Bijbel – Nieuwe Testament – Waarschuwingen – Jakobus 4:11-17

8 augustus, 2023

Bijbelboeken: Jakobus

Nieuw Testament – Jakobus

Diverse waarschuwingen

Jakobus 4:11-17

Onderwerping aan Gods wil (4:11-17)

De overgang is nogal abrupt. Gaat het in het voorgaande gedeelte over om God lief te hebben en je aan Hem te onderwerpen in deze verzen gaat het over onze verhouding t.o.v. onze naaste. ‘Jezus zei tegen hem: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dit is het eerste en het grote gebod. En het tweede, hieraan gelijk, is: U zult uw naaste liefhebben als uzelf. Aan deze twee geboden hangt heel de Wet, en de Profeten’ (Mt22:37-39). Daardoor verstaan wij ook Jakobus’ ‘abrupte’ verwijzing naar de Wet in vers 12.

De verzen 1-10 werden afgerond met de woorden: ‘Onderwerpt u aan God’. In de daarop volgende verzen 11-17 ging het over onderwerping aan de Wet of Gods Woord. Als we ons daaraan onderwerpen geven we onze wil op en gaan we ons ook in de dagelijkse gang van zaken zoeken naar de wil van God in onze besluitvorming. Daarover handelen de laatste verzen van hoofdstuk 4.

Geen rekening houden met Gods wil (4:13-14, 16)

Uit hetgeen de personen bedoeld in vers 13 zeiden: ‘Wij zullen vandaag of morgen naar die en die stad reizen, en daar een jaar doorbrengen en handeldrijven en winst maken’ blijkt duidelijk dat ze  geen rekening hielden met Gods wil. Ze gingen voorbij aan de complexheid van het leven want ze konden niet eens weten wat er de volgende dag kon gebeuren. Ze kozen een stad uit om naar toe te reizen waar ze het meeste profijt mochten verwachten. Ze hielden geen rekening met de kortheid van hun leven want, al heeft iemand overvloed, zijn leven behoort niet tot zijn bezit (Luk. 12:15; Spr. 27:1). Het leven is als een damp die snel verdwijnt (Job 7:6,9; 8:9; 9:25,26;14:1v.; Ps.90:12). Met de complexheid, onzekerheid, kortheid en broosheid van het menselijk bestaan hielden ze geen rekening. Neen, ze roemden in hun hoogmoed in plaats van te zeggen: ‘Als de Heere wil en wij leven, dan zullen wij dit of dat doen (vs.15).

 Ongehoorzaam aan Gods wil (4:17)

Het is een ernstige zaak de wil van God te kennen of op zijn minst ervan op de hoogte te kunnen zijn en er niet aan gehoorzamen. Met het oog op het volk Israël zegt God: ‘Heel de dag heb Ik Mijn handen uitgebreid naar een ongehoorzaam en tegensprekend volk’ (Rom.10:21). Er zijn ook mensen die ‘belijden dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem met hun werken, aangezien zij verfoeilijk zijn en ongehoorzaam en tot elk goed werk ongeschikt’ (Tit.1:16). ‘Waarom noemt u Mij: Heere, Heere, en doet niet wat Ik zeg?’ (Luk.6:46). De Heer Jezus vergelijkt een ieder die zijn woorden hoort en ze doet, met een verstandig man, en een ieder die zijn woorden hoort en ze niet doet, met een dwaze man’ (Math.7:25-26). Een ernstige vermaning schrijft de apostel Petrus in zijn tweede brief wanneer hij zegt: ‘Het zou immers beter voor hen geweest zijn dat zij de weg van de gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij, nadat zij die hebben leren kennen, zich weer afkeren van het heilige gebod dat hun overgeleverd was’ (2 Petr.2:21).

Bij de openbaring van de Heere Jezus vanuit de hemel met de engelen van Zijn kracht, wanneer Hij met vlammend vuur wraak oefent onderscheiden we twee groepen: hen die God niet kennen, en hen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.  Het oordeel is dat zij als straf het eeuwig verderf zullen ondergaan, weg van het aangezicht van de Heere en van de heerlijkheid van Zijn macht (2 Thes.1:8-9). In de eindtijd zullen mensen verloren gaan ‘omdat zij de liefde voor de waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden’ (2 Thes.2:10). Psalm spreekt over koningen en machthebbers die zich niet laten gezeggen en samenspannen tegen de Here en zijn Gezalfde. Maar eenmaal komt de tijd ‘dat in de Naam van Jezus zich zal buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader’ (Fil. 2:10-11). Naar die tijd zie ik naar uit en ik hoop u ook.

