'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Want de droefheid die overeenkomstig de wil van God is, brengt een onberouwelijke bekering tot zaligheid teweeg, maar de droefheid van de wereld brengt de dood teweeg.
Evenals Efeze en Smyrna lag Pergamum aan de Egeïsche Zee, 150 km ten noorden van Efeze. Pergamum was niet zo’n handelsstad als Efeze en Smyrna, maar was een oude koningsstad gebouwd door de koningen Eumenes I en II, onder welke laatste koning de stad het toppunt van haar bloei bereikte, 197-159 BC. Hoewel Efeze de hoofdstad van Asia was, was Pergamum de residentie, net als bij ons Amsterdam en Den Haag. De stad was prachtig gebouwd, aan zee en tegen de berghelling. Op de top van die helling lag de grote koningsburcht, terwijl op het dak daarvan het grote altaar van Zeus was gebouwd. Pergamum was ook de zetel van het hooggerechtshof en bezat een enorme bibliotheek, die kon wedijveren met de bibliotheek van Alexandrië, de plaats waar zeventig joodse geleerden het Oude Testament in het Grieks hadden vertaald, de zogenaamde Septuagint, ofwel LXX. De boeken werden toen nog niet op papier gedrukt, maar op perkamenten rollen, van dierenhuiden gemaakt, waren allerlei handschriften geschreven en overgeschreven. De naam “perkament” is waarschijnlijk van de stadsnaam afkomstig. Aan deze bibliotheek was ook een universiteit verbonden, die voornamelijk bestond uit een medische faculteit. De naam Pergamum is samengesteld uit “purgos” dat toren of burcht betekent, en “gamos” dat huwelijk betekent. Het was de plaats waar het Westen (Griekenland) en het Oosten (Babylon) aan elkaar gekoppeld waren. De verbindende schakel daarbij was koning Attalus III, priester-koning van de Chaldeeën. De koppeling betrof ook overheid en religie, wat duidelijk uitkwam in de constructie van de regeringsburcht.
De troon des Satans
Deze term slaat op de geestelijke achtergrond van de wereldse overheid. Deze was belichaamd in de persoon van Attalus III, die uit Chaldea moest vluchten en door wie Satan zijn troon overbracht van Babylon naar Pergamum. Dit lei vide in het begin tot vervolging, zoals van Antipas, die in de brief wordt genoemd, maar later leidde dit tot de “koppeling” van kerk en staat. In Pergamum ontwikkelde zich een satanische pseudo-drieëenheid, namelijk: – Zeus, de oppergod der Grieken troonde bovenop de koningsburcht op de top van de heuvel, de “purgos” van de stad was dus met de hoogste god gekroond en de regering (en dus ook alle burgers) stonden onder zijn gezag. – De tweede tempel van de stad was gewijd aan de Romeinse keizer, die als “heer” werd verheerlijkt en aanbeden. De eerste keizer die werd gekroond was Julius Caesar, die na zijn kroning de naam aannam van Divinus Julius, de goddelijke Julius, want hij beschouwde zichzelf als de zoon der goden en liet zich daarom als “heer” vereren. – De derde afgod was Aesklepios Sooter, die werd vereerd onder het beeld van de slang, nog steeds het symbool van de artsen, de esculaap. Hij werd vereerd als de god van de geneeskunde en kon alle zieken genezen, en volgens zeggen zelfs doden opwekken. Deze Aesklepios werd van tijd tot tijd uit de tempel genomen, onder een baldakijn gezet en in processie door de straten gedragen. Iedereen die deze processie tegenkwam moest dan neerknielen en deze god hulde bewijzen, op straffe des doods. De priesters die deze afgod ronddroegen brachten zichzelf in extase, zij gingen “orakelen” of “profeteren”, spraken in tongen en brachten die geestvervoering dan over op de omstanders, van wie er velen genazen. “Sooter” kan ook vertaald worden als therapeut, genezer, en was dus eigenlijk een pseudo-heiland. In Pergamum zien we dat overheid, wetenschap en geschriften stellig niet “waardevrij” zijn, maar dat deze hier staan onder de oppermacht van de afgoden. Zij beloven en schenken veel voorspoed, maar beheersen de lichamen en zielen der mensen, wat ook Op. 18:13 zegt.
De leer van Bileam
Wat deze leer inhoudt wordt duidelijk uit het lezen van Num. 22-25. Toen het volk Israël op weg naar Kanaän het land Moab had bereikt, zond Balak, de koning van Moab, boden naar de tovenaar Bileam de zoon van Beor, die helemaal in het noordoosten bij de Eufraat woonde. Daarmee beoogde hij een krachtige vervloeking te werpen op het volk van de Allerhoogste, maar de Heer stond dat niet toe. Daarop stelde Bileam aan Balak voor dat hij de Israëlieten zou uitnodigen voor hun ontuchtige feesten van Baäl-Peor, waar zij zich aan elkaar koppelden, Num. 25:3. Op deze wijze werd Israël in een valstrik gelokt, waardoor de toorn des Heren tegen hen ontbrandde: wat niet gelukt was door toverij lukte nu wel door hoererij. De leer van Bileam en de naam Pergamum zijn dus nauw met elkaar verbonden en zijn typerend voor het beginsel van “koppeling”: de vriendschap der wereld is vijandschap tegen God, omdat de wereld staat onder het gezag van machtige afgoden: de pseudo-vader Zeus, de pseudo-zoon Caesar, en de pseudo-geest Aesklepios.
De leer der Nicolaïeten Deze leer was in Efeze afgewezen, maar kwam in Pergamum tot volle bloei. De gemeente moet zich hiervan bekeren en zo niet, dan gaat de Heer zelf tegen zijn gemeente oorlog voeren met het zwaard zijns monds.