Serie: Geschiedenis van het Christendom – De eerste eeuwen – Deel 4 – Verhinderingen

19 mei, 2025

Geschiedenis van het Christendom

Studies over de eerste drie eeuwen van het Christendom

Deel 4 – Verhinderingen

“Wat de heidenen in het christendom zagen, werd immers in eerste instantie bepaald door wat zij zagen van het christendom!”

Inleiding

Voor de, betrekkelijke trage maar onstuitbare groei van de Christelijke kerk in de begintijd van haar bestaan, zijn een aantal belangrijke zaken te duiden. We hebben in een vorig artikel gezien welke omstandigheden er waren die de verspreiding van het evangelie bevorderden. In dit artikel gaat het over de nadelen die de eerste gelovigen hebben ondervonden en waardoor de verspreiding van het evangelie nadelen ondervond. De explosieve groei van het christendom vond echter niet eerder plaats dan vanaf het jaar 313 toen Constantijn de Grote keizer van het Romeinse rijk werd. Tegenstand hebben de apostelen en de eerste christenen vanaf het begin ervaren, het eerst van de Joden, maar dan in het bijzonder van de joodse oversten en Schriftgeleerden; zeg maar de geestelijke leiders van het volk. In latere tijden kwam er tegenstand van de kant van de Romeinse overheden en de bevolking. Om er maar enkele te noemen…

Tegenstand

(1) De joodse geestelijken

“Wij echter prediken Christus, de Gekruisigde, voor de Joden een struikelblok en voor de Grieken een dwaasheid.” (1Kor.1:23) Het was uitermate vervelend en vernederend voor de Joodse geestelijken dat ze door een aantal ‘ongeletterde en eenvoudige mensen’ (Hand.4:13) beschuldigd werden, bij monde van de apostel Petrus, dat zij hun Messias ter dood hadden gebracht (Hand.3:12-26). Stel je voor, zij, de geestelijke elite, de gestudeerde en opgeleide geestelijkheid! Wat dachten deze ongeletterden wel wie ze waren! De reactie liet niet lang op zich wachten, dat ze zich voor de joodse Raad moesten verantwoorden (4:1-22), en de vervolging losbrak (5:17-42). Erger werd het toen de apostel Paulus, voor zijn bekering, het initiatief nam om de Gemeente te vervolgen (9:1-19). Nadat Paulus tot bekering gekomen was onderwond hijzelf ook van de joden tegenstand. Hij schreef aan de gelovigen te Thessaloniki in verband daarmee: “Want u, broeders, bent navolgers geworden van de gemeenten van God die in Judea zijn in Christus Jezus, omdat ook u van uw eigen landgenoten hetzelfde hebt geleden zoals ook zij van de Joden, die zowel de Heer Jezus als de profeten gedood en ons verdreven hebben. Ook behagen zij God niet en zijn tegen alle mensen, terwijl zij ons verhinderen tot de volken te spreken opdat zij behouden worden, zodat zij altijd de maat van hun zonden vol maken Maar de toorn is over hen gekomen tot het einde toe.” (1Thes.2:14-16)

(2) De joodse godsdienst

Het was niet alleen het verwijt dat de joodse leiders te horen kregen dat ze ‘hun’ Messias gedood hadden, ook de vermeende ‘minachting’ voor de tempel (Hand.7:46-48), die leidde tot de steniging van Stéfanus maakte daar deel van uit. Ook in het latere onderwijs van de apostelen over de besnijdenis (Rom.2:28-29), de wet van Mozes (15:10), de voedselwetten (Rom.14:1vv) en dergelijke dingen stonden ter discussie en maakten dat er vijandschap van de joden tegen het jonge christendom ontstond. Om kort te gaan ‘het onderwijs van de apostelen’ (Hand.2:42) strookte niet met hun overtuiging en bracht verwijdering en vijandschap.

(3) Evangelieverkondiging

Dan was er nog het succes dat de prediking van Petrus had op de mensen had dat wrevel begon op te wekken (Hand.2:47; 4:4; 5:14). De joodse leiders zagen als het ware ‘hun’ tempel leeglopen, want ook een groot aantal priesters kwam tot geloof in de Heer Jezus, en dat lag erg gevoelig (Hand.6:7). Nog erger werd het toen de eerste gelovigen van samenkwamen op de eerste dag van week in plaats van op de sabbat!

(4) De Romeinse samenleving

Omdat het christendom niet omschreven kon worden als een relatie tussen een bepaald volk en de goden werd het christendom niet erkend als een religio maar werd het gezien als een superstitio. De Romeinen hadden een officieel woord voor hun godsdienst: religio. Met deze term gaven ze aan dat de godsdienst een collectieve beleving was en dat iedereen daarin een functie had. Zolang de aanhangers van andere godsdiensten de kernpunten van de Romeinse godsdienst onderschreven en geen ideeën uitdroegen die in strijd waren met wat de Romeinen geloofden, waren er geen onoverkomelijke problemen. Enkele godsdiensten vormden een bedreiging en werden superstitio, bijgeloof, genoemd. Geen van de superstitio heeft zoveel Romeinse pennen in beweging gebracht als het christendom. De Romeinse auteurs wisten destijds niet van het bestaan van Christus, maar hun gebrek aan informatie wordt gecompenseerd door de evangelisten. Het ging er niet om of de mensen in de goden geloofden, dat was een privézaak, maar wel dat ze deel zouden nemen aan de staatsgodsdienst. Dat hield in dat ze deel zouden nemen aan de offerdiensten om de goden te eren voor de welvaart van de staat. Dat was, zowel voor joden als christenen, een brug te ver!

