'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Daarbij is het niet van belang dat men Jood is of Griek; daarbij is het niet van belang dat men slaaf is of vrije; daarbij is het niet van belang dat men man is of vrouw; want allen bent u één in Christus Jezus.
Na 400 jaar van stilte – de tijd tussen het Oude en het Nieuwe Testament – wordt die verstoord door de stem van een roepende in de woestijn, Johannes de doper. Hij is de heraut die de komende Koning, de Messias aan het volk mag aankondigen, en hij roept hij het volk op om in zich daarop voor te breiden, door zich te bekeren en te laten dopen.
Maar Wie is die Messias eigenlijk? Ja, de overpriesters en de Schriftgeleerden wisten wel dat de profeet Micha had voorzegt dat de komende heerser in Bethlehem geboren zou worden (Mat.2:5), maar was daarmee alles gezegd? Ik denk van niet. Want zegt diezelfde Micha ook niet dat die Messias een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid? (Mi.5:1). Dus we moeten verder terug niet in de geschiedenis maar ver ervoor, om te weten te komen Wie de aangekondigde Messias is! Is dat mogelijk? Ik denk van wel want Gods Woord licht ons daarover in en niet alleen dat, maar ook over zijn komen in de wereld, zijn verlossingswerk en zijn beloning. Daarover gaat dit artikel in de reeks: ‘Ze gaven niet op!’
Jezus vóór de schepping
‘De heerlijkheid die Ik bij U had voordat de wereld was’ (Joh.17:5)
Waar was de Heer Jezus vóór de grondlegging van de wereld? In het zogenaamd ‘Hogepriesterlijk gebed’ laat de Heer Jezus daar geen twijfel over bestaan dat Hij bestond en waar Hij was vóór de grondlegging van de wereld, Hij spreekt immers zelf over de heerlijkheid die Ik bij U had! En verder in hetzelfde gebed spreekt Hij over de liefdevolle relatie tussen Vader en Zoon: ‘U hebt Mij liefgehad vóór de grondlegging van de wereld’ (Joh.17:24). Wanneer de schrijver van de brief aan de Hebreeën spreekt ook over zijn ‘komen in de wereld’, dan houdt dat in dat de Heer Jezus daarvoor ergens anders moet zijn geweest; bij God! Johannes begint ‘zijn’ evangelie met de woorden: ‘In het beginne was het Woord, en het Woord was bij God’ (Joh.1:1). Petrus spreekt over de Heer Jezus als ‘een vlekkeloos en onberispelijk lam… voorgekend vóór de grondlegging van de wereld’ (1Petr.1:20).
Daarmee is de eerste vraag beantwoord. De tweede daarbij aansluitend is: Wie is toch Deze? (Mark.4:41). Nogmaals verwijs ik naar het Johannes evangelie want daarin lezen we: ‘…en het Woord was God’ (Joh.1:1). Het evangelie naar Johannes is bij uitstek hét evangelie dat de godheid van de Heer Jezus het duidelijkst naar voren laat komen. Denken we maar aan de volgende teksten: ‘Ik en de Vader zijn één’ (10:30), ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien… geloof je niet dat Ik in de Vader ben en de Vader in Mij is’ (14:10). Thomas spreekt de Heer Jezus aan als ‘mijn Heer en mijn God’ (20:28). Wat we in het evangelie lezen over de godheid van de Heer Jezus wordt bevestigd door anderen teksten uit het Nieuwe Testament. De apostel Paulus zegt in de brief aan de Romeinen: ‘Christus, die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid’ (Rom.9:5). En Johannes in zijn eerste brief spreekt van: ‘Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven’ (1Joh.5:20).
Jezus’ komen in de wereld
‘Toen de volheid van de tijd gekomen was zond God zijn Zoon’ (Gal.4:4).
