'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.
De definitie van het dispensationalisme of bedelingenleer is het onderwijs dat Gods handelen met de mens verschillend is in verschillende periodes in de tijd. Deze dispensaties worden ook ‘bedelingen’ genoemd. In het boek The Pre-Wrath Rapture of the Church heeft de auteur nooit een definitie gegeven van de Gemeente. Geen definitie geven van de Gemeente is onvergeeflijk in een werk dat beweert de betekenis van de opname van die Gemeente te willen verklaren. Het dispensationalisme of de leer van de bedelingen is een theologisch systeem dat onderscheid aanbrengt tussen Israël en de Gemeente. 1Korinthiërs10:32 stelt duidelijk dat er drie categorieën van mensen zijn in de wereld van vandaag: ‘Wees geen struikelblok voor (1) de Joden en voor (2) de Grieken en voor (3) de Gemeente van God’. De Gemeente en Israël zijn heilshistorisch twee afzonderlijke ‘volken van God’, elk met een eigen karakter, roeping en bestemming. Het is dus duidelijk dat Israël niet hetzelfde is als de Gemeente. Voor elke serieuze Bijbelonderzoeker is dat een heel belangrijke zaak om rekening mee te houden. Sommige van de meest voorkomende fouten in de theologie hebben te maken met het verwarren van de Gemeente met Israël. Alle niet-dispensationalisten vervagen tot op zekere hoogte in het onderscheid te maken tussen Israël en de kerk. Zo’n vervaging is de oorzaak om het contrast te herkennen dat in de Schrift wordt gehandhaafd tussen Israël, de heidenen en de Gemeente. In het Nieuwe Testament staan het natuurlijk Israël en de heidenen tegenover elkaar. Israël wordt aangesproken als een natie in tegenstelling tot de heidenen nadat de Gemeente werd opgericht met Pinksteren (Handelingen 3:12; 4:8, 10; 5:21, 31, 35; 21:28). In het gebed van Paulus voor het natuurlijke Israël (Rom. 10:1) is er een duidelijke verwijzing naar Israël als een nationaal volk als te onderscheiden van de Gemeente.
De Gemeente is op twee gebieden te onderscheiden van Israël. In het Oude Testament handelde God overwegend met en door het volk Israël, dat uit de lijfelijke nakomelingen van Abraham, Isaak en Jakob bestond. De Gemeente aan de andere kant bestaat uit wedergeboren gelovige Joden en gelovige heidenen, die tot één Lichaam gedoopt zijn (1Kor.12:13) waarin de Heilige Geest woont (1Kor.3:16). Maar er is ook een verschil in tijd en plaats tussen Israël en de Gemeente. Zoals gezegd staat het volk Israël centraal in het Oude Testament. De periode van de Gemeente begon na de opstanding van de Heer Jezus (Ef.1:20-23) en zijn hemelvaart (Ef.4:7-12). Daaruit volgt dat alle gelovigen, Jood en niet-Jood, die in het tijdvak ná de uitstorting van de Heilige Geest op de Pinksterdag (Hand.2:11, 15-16) tot geloof in de Heer Jezus zijn gekomen tot één Lichaam gedoopt zijn (1Kor.12:13).
De Gemeente was een verborgenheid, dat in vorige geslachten niet bekend was, maar aan de apostel Paulus is geopenbaard (Ef.3:3-5, 9; Kol.1:26-27).
