Series Bijbelstudies
Uit het leven van Elia en Elisa
Deel 2 – Vertoon u, Elia! – (1Kon.18)
Inleiding
Zes ontmoetingen heeft Elia in deze hoofdstukken en we willen ze stuk voor stuk overlopen in dit deel van de trilogie. Deel één ging over de voorbereiding van Elia voor zijn eigenlijke opdracht. We zijn de vorige keer geëindigd met zijn ontmoeting met de weduwe in Sarefat en daar willen we nog even bij stilstaan voordat we de volgende vijf ontmoetingen bespreken.
Elia ontmoet een weduwe
’Er waren veel weduwen in Israël in de dagen van Elia, toen de hemel drie jaar en zes maanden gesloten was’ (Luk.4:25-26).
Er waren veel weduwen in de dagen van Elia, en ook in onze dagen. Nee, ik bedoel niet de gewone wonen weduwen, maar de geestelijke weduwen, vrouwen van wie de man niet gelovig is. Het is opmerkelijk hoeveel vrouwen de weg in het geloof alleen moeten gaan, kijkt u maar eens om u heen in uw kerk of gemeente. Bij de weduwe in Sarepta heeft Elia zijn intrek moeten nemen, en dat niet zonder gevolgen. De zoon van de weduwe die stierf heeft hij tot leven mogen opwekken, waardoor de weduwe tot de uitspraak gebracht werd: ‘Thans weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat het Woord des Heren in uw mond waarheid is’ (17:24). Hoe het verder met deze weduwe is gegaan, daar geeft de Schrift geen uitsluitsel op, maar wat er in die korte periode dat Elia bij haar verblijf heeft gehouden, zal zonder twijfel een grote indruk op haar hebben gemaakt. De geestelijke weduwen in onze tijd zullen wel geen profeet in de letterlijke betekenis van het woord huisvesten, maar ze mogen verzekerd zijn van de aanwezigheid van De Profeet, de Heer Jezus! ‘Hij houdt wees en weduwe, staande!’ (Ps.146:9). Elia moest haar verlaten, de voorbereidingstijd van drie en halfjaar was voorbij en de tijd om ‘zich te vertonen aan Achab’ was gekomen (18:1).
Elia ontmoet de Obadja
‘Toen Izebel de profeten des Heren uitroeide, had Obadja honderd profeten genomen en hen, vijftig bij vijftig, in een spelonk verborgen en met brood en water verzorgd’ (1Kon.18:3-4).
Terwijl Elia op weg was, en voordat hij Achab ontmoetten, kwam hij echter Obadja tegen. Obadja was iemand die de Here zeer vreesde, maar hij diende koning Achab als hofmaarschalk! (18:3, 12). Op zijn minst een vreemde combinatie te noemen. Wat een contrast tussen deze twee mensen: Elia diende de Here in het openbaar en zonder vrees; Obadja diende Achab en diende de Here in het geheim (18:3-4). Elia kende de wil van God, Obadja wist niets over de aanstaande gebeurtenissen. Elia diende het volk, Obadja was op zoek naar gras voor de paarden en de muildieren. Elia roemde niet op wat hij voor de Here had gedaan en nog zou doen; Obadja gaf nogal op over zijn verdiensten dat hij de Here had gediend door de profeten te verbergen Mogelijk dat die schizofrene houding Elia heeft aangezet tot zijn latere uitspraak: ‘Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het de Baäl is, volgt hem na!’ (18:21). Aan de ene kant zien we dat Obadja de Here diende, wat blijkt uit de redding van honderd profeten die hij had verborgen en verzorgd, aan de andere verbleef hij aan het hof van afvallige koning Achab en had hij blijkbaar geen geestelijke kracht om daarmee te breken. In het Oude en Nieuwe Testament komen we verborgen discipelen tegen, zoals Ester die haar identiteit niet bekend maakte totdat het niet langer kon (Est.4:13-14). Ook Nicodemus en Jozef van Arimathea waren ‘verborgen discipelen’. ‘En daarna vroeg Jozef van Arimathea, die een discipel van Jezus was (maar in het geheim, uit vrees voor de Joden) aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen; en Pilatus stond het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. En Nicodemus (die eerst ’s nachts naar Jezus toe gekomen was) kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond’ (Joh.19:38-39). En dan mogen we ook niet vergeten dat er nog velen van de leiders in Hem geloofden: ‘…maar vanwege de Farizeeën beleden zij het niet, opdat zij niet uit de synagoge geworpen zouden worden’ (Joh.12:42). Ja, ‘de Heere kent wie van Hem zijn, en: Ieder die de Naam van Christus noemt, moet zich ver houden van de ongerechtigheid’ (2Tim.2:19), dus laten we ons maar afzijdig van een oordeel over zulke mensen! Maar we krijgen wel begrip voor Elia wanneer hij zegt ‘Ik ben alleen overgebleven! (18:22; 19:10). Want noch aan Obadja, noch aan de honderd profeten die hij verborgen had, vond Elia medestanders. Hij stond er alleen voor! Heeft de Heer Jezus dat ook niet ervaren toen Hij uitriep ‘Mijn God, mijn God, waarom heb gij Mij verlaten? (Mat.27:46). En de apostel Paulus evenzo (2Tim.4:16; 1:15). We willen ons onthouden van een oordeel over zulke ‘verborgen’ gelovigen, maar we mogen ons wel afvragen waar we zelf staan?!
Elia ontmoet koning Achab
‘Zodra Achab Elia zag, zeide Achab tot hem: Zijt gij daar, gij, die Israël in het ongeluk stort? Doch hij zeide: Ik heb Israël niet in het ongeluk gestort, maar gij en uws vaders huis, doordat gij de geboden des Heren hebt verzaakt en de Baäls zijt nagelopen’ (1Kon.18:17-18).
Obadja probeert Elia van zijn voornemen af te houden om naar koning Achab te gaan; hij vreesde voor zijn leven. Want zei hij tegen Elia: ‘Wat heb ik misdaan, dat gij uw knecht wilt overleveren in de macht van Achab om mij te doden? Zo waar de Here, uw God, leeft, er is geen volk of koninkrijk, waar mijn heer niet naar u heeft laten zoeken. En zeide men: hij is er niet, dan liet hij dat koninkrijk of dat volk zweren, dat men u niet kon vinden. En nu zegt gij: ga heen, zeg tot uw heer: Elia is er. Nu moest het eens gebeuren, terwijl ik van u wegga, dat de Geest des Heren u wegnam, ik weet niet waarheen. Als ik dan aan Achab bericht zou brengen en hij vond u niet, dan zou hij mij doden, terwijl uw knecht nog wel van zijn jeugd af de Here vreest’ (1Kon.18:9-12). Maar niets kon Elia tegenhouden, hij bleef trouw aan de opdracht die had gekregen: ‘Daarop zeide Elia: Zo waar de Here der heerscharen leeft, in wiens dienst ik sta, heden zal ik mij aan hem vertonen’ (18:15). Elia was niet bang om Achab te ontmoeten en hem Gods boodschap mee te delen, ondanks het feit dat Achab hem naar het leven stond. Wel geeft Achab Elia de schuld van de droogte: ‘Zodra Achab Elia zag, zeide hij tot hem: Zijt gij daar, gij, die Israël in het ongeluk stort?’ (18:17). Zo’n opmerking is herkenbaar, hoe vaak hoor je niet dat mensen God de schuld geven als de zaken niet goed gaan in deze wereld! Maar Elia corrigeert Achab door te zeggen: ‘Ik heb Israël niet in het ongeluk gestort, maar gij en uws vaders huis, doordat gij de geboden des HEREN hebt verzaakt en de Baäls zijt nagelopen’ (18:18). Later geeft Elia de werkelijke reden aan van de droogte die over het volk kwam: ‘De Israëlieten hebben uw verbond verlaten, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het zwaard gedood’ (19:10).
