Pre-Wrath Rapture – Deel 11 – De Opname vóór de Toorn van God?

12 juni, 2024

Rubrieken: Pre-Wrath Rapture

Pre-Wrath Rapture

Deel 11

De Opname vóór de Toorn van God?

Kort overzicht

Voordat we in dit artikel ingaan op een aantal bezwaren tegen de Pre-Wrath doctrine geven we hieronder nog eens een kort overzicht van de inhoud van die visie, zoals dat door Rosenthal is ontwikkeld en beschreven in zijn gelijknamig boek.

De stelling dat de Opname zal plaatsvinden vóór de Dag des Heren, houdt in dat de zeventigste Jaarweek vermeld in Daniël 9, uit drie delen bestaat.

(1) Het eerste deel van de laatste (zeventigste) jaarweek bestaat uit het ‘begin van de weeën’ (Mat.24:4-8), of ook wel de eerste vier zegels (Op.6:1-8).

(2) Het tweede deel bestaat uit de Grote Verdrukking (Mat.24:21) respectievelijk het vijfde zegel (Op.6:9-11). De Grote Verdrukking begint in het midden van de laatste jaarweek en zal ergens tussen het midden en het einde ervan eindigen. Het zesde zegel gaat gepaard met grote kosmische gebeurtenissen en een grote aardbeving en is bedoeld als een ‘wake up call’ voor de ongelovigen, dat hen duidelijk moet maken dat de derde afdeling, de Dag des Heren, spoedig zal beginnen (Op.6:12-17). De Gemeente, de grote schare uit Openbaring 7:9-17, zal tussen het zesde en zevende zegel van de aarde weggenomen worden (ná de Grote Verdrukking en vóór de Dag des Heren), wanneer Christus bij zijn tweede komst in heerlijkheid van de hemel neerdaalt. Daarom zal de Opname samenvallen met Jezus’ tweede komst.

(3) Het derde gedeelte van de zeventigste jaarweek bestaat uit de Dag des Heren. Deze dag begint met het verbreken van het zevende zegel (Op.8:1) en duurt tot aan het einde van de zeventigste jaarweek. Maar de Dag des Heren zal niet beginnen voordat het zevende zegel verbroken wordt ergens tussen het midden en het einde van de zeventigste jaarweek. Het begin van de weeën (zegels 1-4) en de Grote Verdrukking (vijfde zegel) zijn geen uitingen van Gods toorn. Ze zijn volledig gekenmerkt door menselijke toorn en handelen. Zo zal er tijdens de eerste helft en een deel van de tweede helft van de zeventigste jaarweek geen toorn vanwege God zijn. De toorn van God zal niet eerder beginnen dan tussen het midden en het einde van de laatste jaarweek met het openen van het zevende zegel waarmee de Dag des Heren begint. De Gemeente zal op aarde door de gehele eerste helft van de zeventigste jaarweek en door de Grote Verdrukking heen moeten gaan. Dat betekent dat zij bloot zal staan aan de menselijke toorn, maar ook aan de activiteiten van de Antichrist, wiens macht zich in het begin van de weeën (de eerste vier zegels) en in de Grote Verdrukking zal openbaren. De Gemeente zal de toorn van God niet meemaken. Ze zal van de aarde worden weggenomen, voordat de Dag de Heren begint. Daardoor zal de Gemeente een Opname vóór Gods toorn ervaren.

Tot zover, in het kort, de visie van Rosenthal over het tijdstip van de Opname. Wat Rosenthal onder de Opname verstaat, daarvoor verwijs ik u naar eerdere artikelen in deze reeks.

Problemen met Rosenthals standpunt

Het uitgangspunt dat de Opname van de Gemeente zal plaatsvinden vóór de toorn van God roept echter een aantal problemen op:

  1. De Grote Verdrukking en de Dag van de Heer

Dat standpunt, dat de Gemeente door de Grote Verdrukking moet en vóór de Dag des Heren wordt opgenomen, vereist een fundamenteel onderscheid tussen, én de Grote Verdrukking én de Dag des Heren. Het vereist dat er geen overlapping is tussen deze twee gebeurtenissen, en dat de Grote Verdrukking uitsluitend uit menselijke toorn bestaat, want de toorn van God wordt pas onthuld ná de Grote Verdrukking en vóór de Dag des Heren en dat de Bijbel op geen enkel moment de Grote Verdrukking met de toorn van God in verbinding brengt.