In het boek Pre-Wrath of the Church verward de auteur impliciet of expliciet diverse keren de Gemeente met Israël. Het onvermogen van de auteur om onderscheid te maken tussen Israël en de Gemeente is bijzonder verontrustend in zijn behandeling van de rede op de Olijfberg. Rosenthal bouwt voort op hermeneutische zand door een uitzonderlijke betekenis toe te kennen aan de Olijfbergrede. Het is de stelling van de auteur dat de Olijfbergrede Joods van karakter is, sequentieel in progressie, logisch in argumentatie, parallel aan de zegels van Openbaring 6, het beslaat de zeventigste week van Daniël in omvang, beantwoordt de dubbele vraag met betrekking tot de komst van de Heer en het einde van het tijdperk, en omvat zowel de Opname en de wederkomst van Christus binnen zijn grenzen. De auteur verward opzettelijk of onopzettelijk, dat is de vraag, Israël en de Kerk door zijn hele boek heen. Een van de meer prominente voorbeelden van Rosenthal’s uitleg is de afval, waar Paulus naar verwijst (2Thess.2:3-4). Deze zou dan betrekking hebben op Israël, niet op de Gemeente. Het is bevreemdend maar ook niet moeilijk te begrijpen dat de auteur aan het volk Israël in zijn uitleg van de Openbaring weinig of geen aandacht wordt besteed. Dat is op zijn zachts gezegd vreemd want alle zeventig jaarweken – dus ook de zeventigste (!) – hebben betrekking op ‘uw volk en uw heilige stad’ Dat zijn de Joden en Jeruzalem. (Dan.9:24). In een ander artikel zal worden aangetoond dat Israël zeker in het boek Openbaring genoemd wordt.
Een kritieke tekortkoming in Rosenthals’ uitleg is dat de auteur toegeeft dat de Gemeente niet aanwezig was tijdens de eerste 69 jaarweken, daarom rust de bewijslast bij hem om precies uit te leggen waarom de Gemeente dan wel een rol heeft in de zeventigste week. Alleen maar stellen dat de Gemeente theoretisch aanwezig kan zijn in de zeventigste week van Daniël omdat het vóór de zeventigste week tot stand kwam, in tegenstelling tot de eerste 69 weken die voor Pinksteren verstreken, bewijst op zich niets.
Het is erg belangrijk de fout hiervan te begrijpen. Gods beloften aan Israël hebben beslist niet gefaald. Israël zondigde wel en werd gestraft, net zoals God had gewaarschuwd in Deuteronomium 28:15-68, maar God heeft ook beloofd dat Hij Israël zou herstellen. Haar verbonden met God (andere dan het Mozaïsche verbond) zijn onvoorwaardelijk, eeuwig en onveranderlijk. Beschouw bijvoorbeeld het Davidische verbond in 2Samuël 7. Dit is een uitbreiding van Gods verbond met Abraham. In Zijn verbond met David (1) herbevestigde God het onvoorwaardelijke Abrahamitische verbond via Davids familie (2Sam.7:10); (2) Beloofde Hij dat Hij de troon van David voor altijd zou bevestigen (2Sam.7:12-13); (3) Beloofde straf voor zonde maar nooit een annulering van de belofte (2Sam.14-15); (4) Beloofde de bestendigheid van Davids huis en koninkrijk voor altijd (2Sam.7:16). Dit alles is vervuld in Davids Zoon, Jezus Christus, die de troon geërfd heeft van David (Mat.1:1) en die het Davidische koninkrijk zal bevestigen bij Zijn wederkomst naar de aarde (Jes.9:5-6). Het Nieuwe Testament zegt ons hetzelfde. In Romeinen 11:25-29, bijvoorbeeld, wordt ons voluit gezegd dat God Israël tijdelijk aan de kant heeft gezet, maar dat Hij hen zal herstellen en Zijn beloften aan hen zal vervullen. Dit betekent dat al Gods beloften aan Israël, in het Oude Testament, letterlijk zal vervullen.
1e. Israël zal hersteld worden in hun land (Zach.10:6-12).
2e. Israël zal in een zwaar oordeel gebracht worden maar een derde deel zal Gods Naam aanroepen en in het land overblijven (Zach.13:8-9).
3e. Israël zal verlost worden (Zach.12:10-13:1).
4e. De Messias zal terugkeren en al Israëls vijanden verslaan en Hij zal regeren vanuit Jeruzalem (Zach.14:1-21).
Het is dan ook cruciaal om de Bijbelse profetieën letterlijk te interpreteren, en te begrijpen dat er een verschil is tussen Israël en de Gemeente.