Serie: ‘Ik ben’ uitspraken – Deel 2 – Joh.6:47-48 – ‘Ik ben het brood van het leven’

6 september, 2024

Serie: ‘Ik ben’ uitspraken

Deel 2 – Joh.6:47-48

‘Ik ben het brood van het leven’

‘Ik ben het brood van het leven. Uw vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn en zijn gestorven. Dit is het brood dat uit de hemel nederdaalt, opdat men daarvan eet, niet sterft. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is nedergedaald; als iemand van dit brood eet, zal hij leven tot in eeuwigheid.’ (Joh.6:48-51; Ex.16)

Inleiding

Slechts twee van de wonderen van de Heer Jezus worden in alle vier de evangeliën opgetekend: Zijn eigen opstanding (Mat.28; Mark.16; Luk.24; Joh.20) en de spijziging van de vijfduizend (Mat.14; Mark.6; Luk.9; Joh.6). In het verslag over de spijziging van de vijfduizend vertellen alle vier de evangelies ons wat Jezus deed, maar alleen Markus vertelt ons waarom Hij het deed – namelijk vanwege Zijn medelijden met de menigte. ‘En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote menigte en werd met ontferming over hen bewogen, want zij waren als schapen die geen herder hebben.’ (Mark.6:34)

In het verslag van Johannes openbaart de Heer Jezus zijn medelijden op drie manieren: (1) Hij voedt de hongerige menigte (Joh.6:1-15); (2) Hij bevrijdt Zijn discipelen van gevaar (vv.16-24), en (3) Hij biedt het brood des levens aan, aan een wereld van hongerige zondaars (vs.25-71). Jezus deed dit wonder niet alleen om aan de menselijke behoeften te voldoen, maar ook om een ​​diepgaande toespraak te houden over dat ‘andere’ brood, nl. ‘het brood des levens’, een preek die onze verloren wereld vandaag de dag moet horen. Wat de wereld nodig heeft is Jezus, want Hij alleen is het brood des levens.

Medelijden met het volk (Joh.6:1-15)

Mensen zijn aan elkaar gelijk.

Mensen uit de antieke wereld zijn niet anders dan mensen uit onze moderne wereld. Wanneer je de Bijbel gaat lezen kom je tot die conclusie; daarom is het Woord van God en het Evangelie ook toepasbaar op mensen van toen en nu, van alle tijden. ‘Met voorbijzien dan van de tijden der onwetendheid beveelt God nu aan de mensen, dat zij zich allen overal moeten bekeren.’ (Hand.17:30)

Ze waren hongerig.

Om ons lichaam in stand te houden hebben we voedsel en water nodig, maar er is meer want de mens is ook een geestelijk wezen met geestelijke behoeften. Een uitspraak van Augustinus zegt: ‘Want gij hebt ons gemaakt naar u, en ongerust is ons hart totdat het zijn rust vindt in u.’ Om in die behoefte te voorzien probeert de mens daarin op allerlei manieren te voorzien, maar helaas zonder resultaat. ‘Waarom weegt u geld af voor wat geen brood is, en uw arbeid voor wat niet verzadigen kan? Luister aandachtig naar Mij, eet het goede, en laat uw ziel vreugde scheppen in de overvloed.’ (Jes.55:2) Alleen God kan ons dat geven wat de mens nodig heeft om te kunnen functioneren brood van het lichaam en ‘brood’ voor de geest. ‘Hij antwoordde echter en zei: Er staat geschreven: Niet van brood alleen zal de mens leven, maar van alle woord dat door de mond van God uitgaat.’ (Mat.4:4)

Ze waren zoekers.

