Serie: Het Koninkrijk der Hemelen – Deel 4 – Mat.13:13-35 – Mosterdzaad en Zuurdeeg

23 april, 2025

Serie: Het Koninkrijk der Hemelen

Deel 4 – Mattheüs 13:31-35

Het Mosterdzaad en Zuurdeeg

Het Koninkrijk der Hemelen in Zeven Gelijkenissen

Voorwoord

We bespreken deze twee gelijkenissen in één artikel omdat ze, wat inhoud en betekenis betreft, bij elkaar horen c.q. elkaar aanvullen. We zien ook hier weer, zoals ook in de vorige gelijkenissen, een vermenging van goed en kwaad. Je kan echter stellen dat in de gelijkenis van het mosterdzaad het kwade van buiten komt (de vogels van de hemel die nestelen in de takken) en in de gelijkenis van het zuurdeeg, het kwaad dat van binnenuit optreedt.

De gelijkenis van het mosterdzaad

“Een andere gelijkenis hield Hij hun voor en zei: Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaad, dat een mens nam en in zijn akker zaaide; het is wel kleiner dan alle zaden, maar als het is opgegroeid, is het groter dan de groenten en wordt een boom, zodat de vogels van de hemel in zijn takken komen nestelen.” (Mat.13:31-32)

Het mosterdzaad

De Heer Jezus vergelijkt het begin en de groei van het koninkrijk van God met dat van de mosterdplant, vermoedelijk de geelbloemige zwarte mosterd, die enkele meters hoog kan worden. De mosterdkorrel, vroeger mostaardkorrel geheten, was het kleinste onder de zaden die in de moesgrond gezaaid werden. De mosterdzaadjes zijn ongeveer 0,5 tot 1 mm groot. Ze waren de kleinste van die der nuttige planten, welke in de tuinen en op de akkers aangekweekt werden. Mosterdzaad was het kleinste in het land van Israël. Het kleine van het zaad komt ook tot uitdrukking toen de Heer een demon had uitgedreven, en de discipelen bij Hem kwamen en zeiden: “Waarom konden wij hem niet uitdrijven? Hij nu zei tot hen: Vanwege uw kleingeloof; want voorwaar, Ik zeg u: als u een geloof hebt als een mosterdzaad, zult u tot deze berg zeggen: Verplaats u van hier daarheen, en hij zal zich verplaatsen; en niets zal u onmogelijk zijn.” (Mat.17:20)

De vogels van de hemel

We moeten oppassen om te verklaren wat de ‘vogels’ in deze gelijkenis voorstellen om geen navolgers van Philo van Alexandrië (20 v.Chr. – 50 n.Chr.) te worden, die alles in de Schrift allegorisch benaderde. Allegorese is vergeestelijking van de Bijbeltekst met miskenning van de letterlijke betekenis. Dus dienen we rekening te houden met wat de rest van de Bijbel over ‘vogels’ te zeggen heeft. Niet altijd maar vaak worden vogels in de Bijbel als iets negatiefs toegepast. Zowel het wereldrijk Assyrië als Nebukadnezar worden in de Bijbel voorgesteld als een boom waarin vogels nestelden (Ez.31:6; Dan.4:11, 21). Van het grote Babylon wordt gezegd: “En hij riep met krachtige stem de woorden: Gevallen, gevallen is het grote Babylon, en het is een woonplaats van demonen en een bewaarplaats van elke onreine geest en een bewaarplaats van elke onreine en gehate vogels geworden” (Op.18:2; vgl.Jes.3:21; 34:11) Hieruit mag voldoende duidelijk zijn dat we de ‘vogels’ in de gelijkenis ook als iets kwaads mogen zien.

Inleiding

Het eerste wat opvalt is dat er een onnatuurlijke groei plaats heeft gevonden. Een minuscuul klein zaadje is tot een boom geworden. Na Jezus opstanding en hemelvaart zijn de apostelen met de boodschap van het evangelie de wereld ingetrokken. Later kwam Paulus er nog bij, als een laattijdig geborene, als apostel voor de heidenen. Driehonderd jaar later, na een periode van vervolging, werd het, ten tijde van keizer Constantijn de Grote en door het Edict van Milaan (313 n.Chr.) tot staatsgodsdienst verheven. Als we er blijven vanuit gaan dat het koninkrijk der hemelen een beeld van het christendom is, de zichtbare kerk zo u wilt, dan kunnen we zonder meer zeggen dat het onnatuurlijk groot geworden is. Veel landen en zelfs continenten beweren christelijk te zijn, maar waar is dat op gebaseerd? Toch beweert men dat een derde van de wereldbevolking zich rekent tot het christendom. De Gemeente van wedergeboren gelovigen, die zich in het christendom bevindt, zal ongetwijfeld veel kleiner zijn. Hoe is die onnatuurlijke vorm ontstaan? Er zijn meerdere oorzaken van de groei van het christelijk geloof te vermelden. Ten eerste het diaconaal werk zorgde voor grote toeloop in het begin van het christendom. Ten tweede het verbond dat de Kerk met de staat sloot ten tijde van Constantijn de grote zorgde eveneens voor een grote toename van het aantal christenen. Er zijn meerdere oorzaken te vermelden, maar die zal ik in de gelijkenis van het visnet verder uitwerken.

