'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.
Dit gedeelte van de brief aan de Romeinen behoort voor veel gelovigen tot de meest geliefde en het is natuurlijk ook een geweldig voorrecht te weten dat God vóór ons is, ook al is schijnbaar alles en iedereen tegen ons. Deze brief is aan het eind van de jaren vijftig geschreven aan de gelovigen te Rome, die tijdens het bewind van keizer Nero in het jaar 64 onder ernstige vervolgingen te lijden zouden krijgen. Helaas hebben veel gelovigen toen aan den lijve ervaren wat het betekende dat niets hen kon scheiden van de liefde van God, die in Christus Jezus is. ‘Wie zou tegen ons zijn?’ Zeker, we hebben een tegenstander, de Satan en zijn demonen, maar uiteindelijk zullen die worden verslagen. Elke tegenstander zal uiteindelijk het onderspit delven, want wij zijn meer dan overwinnaars!
God is vóór ons
De aartsvader Jakob heeft veel verdriet gehad over de vermeende dood van zijn zoon Jozef en op een bepaald moment heeft hij dat ervaren alsof alles tegen hem was (Gen.42:36). Ook al ervaren wij niet dat alle dingen meewerken ten goede, wij mogen er altijd van overtuigd zijn dat God vóór ons is, maar niet alleen God, ook de Heilige Geest (8:26), alle dingen (8:28) en de Heer Jezus (8:34). En dan te weten dat God eerst tegen ons was (Rom.2:1-10)! Dat wil niet zeggen dat we in tijden van beproeving geen vragen hebben over het hoe, waarom en waarvoor, maar daarboven staat de zekerheid dat God vóór ons is. Onbegrijpelijk maar waar! De richter Gideon begreep dat niet en zei tegen de Here: ‘Och, mijn heer, indien de Here met ons is, waarom is dit alles ons dan overkomen? Waar zijn dan al de wonderen, waarvan onze vaderen ons vertelden, als zij zeiden: Heeft de Here ons niet uit Egypte gevoerd?’ (Ri.6:13). Wij mogen niet alleen zeggen: God is vóór ons, maar ook dat ‘alle dingen meewerken ten goede’. Hoe ondoorgrondelijk zijn oordelen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen ook zijn, wij mogen weten ‘Gods weg is volmaakt’ (Ps.18:30-31). Wat een bemoediging om te weten dat God vóór ons is, ook al zuchten de schepping (8:22), wijzelf (8:23) en de heilige Geest (8:26). We weten dat God met ons bezig is opdat wij aan het beeld van zijn Zoon gelijkvormig worden en dat doet soms pijn (8:29)! Moest Petrus ook niet door zijn dood God verheerlijken (Joh.21:19)? God bezorgt zijn kind nooit onnodig leed! ‘Onthoudt Ge ons iets, wij zijn gewis, dat ‘t ons tot nut en voordeel is’. Wie zou tegen ons zijn? Met deze retorische vraag vervolgt de apostel zijn brief. ‘De Here is met mij, ik zal niet vrezen; wat zou een mens mij doen?’ zegt de psalmist (Ps.118:6; Heb.13:6). Zelfs de satan die ons aanklaagt, is onmachtig, want door zijn offer op het kruis heeft Christus hem ontwapend en openlijk tentoongesteld en over hem getriomfeerd (Kol.2:15). Voorwaarde is dat u en ik in een constante relatie blijven met de Heer Jezus. ‘U bent uit God, kinderen, en hebt hen overwonnen, omdat Hij die in u is, groter is dan hij die in de wereld is’ (1Joh.4:4). ‘Die in ons is’ is uiteraard de heilige Geest, van Wie wordt gezegd dat: ‘God ons niet heeft gegeven een geest van bangheid, maar van kracht, liefde en bezonnenheid’ (2Tim.1:7). Daarom kunnen wij zeggen: ‘Ik vermag alles door Hem die mij kracht geeft’ (Fil.4:13). Slechts dan zullen wij ‘meer dan overwinnaars’ zijn (Rom.8:37).