Er is een moment geweest waarop het besluit is genomen dat de Heer Jezus naar deze wereld gezonden zou worden. Dat moment wordt omschreven met ‘de volheid van de tijd’. Dat tijdstip hoefde niet onbekend te zijn bij het volk Israël, want als ze acht hadden gegeven op de profetieën dat hadden ze bij benadering het tijdstip van de komst van de Messias kunnen bepalen. Immers in de profetie van Daniël betreffende de zeventig jaarweken wordt gezegd dat na negenenzestig jaarweken, dat is 483 jaar een gezalfde (Messias) zal worden uitgeroeid. Uitgaande van het begin van de zeventig jaarweken dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen in 445 v.Chr. (Neh.2:1) komen we dan uit op 38 n.Chr. Daarbij kun je nog rekening houden met een fout in de jaartelling van 3-4 jaar en dan kom je in de buurt van Jezus’ dood. Alleen wist je dan nog niet de dag van zijn geboorte maar de tijd waarin het zou kunnen gebeuren was nabij. We vinden dan ook een aantal personen vermeld in de evangeliën die in die verwachting leefden (Luk.2:25,38, 23:51; Joh.4:25).
Een vergelijkbare situatie vinden we bij het tijdstip waarop het volk Israël uit Egypte verlost zou worden. Ook zij konden in hun tijd het tijdstip benaderen op grond van eerder voorzeggingen. In het boek Genesis lezen we: ‘En Hij zeide tot Abram: Weet voorzeker, dat uw nakomelingen vreemdelingen zullen zijn in een land, dat het hunne niet is, en dat zij hen dienen zullen, en dat die hen zullen verdrukken, vierhonderd jaar. Doch ook het volk, dat zij zullen dienen, zal Ik richten, en daarna zullen zij met grote have uittrekken’ (Gen.15:13-14). Toen was de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten vol (Gen.15:16; vgl. Dan.8:23; Mat.23:32; 1Thes.2:16). In het boek Handelingen wordt deze periode van vierhonderd jaar bevestigd (Hand.7:6). Dus toen Mozes kwam met de mededeling had dat voor het volk een aanduiding moeten zijn dat de tijd van hun verblijf in Egypte erop zat, zeker bij Mozes’ tweede komst.
Jezus’ verwerping
‘Wij hebben geen koning dan de keizer’ (Joh.19:15)
Het waren geen nationale of politieke redenen waarom de joden, en in het bijzonder de religieuze elite, de Heer Jezus hebben verworpen, zoals weleens beweerd wordt. Hij was niet tegen de staat en zijn toenmalige heersers. Hij zegt zelfs: Geef de keizer wat de keizer toebehoort. Nergens lezen we dat Jezus in opstand tegen de overheid was. De Heer Jezus is door de joden verworpen omdat Hij zichzelf God maakte: ‘De Joden antwoordden Hem: Wij stenigen U niet vanwege een goed werk, maar vanwege godslastering, namelijk omdat U, Die een Mens bent, Uzelf God maakt’ (Joh.10:31). ‘Daarom dan probeerden de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen het gebod van de sabbat brak, maar ook zei dat God Zijn eigen Vader was, en daarmee Zichzelf aan God gelijkmaakte’ (Joh.5:18). ‘De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en volgens onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt’ (Joh.19:7)
De gelijkenis van de onrechtvaardige landlieden in het evangelie naar Mattheüs geeft ons een helder overzicht van de komst en verwerping van de Heer Jezus (Mat.21:33-46). Wat echter het meeste opvalt in deze gelijkenis is het gegeven dat de overpriesters en de Farizeeën begrepen dat Jezus van hen sprak (vs.45). Zij kenden Hem en wisten wat Hij bedoelde. Zij wensten Hem te vangen; zó groot was hun haat. Ze vreesden de mensen, niet God. Het volk hield Hem slechts voor een profeet, niet voor de Messias. Hoe vaak heeft God zijn stem doen horen? Hij zond meerdere slaven maar de landlieden sloegen de één, doodden de ander en stenigden de derde. Opnieuw zond hij andere slaven, maar dan de eersten, maar ze deden hetzelfde met hen. God deed veel voor Israël, en mocht daarom verwachten dat ze vruchten voortbrachten voor Hem (Hand. 26:20). Het volk echter kwam in opstand tegen God en weigerde vrucht voort te brengen. Ten slotte nu zond God zijn Zoon – en zij doodden ook Hem ook al wisten ze dat hij de erfgenaam was! Ze gooiden Hem zelfs ‘buiten de wijngaard’ (vs.39; zie: Hebr.13:11-13). De Joden spraken hun eigen vonnis uit in vs.41, en God deed slechts waar ze om vroegen. Hij nam hun geestelijke voorrechten weg, vernietigde Jeruzalem, en gaf hun zegeningen aan de volkeren.