De vraag is of dit standpunt juist is? Om dat te kunnen vaststellen dienen we, op grond van Gods Woord, op drie vragen antwoord geven:

(1) De Bijbel laat ons zien dat zowel de Dag des Heren (Joël 2:1-2) en ook de Grote Verdrukking (Dan.12:1; Mat.24:21) een ongeëvenaarde periode van oordeel is. Dat er maar één zo’n uitzonderlijke periode kan zijn, geeft aanleiding tot de conclusie, dat de Grote Verdrukking niet volledig van de Dag des Heren gescheiden kan en mag worden.

(2) Het is volkomen duidelijk dat de toorn van God veel erger is dan toorn van menselijke kant. Hoe kan dan de Grote Verdrukking met het oog daarop, een ongeëvenaarde periode van Verdrukking zijn, als ze uitdrukkelijk aan de menselijke toorn gereserveerd is?

(3) De Schrift verbindt de Grote Verdrukking met de Dag van Gods toorn, de Dag des Heren. Hetzelfde Hebreeuwse woord, dat de Verdrukking of benauwdheid uitdrukt, wordt gebruikt voor de Grote Verdrukking (Dan.12:1) alsook voor de Dag des Heren (Zef.1:14-15). Paulus verbindt de Verdrukking met de Dag van de toorn en de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God (Rom.2:5-9)

  1. Het zesde zegel

De opvatting dat de Opname zal plaatsvinden vóór de toorn van God, neemt aan dat het zesde zegel een voorbode en waarschuwing is voor de ongelovigen en dat de Dag des Heren spoedig beginnen zal. Maar Paulus leert ons, dat de Dag des Heren zal komen als een dief in de nacht (1Thes.5:2). Precies zoals een dief zijn slachtoffer geen waarschuwing vooraf geeft, zo zullen ook de ongelovigen geen waarschuwing krijgen, als de Dag van de Heer begint.

  1. De grote schare

De opvatting, dat de Opname zal plaatsvinden voor de toorn van God, laat zien dat de grote schare die bestaat uit mensen uit elke natie en alle geslachten en volken en talen de Gemeente voorstelt (Op.7:9). Kort voordat de toorn van God uitbreekt én met het oog op de tweede komst van Christus, zal in de tijd tussen het zesde en het zevende zegel de Gemeente worden weggenomen. Dit stelt ons voor twee problemen:

(1) Eén van de vierentwintig oudsten geeft aan, op de vraag wie deze mensen zijn, als antwoord, dat die mensen, die deel uitmaken van die grote schare, uit de Grote Verdrukking komen (Op.7:13-14). Dat wil zeggen, dat deze mensen, die deel uitmaken van de grote schare, tijdens de Grote Verdrukking op de aarde zullen zijn. Dat zou dan betekenen dat deze groep slechts een deel van de Gemeente kan zijn, namelijk die tijdens de Grote Verdrukking op aarde leefden. Deze groep bestaat niet uit gelovigen die vóór de Grote Verdrukking leefden en stierven en die dan ook niet binnenkomen. In tegenstelling tot deze visie leert de Bijbel ons, dat alle gelovigen die deel uitmaken van de Gemeente samen als één lichaam tegelijk opgenomen zullen worden om voor altijd bij de Heer te zijn (1Thes.4:15-18).

(2) Het Griekse geeft aan, zoals de oudsten het vaststelden, dat de mensen, die deze grote menigte vormen, niet allemaal tegelijk op een bepaald moment als een groep uit de Grote Verdrukking komen, maar ieder afzonderlijk in de loop van de tijd uit de Grote Verdrukking komen, mogelijk door de dood. Dat is ook in tegenspraak van wat de Schrift zegt hoe de Gemeente van de aarde zal worden opgenomen.

