‘Hij heeft in de voorbije geslachten alle volken op hun eigen wegen laten gaan, hoewel Hij zich toch niet onbetuigd heeft gelaten, door u uit de hemel regen en vruchtbare tijden te geven, en uw harten te vervullen met voedsel en vreugde’ (Hand.14:16)
De studie van het ontstaan, de verstrooiing en de geschiedenis van de volken is een boeiende bezigheid. Psalm 67 maakt ons duidelijk dat God vanaf het begin ook het heil van de volken op het oog heeft. De eerste vermelding van de volken vinden we in Genesis 10, waar we er zeventig tellen. Deze volken verdeelden zich na de vloed over de aarde en toen een gedeelte oostwaarts trok en in de vlakte van Sinear kwam, bouwden ze daar een stad met een toren waarvan de top tot de hemel reikte. ’De Here zeide: Zie, het is één volk en zij allen hebben één taal. Dit is het begin van hun streven; nu zal niets van wat zij denken te doen voor hen onuitvoerbaar zijn’ (Gen.11:6). God maakte daarom een einde aan hun plannen door hun taal te verwarren zodat zij elkaar niet meer verstonden, wat de oorzaak was van hun verstrooiing over de aarde. Vanaf dat moment horen wij weinig of niets meer over de verdere gebeurtenissen van veel volken. De Bijbel zegt dat ‘Hij (God) in de voorbije geslachten alle volken op hun eigen wegen heeft laten gaan’ (Hand.14:16). In de brief aan de Romeinen spreekt Paulus er met andere woorden over en zegt dat God de volken heeft overgegeven aan onreinheid, onterende hartstochten en aan een verkeerd denken (Rom.1:24,26,28). Het gebruik van het woord overgeven zou je kunnen omschrijven als: ‘in iemands macht of gebruik overgeven’.
Wanneer God dan de volken op hun eigen wegen laat gaan en ze verdwijnen in de grijsheid van de geschiedenis, horen we eeuwen niets meer van hen totdat ze weer ‘ontdekt’ worden door de pioniers van de late middeleeuwen, zoals Columbus en veel andere ontdekkingsreizigers. Er zijn in de wereldgeschiedenis machtige rijken geweest, we denken maar aan de Inca’s, Azteken en vele anderen, maar omdat ze niet in een relatie stonden met het volk Israël horen we via de Bijbel niets over hun gebeurtenissen. God had aangegeven dat hij de mensheid niet meer zou oordelen door water, waarvan de regenboog getuigenis gaf; Hij liet hen op hun eigen wegen gaan. Hij zorgde wel voor die volken door hen uit de hemel regen en vruchtbare tijden te geven, en hun harten te vervullen met voedsel en vreugde (Hand.14:17).
Roeping Abraham en ontstaan Israël
‘De Here nu zeide tot Abraham: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis. Ik zal u tot een groot volk maken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden’ (Gen.12:1-3).
God maakt een nieuw begin. Niet door een nieuw oordeel te veroorzaken zoals eerder de zondvloed, maar door één enkel echtpaar uit die volken te roepen en af te zonderen. God roept Abraham met wie Hij zich verbindt met een onvoorwaardelijk verbond. ‘De Here nu zeide tot Abraham: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden’ (Gen.12:1-3). Door de roeping van Abraham en de belofte aan hem gedaan, zou God zich voorzien van een volk, het latere volk Israël, dat tot een getuigenis voor de volken zou moeten zijn, maar daarin zijn ze tekortgeschoten. ‘Als u van uzelf vertrouwt dat u een leidsman bent van blinden, een licht voor hen die in de duisternis zijn (…)’ (Rom.2:19). Gelukkig is uit het volk de Messias geboren, die dat tekort ruimschoots heeft gecompenseerd! Hij die in Genesis 49 al was aangekondigd en vele jaren later in deze wereld is gekomen, van Hem werd geprofeteerd: ‘De scepter zal van Juda niet wijken, noch de heersersstaf tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzaam zijn’ (Gen.49:10). Maar aan de taak waarin het volk Israël in het verleden tekortschoot, zal het in het Vrederijk voldoen. Psalm 67 zegt: ‘God zij ons genadig en zegene ons, Hij doet zijn aanschijn bij ons lichten; opdat men op aarde uw weg kenne, onder alle volken uw heil’ en ‘God zegent ons, opdat alle einden der aarde Hem vrezen’ (Psalm 67:2, 8).