Elia ontmoet het volk
‘Toen naderde Elia tot het gehele volk en zeide: Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het de Baal is, volgt hem na. Doch het volk antwoordde hem niets’ (1Kon.18:21).
Nee, Elia vond geen steun bij Obadja en de honderd profeten, maar ook het volk liet hem in de steek. Op Elia’s oproep om een keuze te maken voor God, antwoorden ze hem niets. Elia kreeg van het volk geen antwoord op zijn oproep: ‘Toen naderde Elia tot het gehele volk en zeide: Hoelang zult gij aan beide zijden mank gaan? Indien de Here God is, volgt Hem na; maar indien het de Baal is, volgt hem na’ (18:21). Neutraliteit is iets wat niet hoort bij iemand die belijdt dat hij of zij deel uitmaakt van het volk van God. Duidelijkheid is vereist! Mozes riep ook op om keuzes te maken tijdens de invoering van het gouden kalf: ‘Daar Mozes zag, dat het volk teugelloos was, want Aaron had het de vrije teugel gelaten, tot spot voor hun tegenstanders, ging Mozes staan in de poort van de legerplaats en zeide: Wie is voor de Here? Die kome tot mij! en tot hem verzamelden zich al de Levieten’ (Ex.32:26). Bij de verbondsvernieuwing te Sichem riep Jozua het volk op om keuzes te maken en geeft zelf het voorbeeld. ‘Maar indien het kwaad is in uw ogen, de Here te dienen, kiest dan heden, wie gij dienen zult: of de goden die uw vaderen aan de overzijde der Rivier gediend hebben, of de goden der Amorieten, in wier land gij woont. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen!’ (Joz.24:15). Omdat het volk zwijgt dwingt Elia hen tot een antwoord: De God die met vuur zal antwoorden, die zal God zijn. En het gehele volk gaat daarmee akkoord en antwoordde: Dat is goed’ (18:24). Bij het herstel van het altaar was het volk wel aanwezig (18:30) en ook nadat het vuur des Heren het brandoffer had verteerd, want toen ze dat zagen riepen ze uit: ‘De Here, die is God! De Here, die is God!’ (18:39).
Elia ontmoet de priesters van Baäl
‘Toen schoot het vuur des Heren neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de groeve op. Antwoord mij, Here, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, Here, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt. Op de tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: Here, God van Abraham, Isaak en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe’ (1Kon.18:36-38)
Elia daagt de koning uit en roept het volk en de vierhonderdvijftig priesters van Baäl een nog eens, maar ook de vierhonderd profeten van Asjera (18:19) om samen te komen op de berg Karmel, maar die laatste laten het afweten. Het verloop van de competitie is bekend en kunt u in de volgende verzen lezen: De Baäl priesters doen de grootste inspanningen en moeite om hun god aan de praat te krijgen, maar zonder resultaat. Ook nu nog zien we in bepaalde culturen, denk aan India, hoe mensen zich laten verleiden in hun dienst aan de afgoden, tot allerlei dwaze dingen. De afloop is bekend en toen het volk zag dat het vuur des Heren het brandoffer verteerde, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: De Here, die is God! De Here, die is God! (18:39). Als resultaat hierop kwam er regen, wat Jakobus toeschrijft aan het gebed van Elia (Jak.5:17-18). Dat maakt ons duidelijk wat een krachtig gebed van een rechtvaardige, u en ik, tot stand kan brengen! Maar er was nog werk te doen, de Baäl priesters moesten gedood worden, zoals we kunnen lezen: ‘Die profeet of dromer zal ter dood gebracht worden, omdat hij afval gepredikt heeft van de Here, uw God, die u uit het land Egypte geleid en uit het diensthuis verlost heeft; om u af te trekken van de weg, die de Here, uw God, u geboden heeft te gaan. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.
(Deut.13:1-5). Het is niet voldoende te erkennen ‘dat de Here God is’, maar we moeten ook de ‘afgoden’ uit ons leven veroordelen en wegdoen om Gods zegen te kunnen ontvangen.
______________________________________________________________________________________________________________________