(5) Drie negatieve factoren

Onwetendheid van de inhoud van het bijbels christelijk geloof lag aan de basis van beschuldigingen van atheïsme, bloedschande en kannibalisme.

  1. a) Atheïsme

De gewone betekenis van een atheïst is dat zo iemand het bestaan van een godheid ontkent. Maar dat was niet het geval in de Romeinse cultuur waar men er een andere betekenis aan gaf. Het atheïsme waar de Romeinen het over hadden was gelinkt aan de gedachte dat men de algemeen aanvaarde goden niet accepteerde die in het Romeinse rijk in ere werden gehouden. Eerde men die goden niet, dan was men tegen de staat. Dus wanneer men de goden niet eerde door die te offeren, dan haalde men onheil over het land, zo geloofde men. ’Atheïsten’ (christenen) waren dan ook een gevaar voor de welstand van de staat.

  1. b) Bloedschande en kannibalisme

‘Onbekend maakt onbemind!’ De christenen hielden zich afzijdig van praktijken die niet strookten met hun geloofsovertuiging en dat wekte argwaan op. Tertulianus heeft in zijn tijd, hij leefde van 145-220, geen moeite gespaard om de overheden duidelijk te maken dat christenen ook gewone mensen waren, maar dat ze wel keuzes maakten rekening houdend met hun geloof. Zo schrijft hij in zijn Apology, hoofdstuk 42 het volgende: “Maar wij worden op een andere grond ter verantwoording geroepen als kwaaddoeners, en beschuldigd van nutteloosheid in de zaken van het leven. Hoe kan dat in vredesnaam het geval zijn met mensen die onder u leven, hetzelfde voedsel eten, dezelfde kleding dragen, dezelfde gewoonten hebben, dezelfde bestaansbehoeften hebben? Wij zijn geen Indiase brahmanen of gymnosofisten, die in wouden wonen en zich verbannen uit het gewone menselijke leven. Wij vergeten niet de dankbaarheid die wij verschuldigd zijn aan God, onze Heer en Schepper; wij verwerpen geen schepsel van Zijn handen, hoewel wij onszelf zeker inhouden, opdat wij van geen enkele gave van Hem een ​​onmatig of zondig gebruik maken.” En zo gaat hij nog een poosje door. Maar allerlei bijbelse uitdrukkingen die de christenen gebruikten, werden door de buitenstaanders verkeerd geïnterpreteerd. Denk maar eens aan uitdrukkingen die ook wij in onze tijd nog wel gebruiken: ‘Gevoed worden met Christus bij het avondmaal’, ‘liefde tot elkaar’. Dat deed de heiden denken aan bloedschande en kannibalisme. En dan waren er ook nog praktijken die in de gemeenten voorkwamen en een slecht getuigenis naar ‘buiten’ toe waren. Denk aan de gemeente te Korinthe waar de apostel Paulus hen aanspreekt over: ‘Men hoort algemeen van hoererij onder u, en zo’n hoererij als zelfs onder de volken niet bestaat, dat iemand de vrouw van zijn vader heeft.” (1Kor.5:1)

(6) Ethische en sociale belemmeringen

De wereld van het Romeinse rijk, in de tijd waarin het christendom verscheen, was er een van ‘prostitutie, overspel, homoseksualiteit, misbruik van kinderen, brood en spelen, gladiatorengevechten en geld en macht’, aldus o.a. Tacitus. Het christelijk geloof verwachte een andere levenshouding aangepast aan het onderwijs van Jezus. Die botste uiteraard met die van de mysteriegodsdiensten die geen andere ethiek vroegen van hun aanhangers. Justinus de Martelaar (100/114 tot ca. 165) zegt van de christenen: “En zo staan ​​ook wij, sinds onze overtuiging door het Woord, afzijdig van hen (d.w.z. de demonen), en volgen de enige ongeboren God door Zijn Zoon – wij die vroeger behagen schepten in hoererij, maar nu alleen kuisheid omarmen; wij die vroeger magische kunsten beoefenden, wijden ons aan de goede en ongeboren God; wij die boven alles de verwerving van rijkdom en bezittingen waardeerden, brengen nu wat wij hebben in een gemeenschappelijke voorraad en delen dit met iedereen die het nodig heeft; Wij die elkaar haatten en vernietigden, en vanwege hun verschillende manieren niet wilden samenleven met mensen van een andere stam, leven nu, sinds de komst van Christus, vertrouwelijk met hen, bidden voor onze vijanden en proberen hen die ons onrechtvaardig haten te overtuigen om overeenkomstig de goede voorschriften van Christus te leven, opdat zij met ons deel mogen krijgen aan dezelfde vreugdevolle hoop op een beloning van God, de heerser over alles. Maar opdat wij niet de indruk wekken sofistisch te redeneren, achten wij het juist, voordat wij u de beloofde uitleg geven, enkele voorschriften aan te halen die Christus Zelf heeft gegeven. En zij het aan u, als machtige heersers, om te onderzoeken of wij deze dingen naar waarheid hebben geleerd en onderwijzen. Korte en bondige uitingen vielen Hem ten deel, want Hij was geen sofist, maar Zijn woord was de kracht van God.” Het ‘U geheel anders’ (Ef.4:21) was niet zo gemakkelijk in de Romeinse wereld in de praktijk te brengen als we misschien denken!