Terzijdestelling Israël
‘Maar zij spotten met de boden van God, verachtten Zijn woorden en maakten Zijn profeten belachelijk, tot de grimmigheid van de HEERE tegen Zijn volk zo hoog opsteeg dat er geen genezing meer mogelijk was’ (2Kron.36:15-16).
De geschiedenis van het volk Israël is niet erg fraai, maar is die van het Christendom dat wel? De parallellen zijn duidelijk! Zowel bij Israël als het Christendom zien we dat, naargelang de tijd verstreek, er steeds meer verval en verdeeldheid kwam en dat men zich steeds meer van God en zijn geboden afkeerde. Dus laten we niet hoogmoedig worden, want zien wij niet de geschiedenis van het volk Israël herhaald in onze dagen? (Rom.11:21). Het volk Israël had enorme voorrechten ontvangen, want aan hen waren de woorden van God toevertrouwd (Rom.3:2). Van hen is het zoonschap, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de dienst en de beloften; tot hen behoren de vaderen, en uit hen is naar het vlees de Christus, zegt Paulus (Rom.9:4-5). Maar ondanks al die voorrechten hebben ze als getuigenis van God gefaald. Het gevolg was dat God het volk in ballingschap zond.
Een ander gevolg van Israëls zonde was dat de heerlijkheid van God zich terugtrok, een heerlijkheid die pas zou terugkeren in de Persoon van Christus en zal terugkeren in de nieuwe tempel in het toekomstig Vrederijk (Ez.10:18; 43:2). Israël werd formeel Lo-Ammi – niet mijn volk. (Hos.1:8). Zo was de situatie van Israël: er was geen davidische koning meer op de troon, de Sjechina had zich teruggetrokken en de tempel was verwoest. Israëls rol als middel waardoor God de wereld regeerde en waarvan Jeruzalem het middelpunt was, was voorlopig uitgespeeld en het zou die plaats weer innemen wanneer de tijden der volken vervuld waren, dat is bij de komst van de Messias op de Olijfberg.
Tijden der volken
‘U, o koning, bent een koning der koningen, want de God van de hemel heeft u het koningschap, macht, sterkte en eer gegeven. Hij heeft u aangesteld tot heerser over dit alles. U bent dat gouden hoofd’ (Dan.2:37).
De ‘tijden der volken’ is de tijd tussen het zich terugtrekken van de Sjechina in de hemel en haar terugkeer in de nieuwe tempel die in Jeruzalem zal verrijzen. Dat betekent dat niet langer Jeruzalem het centrum van de wereld is, maar dat het volkerenhoofd (het hoofd van de opeenvolgende wereldrijken) het middelpunt van de wereld vormt. Deze periode dat de heidense wereldmachten aan de macht zijn, duurt totdat de tijd komt voor ‘heiligen van de Allerhoogste’ om het koninkrijk te bezitten (Dan7:27).
We zullen bij het lezen van het boek Daniël tot de ontdekking komen dat er vier wereldmachten op het toneel zullen verschijnen totdat het rijk van Christus komt en er een einde aan zal maken. Die wereldmachten zijn: de Babyloniërs, de Meden en de Perzen, de Grieken en de Romeinen (Dan.2:31-49). Wereldmachten die niet naast elkaar zullen optreden maar elkaar zullen opvolgen. Het verrassende is dat het Romeinse Rijk eigenlijk nooit echt verdwenen is. Het heeft volgens het beeld van Daniël twee vormen, één voor zijn begintijd en één voor de eindtijd. Het eerste wordt uitgebeeld door de twee benen van het beeld, Oost- en West-Romeinse Rijk, en het laatste door tien tenen. Wat veel Bijbeluitleggers denken, is dat we nu de herleving van het Romeinse Rijk zien door het ontstaan van de Europese Unie. Wat Karel de Grote, Napoleon en Hitler door geweld niet is gelukt, hebben we na de Tweede Wereldoorlog zien gebeuren door een vreedzaam samengaan van de landen van Europa. Heel treffend vinden we dat omschreven in het boek Daniël als hij spreekt over dat herleefde Romeinse Rijk: ‘Dat gij gezien hebt ijzer vermengd met kleiachtig leem, betekent: zij zullen zich door huwelijksgemeenschap vermengen, maar met elkaar geen samenhangend geheel vormen, zoals ijzer zich niet vermengt met leem’ (Dan.2:43). Dit rijk zal in de nabije toekomst nog een belangrijke rol spelen in relatie met de staat Israël, waarop we hier niet verder ingaan.