  1. De Opname en Christus’ tweede komst

Het standpunt, dat de Opname plaatsvindt voor de toorn van God, zegt dat de Gemeente in verbinding met de tweede komst van Christus weggenomen zal worden. Om die reden zal de opname van de Gemeente geen afzonderlijke gebeurtenis zijn voorafgaand aan de zichtbare komst van de Heer Jezus. Met andere woorden en is slechts één komst van Christus, niet één voor de Gemeente en één voor Israël. In tegenspraak met deze visie leert de Schrift ons dat het verloop van de gebeurtenissen bij zijn tweede komst precies tegenovergesteld zullen zijn, als het verloop bij de Opname. Bij de Opname worden alle gelovigen van de aarde weggenomen om de Heer tegemoet te gaan in de lucht, en alle ongelovigen blijven achter, om daarna de volgende gebeurtenissen op aarde mee te maken. Bij de tweede komst van Christus worden alle levende ongelovigen door het oordeel van de aarde weggevaagd, en alle gelovigen blijven op de aarde, om de volgende gebeurtenis, het duizendjarig Vrederijk, binnen te gaan. Dat is de betekenis van Mattheüs 24:40-41, dat niets met de Opname te maken heeft zoals Paulus dat beschrijft in 1Thessalonicenzen 4:15-17). De Heer Jezus heeft meerdere keren verslag gegeven van het verloop en afloop van de gebeurtenissen van zijn tweede komst. In de gelijkenissen van de dolik (Mat.13:24-30, 36-43) en van het sleepnet (Mat.13:47-50) geeft de Heer aan dat in deze tijd Hij zijn engelen zal uitzenden, om alle dolik (sommigen lezen: onkruid) en de bedorven vissen (de ongelovigen) van de aarde zal wegnemen en ze op een oordeelsplaats, de vuuroven, zal werpen. Maar het tarwe en de goede vissen (de verlosten) worden op aarde gelaten om het Vrederijk binnen te gaan. In Jezus’ rede op de Olijfberg leerde Hij dat het verloop van de gebeurtenissen die onmiddellijk ná de Grote Verdrukking zouden plaatsvinden (Mat.24:21, 29-30), zouden zijn als de dagen van Noach (Mat.24:37-39). Op dezelfde wijze zoals in de dagen van Noach de zondvloed als een goddelijk oordeel alle ongelovigen wegvaagde en de verlosten (Noach en zijn gezin) op de aarde liet, zodat zij een nieuwe periode van Gods handelen konden binnentreden, zo zal het ook bij de tweede komst van de Heer Jezus gaan. De Heer Jezus illustreert dit met twee voorbeelden. Van de twee mensen die op het veld zijn, wordt de ongelovige in het oordeel van de aarde weggenomen, terwijl de andere op de aarde wordt achtergelaten. Van de twee die de molensteen malen, wordt de ongelovige in het oordeel weggenomen, maar de gelovige wordt bij de molensteen achtergelaten (Mat.24:40-41; Luk.17:34-36). Degene die weggenomen worden zullen daarheen gebracht worden, waar de gieren zich verzamelen (Luk.17:37).

  1. De nabije komst van de Heer

De opvatting, dat Opname zal plaatsvinden voor Gods toorn, loochent de nabije wederkomst van de Heer Jezus. De imminente komst van de Heer Jezus. In tegenstelling daarmee zijn talrijke bijbelleraars van mening dat hoewel ze zelf niet de mening zijn toegedaan dat de Gemeente vóór de oordelen zal worden weggenomen, toch geloven dat het Nieuwe Testament leert, dat de Heer Jezus elk moment kan weerkomen, ze menen ook dat God ons dat geleerd heeft, opdat wij een Godvruchtig leven zouden leven dat ons dan zou aansporen om strijdvaardig te zijn. In het Nieuwe Testament vinden wij op z’n minst zestien Schriftgedeelten, die ons de onmiddellijke komst van de Heer Jezus leren. (Zie daarvoor deel 9 van deze reeks: ‘Mijn Heer blijft uit’). Eén daarvan is 1 Thessalonicenzen 1:10 dat ons leert dat de gelovigen in Thessaloniki voortdurend in de verwachting leefden van Jezus’ komst en dat dit op elk moment kon gebeuren (vs.9).

  1. Het zegel en de heiligen

De opvatting, dat de Opname gebeurt voor de goddelijke toorn, beweert dat de zegels van Openbaring 6 als functie hebben, de gelovigen van de Gemeente die dan op aarde zijn zekerheid of veiligheid te geven. Het is waar, dat zegels die functie hebben, iets te verzegelen, maar we moeten hier op twee dingen letten: (1) Zegels verzegelen alleen die dingen in veiligheid en voorkomen toegang alleen daar, waar ze aangebracht zijn. De zegels waren op het boek aangebracht, die God in zijn hand hield (Op.5:1-9), en ze waren niet aangebracht op mensen. Zo verzegelden de zegels van Openbaring 6 het boek en niet de gelovigen van de Gemeente. (2) Zegels verzegelen alleen maar voor de duur zolang ze intact blijven. Maar Christus verbreekt of opent het zegel en beëindigd daarmee hun functie (Op.6:1).