Wat zoekt de mens? ‘De Joden vragen om een teken en de Grieken zoeken wijsheid.’ (1Kor.1:22), maar ‘Er is niemand die God zoekt.’ (Rom.3:12) Twee van Jezus’ discipelen hoorden Johannes de doper spreken en volgden Jezus. Toen ‘Keerde Jezus Zich om en zag dat zij Hem volgden, en zei tot hen: ‘Wat zoekt u?’ (Joh.1:38) Ja wat zoeken de mensen, soms lijkt het dat ze Jezus zoeken, maar het blijkt dat het dan niet om Hem als Persoon gaat, maar om wat Hij voor hen kan doen. ‘Jezus antwoordde hun en zei: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: U zoekt Mij, niet omdat u tekenen gezien hebt, maar omdat u van de broden gegeten hebt en verzadigd bent.’ (Joh.6:26) Toen zij nu het teken hadden gezien dat Jezus had gedaan, namelijk de spijziging van de vijfduizend, wist Jezus dat ze Hem koning wilde maken, een koning die aan hun verlangen zou tegemoetkomen!

Ze waren geestelijk blind.

‘Ben Ik zo lange tijd bij u en heb je Mij niet gekend, Filippus?’ (Joh.14:9) Deze opmerking van de Heer Jezus aan het adres van Filippus toont duidelijk de geestelijke blindheid aan, niet alleen van Filippus maar van elk mens. De mens is om met de woorden van de apostel Paulus te spreken: ‘verduisterd in het verstand, vreemd aan het leven van God is, door de onwetendheid die in hen is, wegens de verharding van hun hart.’ (Ef.4:17) Doordat de mens God niet verheerlijkt of gedankt heeft, ook al heeft Deze zich op overtuigende wijze aan hen geopenbaard in de schepping, zijn zij tot dwaasheid vervallen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden (Rom.1::21). Iemand die de Heer Jezus aanneemt en leert kennen wordt ‘vernieuwd in de geest van hun denken.’ (Ef.4:23) Van de Farizeeën zei Jezus: ‘Zij zijn blinde leidslieden van blinden.’ (Joh.15:14)

Ze wilden onmiddellijke oplossing van hun problemen, zonder dat het henzelf iets kostte.

De ware bedoelingen van de mensen komen niet altijd aan het licht; vaak hebben ze een verborgen agenda. De menigte had de tekenen gezien die Jezus aan de zieken had gedaan en wat later de wonderlijke broodvermenigvuldiging (Joh.6:2, 14). ‘Velen geloofden in zijn naam toe zij de tekenen zagen die Hij deed. Maar Jezus Zelf vertrouwde Zich aan hen niet toe, omdat Hij allen kende, en omdat Hij niet nodig had dat iemand van de mens getuigde, want Hij wist Zelf wat in de mens was.’ (Joh2:23-25) Deze ‘volgelingen’ wilden jezus voor hun ‘karretje’ spannen en Hem koning maken opdat Hij aan hun behoeften zou voldoen (Joh.6:15). De Heer Jezus was niet gekomen om hun dagelijkse beslommeringen op te lossen, maar om hen van hun zonden te bevrijden.

Ze wilden iets ‘doen’ om gered te worden in plaats van in de Verlosser te geloven (Joh.6:27-29).

‘Wat moeten wij doen, opdat wij de werken van God werken?’ (Joh.6:28) Ook dat is de mens eigen, iets doen voor hun eigen verlossing, we vinden dat idee bij veel religies. Zowel in het Jodendom als in het Christendom vinden we ook gelovigen die door een of ander godsdienstig gebruik hun eigen behoudenis willen verkrijgen. Maar God heeft zijn Zoon gezonden als het Brood van het leven, en ‘Wie tot Mij komt zal nooit meer hebben.’ (6:35) Wat moeten wij doen, was de vraag, het antwoord luidt: Dit is het werk van God dat u gelooft in Hem die Hij heeft gezonden’ (Joh.6:29) We worden ook niet behouden door geloof en werken, maar door een geloof dat werkt! ‘Want uit genade bent u behouden, door het geloof’ (Ef.2:8)

Medelijden met de worstelende apostelen (Joh.6:16-24)

‘Dat zij zouden komen om Hem met geweld wegvoeren om Hem Koning te maken.’ (Joh.6:15) Een groot gevaar dreigde, een gevaar waarin Jezus’ discipelen konden worden meegesleurd.’