Israël in de verstrooiing
‘En zij zullen vallen door het scherp van het zwaard en als gevangenen worden weggevoerd onder alle volken; en Jeruzalem zal door de heidenen worden vertrapt, totdat de tijden van de volken zijn vervuld’ (Luk.21:24).
Het Joodse volk dat in Jezus’ tijd leefde en dat Hem heeft verworpen is in het jaar 70 definitief door de Romeinen uit het land verwijderd. Toen zijn de tempel en de stad verwoest en in rook opgegaan. Het tijdperk van de Wandelende Jood was nu een feit voor heel het volk Israël. In het Bijbelboek Deuteronomium was dat al aangekondigd als waarschuwing, maar helaas is het realiteit geworden. ‘Zoals de Here er behagen in had om u wél te doen en u talrijk te maken, zo zal de Here er behagen in hebben om u te gronde te richten en te verdelgen; en gij zult weggerukt worden uit het land, dat gij in bezit gaat nemen. De Here zal u verstrooien onder alle natiën van het ene einde der aarde tot het andere; aldaar zult gij andere goden dienen, die noch gij noch uw vaderen gekend hebben: hout en steen. Daarbij zult u onder die volken niet tot rust komen en uw voetzool zal geen rustplaats hebben, want de HEERE zal u daar een bevend hart, kwijnende ogen en een treurende ziel geven. Uw leven zal voor u aan een zijden draad hangen; u zult nacht en dag beangst zijn en uw leven niet zeker zijn. ‘s Morgens zult u zeggen: Was het maar avond! En ‘s avonds zult u zeggen: Was het maar morgen! vanwege de angst die uw hart bevangen heeft en vanwege het schouwspel dat uw ogen zien. De HEERE zal u in schepen naar Egypte laten terugkeren, over de weg waarvan ik u gezegd heb: Die zult u nooit meer zien. Daar zult u uzelf als slaven en slavinnen aan uw vijanden willen verkopen, maar er zal geen koper zijn’ (Deut.28:63-67). Wie een klein beetje op de hoogte is van de geschiedenis van de Joden in de achter ons liggende eeuwen, zal zich hierin herkennen. Een weg van uitzonderlijk lijden dat zijn hoogtepunt vond in de uitroeiing van zes miljoen mensen in het rijk van Hitler!
Wisseling van de ‘wacht’
‘Zij dan die waren samengekomen, vroegen Hem aldus: Heer, zult u in deze tijd het koninkrijk voor Israël herstellen?’ (Hand.1:6).
De meest wonderlijke gebeurtenis van de twintigste eeuw is wel de terugkeer van veel joden naar het toenmalige Palestina en de oprichting van de staat Israël in 1948. Vooral de inname van Oost-Jeruzalem in 1967 wekte veel opschudding, ook in de kringen van veel Bijbeluitleggers. Want daarmee kwam voor het eerst in zo’n tweeduizend vijfhonderd jaar de stad Jeruzalem in haar totaliteit weer onder Joods bestuur. Sommigen vinden dat met deze gebeurtenis de ‘volheid van de tijden van de volken’ is aangebroken (Luk.21:24). Wat vinden we in de Bijbel aan zaken die aanwezig moeten zijn voordat de Messias komt? Ten eerste spreekt de Bijbel over het herstel van het vroegere Romeinse Rijk, zoals gezegd zien velen daarin de huidige Europese Unie. Ten tweede moet er een volk en land Israël zijn om de Messias te kunnen ontvangen, dat is gerealiseerd in 1948. Ten derde moet er weer een tempel in Jeruzalem zijn, waar zich de antichrist zal zetten (2Thes.2:4). De plannen daarvoor zijn al in voorbereiding. Ten vierde moet de laatste jaarweek van Daniël ingaan door het sluiten van een verbond (Dan.9:25-27). Maar vóór dit alles zal de opname van de gelovigen c.q. Gemeente plaatsvinden, waarna God de draad met het volk Israël weer opneemt.
