Bijbel – Nieuwe Testament – Vijanden van een gelovige – Jakobus 4:1-10

8 augustus, 2023

Bijbelboeken: Jakobus

Bijbel – Nieuwe Testament

‘De vijanden van de gelovige’

Jakobus 4:1-10

Inleiding

Ik ben de overtuiging toegedaan dat veel gelovigen een verkeerd beeld hebben van het christenleven. Men denkt vaak dat als men eenmaal gedoopt is dat het eindpunt bereikt is, maar daarin vergissen ze zich, het is niet het eindpunt maar het beginpunt! De uittocht van het volk Israël uit Egypte en de daaropvolgende gebeurtenissen tijdens de reis naar het beloofde land zijn uitstekend geschikt om dat duidelijk te maken.

Zoals bekend voorondersteld mag worden weet u dat de Here het volk na een verblijf van vierhonderd en dertig jaar in Egypte onder leiding van Mozes verloste en ze op weg gingen naar het beloofde land. Maar er was nog een lange en moeilijke weg te gaan om daar te komen, een reis die uiteindelijk veertig jaar zou duren. Van vijanden die ze onderweg zouden

ontmoeten waren ze nog niet op de hoogte, maar zoals God had dat voorzien vandaar dat we aan het beging van de reis lezen: ‘Toen Farao het volk had laten gaan, leidde God hen niet op de weg naar het land der Filistijnen, hoewel deze de naaste was; want God zeide: Het volk mocht eens berouw krijgen, wanneer zij in strijd gewikkeld werden, en naar Egypte terugkeren. Daarom liet God het volk zwenken, de woestijnweg op naar de Schelfzee. Ten strijde toegerust trokken de Israëlieten op uit het land Egypte’ (Ex.13:17-18). En zo is het ook gebeurd. Na veel omzwervingen, moeiten en strijd zijn ze tenslotte het beloofde land binnengegaan. ‘De Here deed u gaan door de grote en vreselijke woestijn, met vurige slangen en schorpioenen en dorstig land zonder water; die uit de harde rots voor u water tevoorschijn deed komen, die u in de woestijn met het manna voedde, dat uw vaderen niet gekend hebben, om u te verootmoedigen, u op de proef te stellen en u ten laatste wèl te doen’ (Deut.8:15-16). Ook de gelovige heeft na zijn bekering en doop (waarvan de doortocht door de Rode zee een beeld is) meestal nog een lange ‘reis’ te maken voordat hij op zijn plaatst van bestemming is. Dus het gaat er niet alleen om dat je weet hoe je in de hemel kunt

komen, maar vooral ook dat je weet hoe je de wereld moet doorkomen. Vandaar dat je ‘ten strijde toegerust’ dient te zijn en rekening houdt met drie vijanden:

 Onze eerste vijand: de hartstochten

 ‘Waaruit komt bij u strijden en vechten voort? Is het niet hieruit: uit uw hartstochten, die in uw leden zich ten strijde toerusten? Gij begeert, doch gij hebt niet; gij zijt moorddadig en naijverig en gij kunt er niets mede verkrijgen; gij vecht en gij strijdt. Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. (Of,) gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen’ (Jakobus 4:1-3)

‘Ziet, hoe goed en hoe lieflijk is het, als broeders ook tezamen wonen’ (Ps.133). Het is waar dat broeders en zusters met elkaar in liefde zullen omgaan, maar vaak is het omgekeerde waar, getuige de kerkgeschiedenis. Van de eerste gemeente werd gezegd: ‘Zie hoe lief ze elkaar hebben!’ Tegenwoordig zouden de mensen kunnen zeggen: ‘Zie hoe ze met elkaar ruziën!’ De Heer Jezus zegt in Joh.13:35: ‘Hieraan zullen allen weten dat u mijn discipelen bent, als u liefde onder elkaar hebt’ (zie ook: 15:12,17). Zowel in het Oude als het Nieuwe Testament vinden we voorbeelden van gelovigen die het met elkaar niet konden vinden, wat veel schade heeft toegebracht aan het christelijk geloof. Hoe zou het komen dat het soms zo moeilijk is voor Gods kinderen om goed met elkaar om te gaan? Wat is de reden dat we soms met elkaar in oorlog zijn? We hebben dezelfde Heer, dezelfde Geest woont in ons, we behoren tot dezelfde familie maar toch…. Hoe dat komt? Jakobus noemt een aantal oorzaken, vijanden, en de eerste vijand omschrijft hij als onze hartstochten; het vlees!

Als er oorlog van binnen is, dan zal er uiteindelijk ook oorlog naar buiten toe zijn. Paulus leert ons in de brief aan de Romeinen: ‘Want het goede dat ik wil, die ik niet; maar het kwade dat ik niet wil, dat bedrijf ik (Rom.8). En gaat hij verder: ‘Ik zie in mijn leden een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn denken en mij gevangene maakt door de wet van de zonde die in mijn leden is (Rom.7:19, 23). ‘Want het vlees begeert tegen de Geest, en de Geest tegen het vlees; want deze twee staan tegenover elkaar’ (Gal.5:17).