Het was een gevoelig onderwerp en we weten dat onder de twaalven ook regelmatig discussie was ‘Wie van hen de grootste mocht zijn.’ (Luk.22:24; 9:46) Toen de Heer Jezus hen beloofde dat zij ook eenmaal ‘op twaalf tronen zouden zitten om de twaalf stammen van Israël te oordelen’ (Mat.19:28), was het de moeder van de zonen van Zebedeüs die de Heer Jezus vroeg: ‘Zeg, dat deze twee zonen van mij mogen zitten, één aan uw rechter- en één aan uw linkerhand in uw koninkrijk.’ (Mat.20:21) De Heer Jezus besloot om opnieuw op de berg te gaan en stuurde zijn discipelen naar de zee waar zij scheep gingen naar Kapernaüm, weg van de menigte die Jezus koning wilde maken. De twaalven waren veiliger in een storm op zee dan op het land te midden van een groep egoïstische ‘blinde’ mensen.

Om aan de verleiding te ontkomen om met het volk meegesleurd te worden in hun verlangen om Jezus koning te maken, stuurde Jezus de discipelen in een storm (1Kor.10:12; 2Kor.12:7). De Heer Jezus zag de discipelen in de storm worstelen, maar toen Hij aan boord kwam ging de storm liggen en kwamen ze veilig aan in Kapernaüm (Mat.14:32).

Wat een dramatische reeks van wonderen waren er gebeurt, op korte termijn! De Heer Jezus had meer dan vijfduizend mensen te eten gegeven. Hij was over water gelopen om bij het schip te komen en had toegestaan dat ook Petrus op het water mocht lopen. En tot slot stilde Hij de storm zodat ze veilig aan land kwamen.

Medelijden met een verloren wereld (Joh.6:25-59)

De Heer Jezus voedde de hongerige menigte, en daarna, in de synagoge te Kapernaüm, verklaarde Hij het wonder dat gebeurd was. Hij bood hun het brood des levens aan, maar velen van de menigte wezen het af en wandelden niet meer met Hem (Joh.6:66).

Een metafoor

Een ander woord voor metafoor is symbool, denkbeeld, beeldspraak, verbeelding. In dit Bijbelgedeelte noemt de Heer Jezus Zichzelf ‘het brood uit de hemel’ (6:32,41,50,58), het brood van God’ (vs.33), het brood des levens’ (vs.35,48) en ‘het levende brood’ (51). Hij gebruikte brood, een bekend materieel voorwerp, om tot een geestelijke waarheid te komen: je ontvangt brood in je lichaam en het onderhoudt het leven, maar het ontvangen van Jezus in je hart door geloof geeft je eeuwig leven. Later voegde Hij daar ook het drinken van bloed aan toe (vs.53-56), wat uiteraard niet letterlijk genomen moest worden, net zomin als het eten van Zijn vlees letterlijk genomen moest worden. Iets ‘eten’ betekent het in je opnemen en in je fysieke wezen opnemen. Maar taal die de metafoor van eten gebruikt om het proces van het begrijpen en ontvangen van uitspraken, uitgedrukt in woorden, te beschrijven. (Zie voor meer uitleg deel 1 Aantekeningen van de serie: Ik ben)

Een misverstand

In plaats van de diepere spirituele betekenis van de metafoor te onderscheiden, nam de menigte het letterlijk en reageerde negatief: ‘Hoe kunnen we zijn vlees eten en zijn bloed drinken?’ zij vroegen. Deze geestelijke blindheid kom je overal in het evangelie van Johannes tegen. Toen Jezus sprak over Zijn dood en opstanding, dachten ze dat Hij doelde op de vernietiging en wederopbouw van de Joodse tempel (Joh.2:13-22). Toen Jezus leerde dat zondaars ‘wedergeboren’ worden, dacht Nikodemus alleen aan lichamelijke geboorte (Joh.3:1-4). En toen Hij tegen de Samaritaanse vrouw sprak over het stillen van geestelijke dorst, dacht ze dat Hij bedoelde de lichamelijke dorst te stillen door water uit de bron te drinken (Joh.4:10-15). Zelfs de eigen discipelen van onze Heer begrepen niet altijd de geestelijke waarheden die Jezus probeerde over te brengen (Joh.4:31-38; 11:11-16; 13:6-11). In feite zijn er vandaag de dag oprechte religieuze mensen die de metafoor ‘eten en drinken’ letterlijk interpreteren en denken dat Jezus verwees naar het avondmaal (Eucharistie Communie), maar deze interpretatie is zeker niet wat Jezus in gedachten had. (Zie voor meer uitleg deel 1 Aantekeningen van de serie: Ik ben)