De gelijkenis van het zuurdeeg

“Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen: Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdeeg, dat een vrouw nam en verborg in drie maten meel, totdat het helemaal doorzuurd was.” (Mat.13:33)

Het zuurdeeg

Zuurdeeg is het door gisting (fermentatie) verzuurd meeldeeg. Het ontstaat na enige tijd uit vers deeg op natuurlijke wijze dankzij de werking van bacteriën en natuurlijke gisten. In de tijd van de Bijbel werd brood gewoonlijk bereid met zuurdeeg. Zuurdeeg is een smaak- en rijsmiddel: het geeft het brood smaak en maakt het luchtig. Zuurdeeg is een voorloper van broodgist. In het Nieuwe Testament is zuurdeeg een symbool van iets dat oud en slecht is dat de omgeving aantast, zoals een beetje zuurdeeg (oud, verzuurd deeg) toegevoegd aan nieuw deeg het geheel doortrekt.

Zuurdeeg, beeld van het kwade

Zuurdeeg in de Bijbel is altijd een beeld van het kwade. Met beroep op Galaten 5:9 wil men er het goede in zien, namelijk de verspreiding van het evangelie dat heel de wereld beïnvloed. Als we Gods Woord echter raadplegen dan blijkt dat deze positie niet te handhaven is. Vergeleken met de twee vorige gelijkenissen is ook hier een vermenging van goed en kwaad waar te nemen. De Heer Jezus waarschuwde voor “het zuurdeeg van de farizeeën en sadduceeën” (Mat.16:6) en “het zuurdeeg van Herodes” (Mark.8:15). Nog duidelijker is Lukas waar de hoorders ervoor worden gewaarschuwd: “Past u op voor het zuurdeeg, dat is de huichelarij van de farizeeën.” (Luk.12:1) Ook de eerste brief aan de Korinthiërs laat niets aan duidelijkheid te wensen over: “Uw roemen is niet goed. Weet u niet, dat een beetje zuurdeeg het hele deeg doorzuurt? Zuivert het oude zuurdeeg uit, opdat u een nieuw deeg bent; u bent immers ongezuurd. Want ook ons pascha, Christus, geslacht. Laten wij daarom feestvieren, niet met oud zuurdeeg, ook niet met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid.” (1Kor.5:6-8)

Het gebruik van gelijkenissen

“Al deze dingen sprak Jezus in gelijkenissen tot de menigten, en zonder gelijkenis sprak Hij niet tot hen, opdat vervuld werd wat gesproken is door de profeet, die zei: Ik zal Mijn mond opendoen in gelijkenissen; Ik zal dingen uitspreken die van de grondlegging van de wereld af verborgen zijn geweest.” (Mat.13:34-35)

Het is alsof de Heer Jezus de discipelen er nog eens aan wil herinneren dat dingen die vanaf de grondlegging van de wereld verborgen zijn geweest alleen openbaard worden door middel van gelijkenissen. De grote menigte kreeg deze gelijkenissen niet te horen, ze werden uitgesproken bij de zee en uit het huis (13:1 vgl. Joh.12:36) en bevatten waarheden voor de discipelen, aan wie het door de Geest was gegeven de verborgenheden van het koninkrijk te kennen. We mogen deze twee verzen ook zien als een tussenzin en de overgang naar de resterende drie gelijkenissen. De eerste vier gelijkenissen toonden duidelijk de vermenging van goed en kwaad in het koninkrijk der hemelen, d.w.z. het uiterlijke christendom. Een geheimenis of verborgenheid is een geestelijke waarheid dat allen verstaan kan worden door Goddelijke openbaring (Vgl. Mat.18:17). Het is een ‘heilig geheim’ dat alleen gekend kan worden door hen die ‘binnen’ zijn en door de Heer geleerd worden.

Ook na Jezus’ hemelvaart zijn nog meer verborgenheden of geheimenissen geopenbaard. De apostel Paulus werd daarvoor Gods instrument. “…het rentmeesterschap van God dat mij gegeven is voor u, om het woord van God te voleindigen: de verborgenheid die van alle eeuwen en geslachten verborgen is geweest, maar die nu geopenbaard is aan zijn heiligen.” (Kol.1:26; Rom.11:25, 16:25-26; 1Kor.15:51; Ef.3::3,5,9-10)

______________________________________________________________________________