Komst van de Messias
‘Want de Israëlieten moeten veel dagen zonder koning en zonder vorst blijven, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod en afgodsbeelden. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HEERE, hun God, zoeken en David, hun koning. Zij zullen zich in diep ontzag tot de HEERE en Zijn goedheid wenden, in later tijd’ (Micha 3:4-5).
De laatste jaarweek zal als hoogtepunt hebben de verbreking van het verbond op de helft van die jaarweek. Dus na drie en een half jaar (Dan.9:27), waarna de Grote Verdrukking een aanvang kan nemen, de zogenaamde ‘benauwdheid van Jakob’. ‘Wee, want groot is die dag, zonder weerga; een tijd van benauwdheid is het voor Jakob; maar daaruit zal hij gered worden’ (Jer.30:7). In Mattheüs spreekt de Heer Jezus ook daarover: ‘Want er zal dan een grote verdrukking zijn zoals er niet geweest is van het begin van de wereld af tot nu toe en er ook geenszins meer zal komen’ (Mat.24:21). De volken zullen optrekken naar Jeruzalem. ‘Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen, de stad zal genomen worden’ (Zach.14:2). Jeremia geeft aan dat er desondanks nog hoop is want, zegt hij: ‘maar daaruit zal hij gered worden!’ door de komst van de Messias. ‘Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg’ (Zach.14:3).
Het Vrederijk
‘Het zal geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenvolken die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, van jaar tot jaar zullen opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, de HEERE’ (Zach.14:16; Micha 4:1vv.).
Het Vrederijk van de Messias zal ongekende rust en voorspoed brengen voor Israël, maar ook voor de volken. De Heer Jezus zal Koning zijn over de gehele aarde, want zo was het voorzegd: ‘Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit’ (Ps.2:8; Zach.14:9). Want God had gezegd: ‘Ik heb immers mijn koning gesteld over Sion, mijn heilige berg’ (Ps2:6). Om ons tot de volkeren te beperken, deze zullen optrekken naar Jeruzalem omdat daar weer de plaats zal zijn waar de Here troont. ‘In die tijd zal men Jeruzalem de Troon van de HEERE noemen. Alle heidenvolken zullen er samenstromen, tot de Naam van de HEERE, tot Jeruzalem. Zij zullen niet meer hun verharde, boosaardige hart achternagaan’ (Jer.3:17). ‘Want Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken’ (Jes.56:7). ‘Het zal in het laatste der dagen geschieden dat de berg van het huis van de HEERE vast zal staan als de hoogste van de bergen, en dat hij verheven zal worden boven de heuvels, en dat alle heidenvolken ernaartoe zullen stromen. Vele volken zullen gaan en zeggen: Kom, laten wij opgaan naar de berg van de HEERE, naar het huis van de God van Jakob; dan zal Hij ons onderwijzen aangaande Zijn wegen, en zullen wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en het woord van de HEERE uit Jeruzalem’ (Jes.2:2-3).
We eindigen met een Psalm die spreekt over het heil van de volken: ‘Voor de koorleider. Bij snarenspel. Een psalm. Een lied. God zij ons genadig en zegene ons, Hij doe Zijn aanschijn bij ons lichten; opdat men op aarde Uw weg kenne, onder alle volken uw heil. Dat de volken U loven, o God; dat de volken altegader U loven. Dat de natiën zich verheugen en jubelen, omdat Gij de volken in rechtmatigheid richt, en de natiën op de aarde leidt. Dat de volken U loven, o God, dat de volken altegader U loven. De aarde gaf haar gewas, God, onze God, zegent ons; God zegent ons, opdat alle einden der aarde Hem vrezen.’ (Ps.67).