De wonderen

In plaats van hun Messias te aanvaarden, begon de menigte met Jezus te debatteren. Het contrasteerde Christus’ wonderen van het voeden van de vijfduizend met het wonder van het Manna in de tijd van Mozes, toen God voorzag in ‘brood uit de hemel’ (Exodus 16; zie ook Ps. 78:24). Jezus voorzag de Joden slechts één keer in brood, maar Mozes gaf hun achtendertig jaar lang zes dagen per week te eten. Bovendien voedde Mozes een heel volk, maar Jezus voedde slechts enkele duizenden mensen. Jezus leende een kindermaaltijd om in het brood te voorzien, maar Mozes bracht het brood uit de hemel. Maar Jezus wees erop dat hun perspectief totaal achterlijk was! Zijn wonder was veel groter dan alles wat Mozes deed, want het manna was slechts een beeld van de Zoon van God, die uit de hemel zou neerdalen om het brood des levens te zijn. In Zijn preek in de synagoge contrasteerde Jezus Mozes en het oudtestamentische manna met Zichzelf als het brood des levens. De uitdrukking ‘levend brood’ kan ‘levend brood’ of ‘brood dat leven geeft’ betekenen. (Zie voor meer uitleg deel 1 Aantekeningen van de serie: Ik ben)

Het masker valt

De opmerkelijke gebeurtenissen in Johannes 6 eindigen niet met het feit dat Jezus Petrus prijst, maar met het feit dat Jezus Judas waarschuwt (vv. 66-71). In de originele Griekse tekst wordt Judas Iskariot acht keer genoemd in het evangelie van Johannes (6:71; 13:2,26,29; 18:2,3,5), en dit is de eerste keer. Petrus dacht dat hij voor zichzelf en de andere apostelen sprak toen hij zijn loyaliteit aan Jezus bevestigde, maar hij en de andere tien apostelen hadden geen idee dat Judas een bedrieger was en Jezus aan zijn vijanden zou verraden. Natuurlijk wist Jezus het en noemde Judas een duivel (aanklager, lasteraar). Gedurende de tijd dat Judas bij Jezus was, had hij ruimschoots de gelegenheid om de Meester zorgvuldig te bestuderen, naar Zijn boodschap te luisteren en Zijn wonderen te zien; en toch verwierp hij uiteindelijk Christus en verraadde Hem! (Zie voor meer uitleg deel 1 Aantekeningen van de serie: Ik ben)

Tenslotte

We leven in een wereld vol hongerige mensen die op zoek zijn naar de realiteit en deze niet kunnen vinden. Zij geven hun geld uit aan datgene wat geen brood is en hun arbeid aan datgene wat niet bevredigt (Jes.55:2). Waarom? Het is mogelijk dat wij, die van het feest genieten, hen niet hebben verteld over Jezus, het brood des levens, of er niet aan hebben meegewerkt om het voor anderen mogelijk te maken om het hun te vertellen. Op een dag zullen ze tegen ons zeggen: ‘Want ik had honger en jullie gaven me niets te eten’, en onze Heer zal zeggen: ‘Voorwaar, Ik zeg u: voor zoveel u het aan één van deze geringsten niet hebt gedaan, hebt u het Mij ook niet gedaan.’ (Mat.25:42, 45). En wat zullen wij dan zeggen?

______________________________________________________________________________