  1. De zegels en de toorn van God

De opvatting, dat de Opname vóór de toorn van God plaatsvindt, betekent dat de dag van Gods toorn niet voor het openen van het zevende zegel kan beginnen (Op.8:1). Daarom is er geen verband met of tussen de toorn van God en de eerste zes zegels, die plaatsvinden in het eerste gedeelte van de zeventigste week. Maar er is ook geen verband met de Grote Verdrukking dan alleen dat de Dag des Heren erop volgt. Met deze eerste zes zegels worden de uitwerkingen van de menselijke toorn beschreven.

(1) Het grootste probleem van deze opvatting bestaat erin, dat het Christus is die de zegels verbreekt en daarmee ruimte geeft aan de gebeurtenissen, die er tot dat moment daar achter schuilgingen. De opvatting dat de Opname zal plaatsvinden voordat de toorn van God losbreekt, vat dit bezwaar op tweeërlei wijze samen. In eerste instantie wordt beweerd, dat het breken van de eerste zegels (Op.6:1-2) de weg vrijmaakt voor de openbaring van de Antichrist in deze wereld. Maar dan wordt beweerd, dat de Antichrist zeker niet door Christus, maar door Gods grote vijand, Satan, aangedreven en gestuurd zal worden. Zo beweerd met dat zo’n manier van handelen God tegen Zichzelf zou inwerken (vgl. Mat.12:25-28). Zou echter zo’n handelswijze door Christus tot stand worden gebracht, zou het niet tegen de bedoeling en plannen van God zijn, omdat het dan Gods doel zou dienen. Handelde God niet op gelijke manier tegenover Farao vanuit zijn soevereiniteit, toen Hij hem ‘verwekte’ waardoor de Farao het volk Israël in verdrukking bracht (Ex.9:16; Rom.9:17)? Net zoals Hij Farao’s hart verhardde, zodat de Farao weigerde Gods bevel op te volgen om het volk te laten gaan (Ex.9:1,12: 10:1)? Ook verkondigde God (Zach.11:15-17), dat Hij de dwaze, nietswaardige herder (de Antichrist) in de wereld zou brengen, die het volk Israël vanwege haar eigen egoïstische keuzes verwoesten zou (vgl. Dan.9:27: Mat.24:15-23). Bovendien omvat het vijfde zegel (Op.6:9-11) het martelaarschap van de gelovigen. De opvatting dat de Opname zal plaatsvinden vóór de toorn van God aanbreekt, betoogd dat Christus zeker niet de dood van zijn eigen volgelingen zal veroorzaken. Maar toen Christus het vijfde zegel verbrak, zag Johannes niet de aan de martelaarsdood onderworpen gelovigen, maar de ontlichaamde zielen van de gelovigen, de gedood waren, voordat het vijfde zegel verbroken was. De uitdrukking ‘waren geslacht geworden’ geeft aan dat deze groep van gelovigen al gedood waren, voordat Johannes hun zielen onder het altaar zag. Toen Christus het vijfde zegel verbrak zette Hij niet het martelaarschap van zijn eigen volgelingen in gang.