(7) De gilden

Een gilde of ambacht was in grote delen van Europa in de tijd voor de Franse Revolutie een belangenorganisatie van en voor personen met hetzelfde beroep, veelal ontstaan binnen zich sterk ontwikkelende woonplaatsen met stadsrechten binnen een feodaal stelsel. Maar ook in de antieke Romeinse wereld waren er gilden. We hoeven maar te denken aan de opschudding die ontstond nadat de apostel Paulus het evangelie had verkondigd in Efeze. “Omstreeks die tijd nu ontstond er een niet geringe opschudding over de Weg. Want iemand genaamd Demetrius, een zilversmid die zilveren tempels van Artemis maakte, bracht de kunstenaars niet weinig winst aan. En hij riep hen bijeen alsook de werklieden in dat bedrijf en zei: Mannen, u weet dat wij aan deze winst onze welvaart danken; en u ziet en hoort, dat deze Paulus een aanzienlijke menigte, niet alleen van Efeze maar bijna van heel Asia, heeft overreed en afkerig gemaakt, door te zeggen dat goden die met handen worden gemaakt, geen goden zijn. Nu is er niet alleen gevaar voor ons dat deze bedrijfstak in een kwade reuk komt, maar ook dat de tempel van de grote godin Artemis als niets wordt geteld en dat ook haar majesteit zal ten onder gaan, die door heel Asia en het aardrijk wordt vereerd. Toen zij nu dit hoorden en met toorn werden vervuld, schreeuwden zij aldus: Groot is de Artemis van de Efeziërs!” (Hand.19:23-28). Maar ook als christen zelf lid zijn van een gilde kon iemand in grote moeilijkheden brengen doordat hij niet deel wilde of kon nemen aan allerlei verplichtingen of feesten die dat lidmaatschap met zich meebracht.

Tenslotte

Nee het was geen ‘gespreid bedje’ waarin de eerste christenen in de eerste eeuwen zich moesten standhouden in hun geloof. Verder moeten we ook het geestelijk peil van de diverse gemeenten relativeren. We hebben de situatie in de gemeente te Korinthe als vermeld, wat ons duidelijk maakt dat de idee die sommige christenen van nu hebben, namelijk dat we terug moeten naar de begintijd omdat alles toen veel beter was, niet klopt met de gegevens die we ter beschikking hebben!

Mijn Website

Rubriek: Kerkgeschiedenis

Geraadpleegde literatuur:

Apostolische Vaders (dl.1) – Duker/van Manen – ISBN: 978 90 5719 241 8 – Importantia

Apostolische Vaders (dl.2) – Duker/van Manen – ISBN: 978 90 5719 242 5 – Importantia

Bevrijd en Gebonden – Pierre Trouillez – ISBN: 90-5826-419-X – Uitg. Davidsfonds

Das Grosse Bibellexikon (3 dln.) Brockhaus Verlag – ISBN: 3-417-2461-3

De God der goden – Danny Praet – ISBN: 90-289-2130-5 – Uitg. Pelckmans

Die Mission und Ausbreitung Christentums ersten drei Jahrhunderten – Adolf von Harnack – ISBN: 9781019 384695

En zij werden verstrooid onder alle volken – W.Keller – ISBN 90 6084 611 7 – Voorhoeve

Evangelie-verkondiging in de eerste eeuwen– ISBN: 90 6047 801– Michael Green

Eusebius – Kerkgeschiedenis – ISBN: 9 789023 906797 – Uitg. Boekencentrum

Geschichte des Jüdischen Krieges – Flavius Josephus – ISBN: 3-921-95-00-7 – Fourier Verlag

Handelingen der Gemeente, dl1 en 2 – ISBN: 90-242-2625-2 – R.H. Matzken – Kok Kampen

Het ontstaan van het Christendom – Evangelische Omroep – ISBN: 90-70100-51-7

Jüdische Altertümer – Flavius Josephus – ISBN: 3-921695-10-8 – Fourier Verlag

Van Petrus tot Constantijn – Pierre Trouilles – ISBN: 90-5826-1867 – Uitg. Davidfonds

Diverse website

______________________________________________________________________________