De Heer haalde Psalm 118:22-23 aan, en noemde Zichzelf ‘de steen die de bouwlieden verworpen hadden’ (vs.42; zie Jes.28:16). Petrus noemde leiders van Israël ‘u bouwers’ (Hand.4:11), en Rom.9:33 en 1Petr.2:4-8 duidde Christus aan als de steen waarover Israël struikelde, maar ook de steen als het fundament van de Kerk. De zondaar die over de steen ‘viel’ zou wel gebroken worden maar daardoor ook gered, maar de hij die tegen Christus opstond zou door die steen verpletterd worden in het oordeel. En zoekende Hem te vangen, vreesden zij de scharen, daar die Hem voor een profeet hielden’ (vs.45-46). Hiermee eindigt dit merkwaardig hoofdstuk.
Jezus’ werk
Daarom zei Hij bij zijn komen in de wereld: Zie, Ik kom om uw wil te doen’ (Heb.10:5)
Wat was de verwachting van het volk in de tijd van Jezus verschijnen in de wereld? Daarover waren duidelijke profetieën zoals in het Bijbelboek Zacharia: ‘Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong. Dan zal Ik de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij zal de volken vrede verkondigen, en zijn heerschappij zal zich uitstrekken van zee tot zee, en van de Rivier tot de einden der aarde’ (Zach.9:9-10). Een zegevierende koning die vrede zou bewerken en heersen tot de einden der aarde, of een lijdende Messias zoals we dat vinden bij de profeet Jesaja in hoofdstuk 53? Voor ons mag dat duidelijk en vanzelfsprekend zijn, omdat we achter de feiten staan, maar voor het volk Israël van die tijd was dat het allerminst. Had het volk hem aangenomen als hun Messias en Koning dan was het Vrederijk aangebroken, maar dat hebben ze niet gedaan waardoor het Koninkrijk werd uitgesteld. Maar dan nog zou het probleem van de zonde niet zijn opgelost! Wanneer de Heer Jezus spreekt ‘van het werk wat U Mij te doen hebt gegeven’ in het evangelie naar Johannes (17:5), dan spreekt Hij van zijn offer op Golgotha. ‘Mijn voedsel is, dat Ik de wil doe van Hem die Mij heeft gezonden en zijn werk volbreng’ (Joh.4:34). Hij was het Lam van God dat de zonde der wereld wegneemt (Joh.1:29).
Doordat de zonde in het lichaam van Jezus werd geoordeeld was de weg naar God weer open en kon de relatie tussen mens en God weer worden hersteld. Eindigde zo het Oude Testament ook niet: ‘Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen’ (Mal.4:5).
Jezus’ beloning
‘Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam geschonken die boven alle naam is, opdat in de naam van Jezus elke knie zich buigt van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en elke tong belijdt dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God de Vader! (Fil.2:9-11)
Omdat de Heer Jezus Zichzelf heeft ontledigd, de gestalte van een slaaf heeft aangenomen en de mensen gelijk geworden is, Zichzelf vernederd heeft en gehoorzaam geworden is tot de dood heeft God Hem ook uitermate verhoogd (Mat.23:12)! ‘Wij zien Jezus, die een weinig minder dan de engelen gemaakt was vanwege het lijden van de dood met eerlijkheid en eer gekroond!’ (Heb.2:9). Hij die het kruis heeft verdragen en de schande veracht, is opgestaan uit de doden en troont nu aan Gods rechterhand.
Het lijkt enigszins profaan om over een beloning te spreken wanneer we denken aan de Heer Jezus en zijn lijden aan het kruis, maar toch spreekt de profeet Jesaja er wel met zoveel woorden over: ‘Wanneer hij zichzelf ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal hij nakomelingen zien en een lang leven hebben en het voornemen des Heren zal door zijn hand voortgang hebben. Om zijn moeitevol lijden zal hij het zien tot verzadiging toe; door zijn kennis zal mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, en hun ongerechtigheden zal hij dragen’ (Jes.53:10-11).