De Heer Jezus stierf voor ons
Niet alleen God is vóór ons, ook de Heer Jezus! Gods liefde voor ons blijkt uit de gave van zijn Zoon, Die Hij zelfs niet heeft gespaard, maar voor ons allen heeft overgegeven! (1Joh.4:9-10). God heeft niets achterwege gelaten voor onze redding. Tegen de inwoners van Jeruzalem en de mannen van Juda sprak de Here: ‘Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen dat Ik er niet aan gedaan heb?’ (Jes.5:4). Niets heeft God onbeproefd gelaten. In het evangelie naar Mattheüs lezen we in de gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden dat de landman zijn slaven zond, maar toen die werden afgewezen zond hij ten slotte zijn zoon en zei: ‘Zij zullen mijn zoon ontzien‘ (Mat.21:36-37; 23:34-35; Heb.1:1). Hier in Romeinen 8:32 spreekt de heilige Geest over ‘dat God zelfs zijn eigen Zoon niet heeft gespaard’. We komen dat woord in een andere betekenis ook tegen in Genesis 22:12, waar gesproken wordt over ‘onthouden’. De tekst daar luidt: ‘En Hij zeide (tegen Abraham): Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden’. Terwijl God bij Abraham tussenbeide kwam om het leven van Isaak te sparen, ‘trok God zich terug’ toen de Heer Jezus op het kruis tot zonde werd gemaakt! Hij die zelfs zijn eigen Zoon niet heeft gespaard! Is de liefde van God voor ons geopenbaard in de gave van zijn Zoon, de liefde van de Heer Jezus is geopenbaard doordat Hij zijn leven voor ons heeft afgelegd (1Joh.3:16). Paulus maakt het heel persoonlijk wanneer hij zegt: ‘de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven’ (Gal.2:20). Maar Christus heeft Zichzelf ook gegeven en voor onze zonden geleden opdat Hij ons tot God zou brengen, Hij de Rechtvaardige voor ons onrechtvaardigen (1Petr.3:18; Gal.1:4). Wanneer Christus komt om ons te brengen in het huis van de Vader zal het geheel van de verlosten, de Gemeente waarvoor Hij Zichzelf heeft gegeven, voor Hem staan, heerlijk, zonder vlek of rimpel (Ef.5:25-27). Wat een geweldig vooruitzicht! Maar het is nog niet gedaan, want Paulus gaat nog verder en zegt: ‘Zal God ons met Hem ook niet alle dingen schenken?’ Want als wij Gods kinderen zijn, dan ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus (Rom.8:17). Wat dat allemaal inhoudt, daarvan kunnen we ons moeilijk een beeld vormen, het zal al onze verwachtingen te boven gaan. De koningin van Seba zei tot Salomo, die een type is van de Heer Jezus als de toekomstige Koning: ‘Het is dus waar, wat ik in mijn land over u en uw wijsheid gehoord heb, maar ik geloofde de woorden niet, totdat ik kwam en het met mijn eigen ogen zag; waarlijk de helft was mij niet aangezegd; gij hebt in wijsheid en welvaart de roep overtroffen, die ik vernomen had’ (1 Kon.10:6-7).
De Heer Jezus bidt voor ons
In de brief aan de Romeinen wordt duidelijk gemaakt dat de mens de door God gegeven wet niet kon houden en dat er buiten de wet om gerechtigheid van God geopenbaard is door geloof in de Heer Jezus, en dat God hem of haar die in geloof de toevlucht neemt tot de Heer Jezus, rechtvaardig verklaart (Rom.3:21,26). En dan zegt Paulus: ‘wij dan, gerechtvaardigd op grond van geloof, hebben vrede met God door onze Heer Jezus Christus’, en ‘zo is er dan geen veroordeling meer voor hen die in Christus Jezus zijn’ (Rom.5:1; 8:1). Mocht de satan ons dan toch nog aanklagen, dan mogen we wijzen op Christus. God ziet ons in Christus aan. Zacharia 3:1-6 geeft ons hiervan een illustratie: ‘Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, staande voor de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De Here zeide echter tot de satan: De Here bestraffe u, satan, ja de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt?’ Lag van vers 31 tot 33 de nadruk op God, vanaf vers 34 is dat op de Heer Jezus die gestorven is, ja, meer nog, die opgewekt is, die ook aan Gods rechterhand is, die voor ons bidt. Het is niet dat, nu de Heer Jezus aan de rechterhand van God is, Hij niet meer met ons wel en wee betrokken is, nee, als onze Hogepriester bidt Hij voor ons. Hij lijdt met ons mee (Hebr.4:15) en kan voor ons tussenbeide treden (Heb.7:25) en kan ons te hulp komen (Heb.2:18). Gods Woord onderwijst ons dat de Heer Jezus heeft gebeden voor zondaren (Jes.53:12), voor zwakken, voor volharding in het geloof (Luk.22:32), voor vijanden (Luk.23:34) en voor gelovigen (Joh.17:9). De Heer Jezus bidt voor ons en ook de Heilige Geest (8:26). Wat een bemoediging te mogen weten dat we een Hogepriester hebben die voor ons bidt, en ons te hulp komt in onze zwakheden (Heb.2:18). Het gaat hier om onze zwakheid, de neiging om te zondigen en niet voor gedane zonden. Dan zien we de Heer Jezus als onze Voorspraak. ‘En als iemand zondigt, wij hebben een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus’ (1Joh.2:1; Joh:14:15,26; 15:26).