 Onze tweede vijand: de wereld

‘Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God. Of meent gij, dat het schriftwoord zonder reden zegt: De geest, die Hij in ons deed wonen, begeert Hij met jaloersheid?’ (Jakobus 4:4-5)

 Jacobus had al gezegd dat de gelovige zich onbesmet van de wereld dient te bewaren (1:27) en Johannes zegt: ‘de wereld nog wat in de wereld is lief te hebben’ (1Joh.2:15) en Paulus waarschuwt om niet wereldgelijkvormig te worden (Rom.12:2) want dan zou het kunnen gebeuren dat je met de wereld geoordeeld zult worden (1Kor.11:32). Lot mag hier als voorbeeld dienen. Hij had zich onbesmet van de wereld moeten bewaren maar hij sloot vriendschap met de wereld en kreeg de wereld lief waardoor hij gelijkvormig aan de wereld werd en tenslotte onder het oordeel van de wereld viel.

Met de ‘wereld’ bedoelt Jakobus natuurlijk, de menselijke samenleving die met God geen rekening houdt (Ps.2). Hele gehele systeem van deze maatschappij is antichristelijk en tegen God. Abraham was een vriend van God (Jak.2:23). Lot was een vriend van de wereld.

Vriendschap met de wereld is gelijk aan overspel. De gelovige is ‘gehuwd’ met Christus (Rom.7:1-4) en behoort trouw aan Hem te zijn. De joodse gelovigen die deze brief lazen verstonden dit beeld van ‘geestelijke ‘overspel’ omdat de profeten Ezechiël, Jeremia en Hosea dit gebruikten toen Juda om zijn zonden gestraft werd. Door de zonden van de andere volken over te nemen, en door hun goden te aanbidden, pleegde Juda overspel jegens God. De wereld is de vijand van God, en wie een vriend van de wereld wil zijn kan geen vriend van God zijn.

‘Er is een hele nieuwe generatie christenen opgestaan die gelooft dat het mogelijk is Christus ‘aan te nemen’ zonder de wereld vaarwel te zeggen.’ (A.W.Tozer)

Onze derde vijand: de duivel

 ‘Maar Hij geeft dan ook des te grotere genade. Daarom heet het: God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade. Onderwerpt u dus aan God, maar biedt weerstand aan de duivel, en hij zal van u vlieden. Nadert tot God, en Hij zal tot u naderen. Reinigt uw handen, zondaars, en zuivert uw harten, gij, die innerlijk verdeeld zijt. Beseft uw ellende, treurt en weent; uw gelach moet veranderen in treurigheid, en uw vreugde in neerslachtigheid. Vernedert u voor de Here, en Hij zal u verhogen’ (Jakobus 4:6-10).

Door een vriend van de wereld te worden, betoon je je een vijand van God. Hoe ernstig is dat al we daarover nadenken! De duivel zit niet stil en zal alles in het werk zetten om ons van de Heer af te trekken. Het gaat hier niet over ongelovigen die door hun positie als zondaar principiële vijanden van God zijn, maar over gelovigen die door hun praktijken zich als een vijand van God gedragen. Dit lijkt tegenstrijdig, want een gelovige heeft juist door zijn geloof in Christus vrede met God gesloten, de strijdbijl is begraven, en toch…

‘Weest nuchter, waakt; uw tegenpartij, de duivel gaat rond als een brullende leeuw, op zoek wie hij kunnen verslinden.’ (1 Petr.5:8) ‘Want de satan zelf doet zich voor als een engel van het licht.’ (2 Kor.11:15).

De wereld is in conflict met God de Vader; het vlees strijdt tegen God de Heilige Geest; en de duivel staat tegenover God de Zoon (antichrist). Trots is satans grootste zonde, en is een van zijn grootste wapens in zijn strijd tegen de gelovigen en de Heiland. God wil dat we nederig zijn; satan wil dat we hoogmoedig worden. ‘Je zal als God zijn’, beloofde satan aan Eva, en ze geloofde hem. Een pasbekeerde moet niet op een belangrijke plaats gesteld worden in de gemeente, opdat hij niet hoogmoedig wordt (1Tim.3:6).

God wil dat we afhankelijk zijn van zijn genade ‘Hij geeft grotere genade’ (4:6), terwijl de duivel wil dat we ons op ons zelf verlaten. Satan is de oorsprong van alle ‘doe-het-zelf’ ervaringen. Hij schept er genoegen in om ons ego op te blazen en de gelovige te doen geloven dat hij alles moet doen op zijn eigen manier. Ondanks Jezus’ waarschuwing van satans plannen, viel Petrus in de valstrik, trok zijn zwaard, en probeerde zo Gods wil naar zijn eigen goeddunken te volbrengen. Wat maakte hij er een warboel van!

Een van de problemen vandaag de dag in de gemeenten is dat er te veel vooraanstaanden willen zijn en te weinig dienaars. Christelijke werkers worden zo naar voren geschoven dat er weinig plaats blijft voor Gods heerlijkheid. De mens heeft niets in zichzelf waar hij trots op kan zijn. ‘In ons woont geen goeds’ (Rom.7:18); maar als we op Christus vertrouwen ontvangen we goede dingen (genadegaven) die ons tot zijn kinderen maken (2Tim.1:6,14).

Er zijn dus drie vijanden die ons van God willen wegtrekken: de wereld, het vlees, en de duivel. Deze vijanden zijn overgebleven van ons vroeger leven in de zonde (Ef.2:1-3). Christus heeft ons ervan verlost, maar ze vallen ons nog steeds aan. Hoe kunnen we hen overwinnen? Hoe kunnen we vrienden van God zijn en vijanden van de wereld, het vlees en de duivel? Door tot God te naderen, ons aan God onderwerpen en Ons voor God te vernederen.

__________________________________________________________________________________________________