(2) Er is nog een ander probleem in verband met de opvatting dat de Opname gebeurt voordat Gods toorn wordt geopenbaard. Men beweert toch dat de toorn van God tijdens de eerste zes zegels geen invloed heeft. Meerdere Bijbelse gegevens laten ons echter zien, dat deze zegels wel zeker een uitgieting van Gods toorn inhouden en dat begint al bij het eerste zegel. De apostel Paulus leerde dat de Dag des Heren plotseling komen zou – juist op het moment dat de ongelovigen zouden zeggen: ‘Vrede en veiligheid’ (1Thes.5:2-3). De dag des Heren zal ondubbelzinnig op een tijd beginnen, wanneer men er in de wereld van overtuigd is, dat er geen oorlog meer zal zijn. Het vertrouwen van de wereld, dat de tijd van oorlogen voorbij is, wordt door het verbreken van het zesde zegel, ondermijnd. Het zesde zegel maakt echter de weg vrij voor een machtige strijder, die gekenmerkt wordt door – ‘overwinnend en om te overwinnen’ (Op.6:1-2). Het verbreken van het tweede zegel zal de vrede van de aarde wegnemen en de mensen zullen elkaar ombrengen (Op.6:3-4). Verder wordt uit de Schrift duidelijk, dat de oorlogen die de volkeren geregeld voeren vaak als een instrument van Gods toorn gezien worden (Jes.10:5-6; Jer.50:9-13, 25), en dat gebeurt, als de zegels eenmaal verbroken zullen worden (Op.6-20). Het zal voor de wereld geen vrede en veiligheid geven, voordat Christus na zijn tweede komst op aarde het duizendjarig Vrederijk zal hebben opgericht. Rekening houdend met die gebeurtenissen, zal de aanvang van de dag des Heren dan ook samenvallen met de verbreking van het eerste zegel.

Ten tweede zal de verbreking van het derde zegel leiden tot een hongersnood in de wereld leiden (Op.6:5-6). Het is belangrijk te bedenken, dat of God of Christus (één die van de troon temidden van de levende wezens spreekt; vgl. Op.4:6-5:6) deze hongersnood bevolen heeft en de prijs voor de levensmiddelen en de mate van de hongersnood bepaald. De Bijbel leert ons dat hongersnoden ook een uitdrukking kunnen zijn van Gods toorn (Jer.42:17-18; 44:8, 11-13; Ez.5:11-17; 7:14-15).

Ten derde zal een vierde van de wereldbevolking door het zwaard, honger en dood of wilde dieren sterven, wanneer Christus het vierde zegel opent (Op.6:7-8). Door de profeet Ezechiël laat God zeggen, dat Hij als uiting van zijn grimmigheid en zijn boosheid, honger, wilde dieren, pest en het zwaard zenden zal (Ez.5:15-17), en Hij noemt dit een instrument van de dood; ‘Mijn vier kwade gerichten’ (Ez.14:21).

Ten vierde zullen door het verbreken van het vijfde zegel de zielen van de gestorven gelovigen die de martelaarsdood gestorven zijn onder het altaar verschijnen (Op.6:9-11). Op die manier openbaart de verbreking van deze zegels een nieuwe reden waarom de werktuigen van de satan het ‘verdiend’ hebben, dat met de nog overblijvende zegels, bazuinen en schalen nog meer goddelijke toorn over hen zal worden uitgegoten.

Ten vijfde vinden er door het verbreken van het zesde zegel grote beroeringen plaats in het heelal en een grote aardbeving zal plaats hebben (Op.6:12-17). Uit de zwaarte en omvang van die gebeurtenissen kunnen we concluderen, dat het hierbij om een verschrikkelijke uitdrukking van Gods toorn gaat en dat het niet om gebeurtenissen gaat bewerkt door mensenhanden. De reactie van de ongelovigen op deze gebeurtenissen laat ons zien dat ze daarin de uitdrukking van de toorn van God herkennen. Bovendien heeft Jesaja van het zesde zegel geprofeteerd (Jes.2:10-22) en met de Dag des Heren in verbinding gebracht (vs.12). Daarmee brengt hij het zesde zegel met de Dag des Heren in verband. De Heer Jezus heeft die situatie beschreven (Mat.24), die in de wereld vóór de gruwel der verwoesting in het midden van de zeventigste jaarweek gebeuren zal, en Hij noemde die gebeurtenis het ‘begin van de weeën’ (Mat.24:4-8). Het feit, dat de Heer Jezus op deze geboorteweeën vóór de weeën die vóór de gruwel van verwoesting in het midden van de laatste jaarweek plaatsvinden, de aandacht vestigt, laat ons zien dat het begin van de weeën in de eerste helft van de zeventigste jaarweek zullen plaatsvinden. Een vergelijking van het begin van de weeën met de eerste vier zegels in Openbaring 6 laat ons zien, dat het om dezelfde gebeurtenissen gaat. Als dus het begin van de weeën in de eerste helft van de zeventigste jaarweek plaatsvindt moet dat ook gelden voor de eerste vier zegels (Op.6:1-8).

Mal Couch – Lexikon zur Endzeit

__________________________________________________________________-____________