‘gaten in de ozonlaag, smelten van de poolkappen en daardoor het stijgen van het zeewater, het opraken van de wereldvoorraden aan olie en aardgas, een sterk groeiend aantal mensen en daardoor een dreigend gebrek aan water en voedsel, tsunami’s, epidemieën zoals ebola en een toenemend aantal orkanen mogelijk veroorzaakt door de stijging van de temperatuur’, en zo zouden we door kunnen gaan. Paulus vergelijkt deze zuchtende schepping met een vrouw die in barensnood is. Barensnood betekent nieuw leven! Er is pijn, maar die pijn eindigt als het kind geboren is. Eens zal deze schepping vrijgemaakt zijn van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Het gaat hier niet om de hemel als woonplaats van God maar om de nieuwe hemelen en aarde waar gerechtigheid woont waarover Petrus spreekt (2Petr.3:13; Jes.35:1-9).

Wij zuchten

Maar niet alleen de schepping zucht, ook wijzelf zuchten bij onszelf. De schepping zucht opdat zij vrijgemaakt zou worden van de ‘slavernij van de vergankelijkheid’, wij zuchten in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam. Paulus zegt dat wij ‘in deze tent zuchten’ en zijn verlangen is ‘met Christus te zijn want dat is verreweg het beste’ (2Kor.5:1-8: Fil.1:23). Principieel maken wij (geestelijk) al deel uit van die nieuwe schepping, maar lichamelijk horen we nog bij de oude, en dat brengt ‘zuchten’ met zich mee. Wij zijn al zonen van God (vs.14-15) maar ons lichaam heeft daar nog geen deel aan. Wij zijn in uiterlijke verschijningsvorm niet als zodanig herkenbaar. Maar dat komt! We zullen (zegt vers 29) straks aan het beeld van de Zoon gelijkvormig zijn. Ons lichaam zal delen in de verlossing, en in opstandingslichamen zullen we herkenbaar zijn in wat we echt zijn: zonen van God. Omdat wij bij onze bekering al de vreugde van het verbonden zijn met Christus en van alle daarmee verbonden hemelse zegeningen verkregen hebben (Ef.1:3), zien wij des te meer uit naar volledige verlossing. ‘Ons burgerschap is in de hemelen, waaruit wij ook de Heer Jezus Christus als Heiland verwachten, die het lichaam van onze vernedering zal veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van zijn heerlijkheid, naar de werking van de macht die Hij heeft om ook alles aan Zich te onderwerpen’ (Fil.3:20-21). We zijn gelijk aan de verspieders die al een voorsmaak hadden gehad toen ze het land gingen verspieden, maar ze moesten nog veertig jaar wachten alvorens ze het land mochten binnengaan en in bezit nemen (Joz.13). Totdat die tijd aanbreekt wachten we en hopen op wat wij niet zien om het met volharding te verwachten. Want wij zijn behouden geworden in de hoop (8:2). Welke hoop? ‘In de verwachting van de gelukkige hoop en de verschijning van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Jezus Christus’ (Tit.2:13). Het beste komt nog! We worden niet moedeloos wanneer we het lijden in deze wereld zien of misschien zelf ervaren, want wij weten dat het lijden tijdelijk is en de heerlijkheid eeuwig!

De Geest Die zucht

Leven in een schepping die zucht betekent dat we geconfronteerd kunnen worden met moeiten en lijden. We leven in een gevallen en gebroken wereld maar dat wil niet zeggen dat God ons daarin alleen laat, hoewel die gedachte wel bij ons op zou kunnen komen zoals bij de discipelen toen zij in een storm terecht waren gekomen en de Heer wekten met de woorden: ‘Meester, bekommert U Zich er niet om dat wij vergaan?’ (Mark.4:38). Het is wellicht zo dat wij denken dat de Heer slaapt als wij een keer in grote nood verkeren, maar we mogen weten dat Hij niet werkeloos toekijkt want: ‘Hij was afzonderlijk op de berg om te bidden!’ (Mat.14:23; Rom.8:34). Hij zorgt immers voor ons en leeft mee in onze moeiten want we lezen: ‘In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd’ (Jes.63:9). Jezus was verontwaardigd in de Geest, ontroerd en weende bij het graf van Lazarus (Joh.11:33-34). En toen de Heer Jezus tijdens zijn dienst op aarde met de gevolgen van de zonde geconfronteerd werd, zuchtte Hij en was verontwaardigd (Mark.7:34). Nu is het de heilige Geest die zucht, maar dat is niet alles want Hij bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen, de Geest komt onze zwakheid te hulp! Eerder in deze brief hebben we gelezen dat ‘toen wij nog krachteloos waren, is Christus te rechter tijd voor goddelozen gestorven’ (5:5). Hier is het de heilige Geest die ons tegemoet komt in onze zwakheid om voor ons te bidden, want wat wij naar behoren zullen bidden weten wij soms niet. Waaruit bestaat die zwakheid? Onze zwakheid bestaat hierin dat wij, levend in deze gecompliceerde wereld, niet altijd in staat zijn om Gods wil te kennen (Kol.1:9). De uitkomst van Gods plan in ons leven kunnen wij niet altijd doorgronden want ‘onnaspeurlijk zijn Zijn wegen (11:33). Een klein voorbeeld mag dit duidelijk maken. De apostel Paulus had het verlangen om de gelovigen in Rome te bezoeken maar hij was vele malen verhinderd geweest om tot hen te komen (1:15; 22). Paulus is later wel in Rome gekomen maar niet op de manier die hij voor ogen had! Maar doordat hij verhinderd was, heeft hij de brief aan de Romeinen geschreven waarvan wij nu nog de vruchten kunnen plukken! Lijken wij soms ook niet op Gideon die tegen de Engel des Heren zei: ‘Och, mijn heer, indien de Here met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn al de wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden…?’ (Richt.6:13). De Engel des Heren verantwoordde zich niet maar gaf Gideon de opdracht om Israël te verlossen. God zal ook aan ons geen verantwoording afleggen waarom hij bepaalde dingen toelaat in ons leven. Wij mogen erop vertrouwen dat ‘Gods weg de beste is’ (Ps.18:31), ook al menen wij het tegendeel. De heilige Geest bidt in overeenstemming met God voor ons opdat wij de wil van God ook zouden leren kennen om aan het beeld van Gods Zoon gelijkvormig te worden (vs.29).

Tot besluit

We mogen erop vertrouwen dat Gods plan met deze wereld voltooid zal worden maar ook zijn plan met ons. Dat plan van God met ons begon al vóór de grondlegging van de wereld want toen al waren we in Christus uitverkoren (Ef.1:4-5). Paulus schrijft aan de gelovigen te Thessaloniki: ‘Maar wij behoren God te allen tijde om u te danken, door de Heer geliefde broeders, dat God u als eerstelingen Zich verkoren heeft tot behoudenis, in heiliging door de Geest en geloof in de waarheid. Daartoe heeft Hij u ook door ons evangelie geroepen tot het verkrijgen van de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus’ (2Thes.2:13-14). De openbaring van deze heerlijkheid zal werkelijkheid worden als de Heer Jezus komt; dan zullen wij in gerechtigheid Zijn aangezicht mogen aanschouwen en ons verzadigen met zijn beeld (Ps.17:15). Jesaja zegt: ‘Uw ogen zullen de Koning in zijn schoonheid aanschouwen’ (Jes.33:17). Ik zie ernaar uit, u ook?

______________________________________________________________________________________________________________________________