De Heer Jezus houdt van ons (8:34)
Vanaf dit vers gaat de apostel Paulus ons duidelijk maken dat externe oorzaken geen invloed hebben op onze relatie met Christus. Let wel: het gaat hier niet over de uitwerking van die relatie, want die luistert nauwkeurig of wij ons leven gericht hebben op Christus (1Joh.1:6). We kunnen het vergelijken met een huwelijk. Op een dag beloven een man en een vrouw elkaar trouw en zijn daardoor in een vaste relatie met elkaar. Het goed functioneren van die relatie is nu een verantwoordelijkheid van de beide partners, hun relatie zelf niet. Zo is het ook met ons. Door geloof en wedergeboorte zijn we een kind van God geworden, een relatie die niet meer ongedaan kan worden gemaakt! Dus wat er ook gebeurt, niets kan ons scheiden van de liefde van Christus. Als lijden komt, dan dient dat ons dichter bij Christus te brengen, want zijn nabijheid kan van een gevangenis een hemel maken. Voor ons, gelovigen die in landen wonen waar er vrede en welvaart is, is het niet zo eenvoudig te geloven dat lijden eigenlijk tot het christenzijn behoort. Maar een terugblik in de kerkgeschiedenis of een rondblik in onze huidige wereld zal er wel voor zorgen dat we ons dat bewust worden. Paulus haalt Psalm 44 aan om dat lijden te onderstrepen. ‘Om U worden wij de hele dag gedood; wij zijn geacht als slachtschapen’. De gelovigen in Rome zouden het enkele jaren later, onder de regering van Nero, wel ervaren (1Petr.4:12-14). Neen, breng de Heer Jezus in uw lijden, dan wordt het bittere zoet (Ex.15:25). Staande blijven in tijden van beproeving kun je niet in eigen kracht maar alleen door Hem die ons heeft liefgehad. En als we al meer dan overwinnaars zijn, dan is het ‘meer dan’ door Hem en niet door ons streven. ‘Ik ben verzekerd’, gaat Paulus verder, ‘dat niets ons zal kunnen scheiden van de liefde van God’. Gods liefde is zonder voorwaarden en niet gegrond op het feit hoe goed wij het wel in de praktijk zullen brengen, maar op het offer van Christus. Paulus’ zekerheid over zijn behoudenis was verankerd in Gods Woord. ‘Want ik weet Wie ik geloofd heb, en ik ben overtuigd dat Hij machtig is mijn aan Hem toevertrouwde pand te bewaren tot die dag’ (1Tim1:12). Omstandigheden van dood en leven, noch engelen of demonen, noch tegenwoordige of toekomstige dingen, niets kan ons scheiden van de liefde van God. ‘Opdat Christus door het geloof in uw harten woont en u in de liefde geworteld en gefundeerd bent, opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de liefde van Christus zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God’ (Ef.3:17-19).
En met die gedachte, dat niemand ons uit Zijn hand kan rukken (Joh.10:29), sluit Paulus dit gedeelte af en gaat over tot de bespreking van Gods relatie en handelen met het volk Israël in verleden, heden en toekomst.