Gehoorzaam aan Gods wil (4:15)

‘Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft’ (Joh.3:16). Dit is de meest bekende tekst in de hele bijbel. Maar wat betekent ‘geloven’ hier? Het antwoord op die vraag vinden we in hetzelfde hoofdstuk. Volgens vs.36 staat het tegenover ‘ongehoorzaam’ zijn: ‘Wie in de zoon gelooft, heeft eeuwig leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op Hem’! In de Zoon geloven houdt dus op z’n minst in: de Zoon gehoorzamen. ‘Wie mijn geboden heeft en ze bewaart, die is het die Mij liefheeft’ (Joh.14:21). De apostel Paulus wilde heidenen tot gehoorzaamheid brengen door woord en daad’ (Rom.15:18). Veel bijbellezers hebben het moeilijk met de hardheid waarmee God optrad tegen Israëlieten die zondigden. Neem bijvoorbeeld de ‘sabbatschender’ in het boek Numeri die, omdat hij op de sabbat hout sprokkelde, ter dood gebracht moest worden (Num.15:32-39). Wij zouden ons daar wellicht niet zo druk over maken, maar God wel. Zondigen betekent aan Gods wet en wil ongehoorzaam zijn, op die manier is de zonde in de wereld gekomen! Het boek Numeri maakt wel onderscheid tussen opzettelijke zonden (met voorbedachten rade) en onopzettelijke zonden (Num.15:22-31). De sabbatschender behoorde op de hoogte te zijn van Gods wil betreffende de geboden in verband met de sabbat (Ex.20:8-11; 31:12-17) en kon zich niet beroepen op onwetendheid. Hij sprokkelde hout voor het maken van een vuur, maar dat was verboden want er staat geschreven: ‘Gij zult in geen van uw woningen vuur ontsteken op de sabbatdag’ (Ex.35:3). Het ‘harde’ handelen van God staat hier niet ter discussie, maar wel de ongehoorzaamheid van de mens. Een kenmerk van een gelovige behoort er een te zijn van gehoorzaamheid aan Gods Woord. ‘Maar Gode zij dank: gij wáárt slaven der zonde, doch gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan die vorm van onderricht, die u overgeleverd is’ (Rom.6:17).

De bereidheid om Gods wil te doen als gelovige betekend wel dat je moet weten wat Gods wil is. ‘En hij zei: De God van onze vaderen heeft u voorbestemd om Zijn wil te kennen en de Rechtvaardige te zien en de stem uit Zijn mond te horen’ (Hand.22:14). Maar Gods wil kennen wil nog niet zeggen dat je die begrijpt. ‘Wees daarom niet onverstandig, maar begrijp wat de wil van de Heere is’ (Ef.5:17). Kennen, begrijpen en dan beproeven. ‘En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is’ (Rom.12:2). Tenslotte dienen we God van harte te dienen. ‘Slaven, wees, evenals aan Christus, gehoorzaam aan uw heer naar het vlees, met vrees en beven, oprecht van hart, niet met ogendienst, als mensenbehagers, maar als slaven van Christus; doe zo van harte de wil van God (Ef.6:5-6).

Als u weet goed te doen

Paulus schrijft aan de gelovigen in Rome: ‘En alles wat niet uit geloof is, is zonde’ (Rom.14:23). We zijn geneigd te denken dat wanneer iets niet goed is, zonde is. Maar hier in de brief van Jakobus vinden we een andere visie over zonde en zondigen, namelijk dat wanneer je weet iets goed te doen, en het niet doet, het je tot zonde aangerekend zal worden (Jak.4:17). Twee voorbeelden uit het Oude-Testament mogen dit verduidelijken. Het eerste voorbeeld vinden we in 1 Samuël in zijn afscheidsrede tot het volk Israël en beloofd dat hij voor hen zou bidden. ‘En wat mij betreft, er is bij mij geen sprake van dat ik tegen de HEERE zou zondigen door op te houden voor u te bidden’ (1 Sam. 12:23).

Het tweede voorbeeld vinden we in 2 Koningen waar in een belegerde stad grote hongersnood heerstte en twee melaatsen die buiten de poort leefden ontdekten dat de vijand was vertrokken en drinken, voedsel en andere zaken vonden die deze hadden achter gelaten. Zij deden zich tegoed maar kwamen toch tot de overtuiging de mensen in de stad hierover in te lichten. Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wij doen hier niet goed aan. Deze dag is een dag met een goede boodschap en wij zwijgen erover. Als wij wachten tot het morgenlicht, staan wij schuldig’. Met die boodschap gingen zij naar de stad waardoor zij vele inwoners het leven redden. (2 Kon.7).

Het is zonde te liegen, maar zonde kan ook zijn de waarheid kennen en ze niet vertellen. In het boek Ezechiël wordt dit treffend geïllustreerd in de verantwoordelijkheid van de wachter die op de hoogte is van het naderend onheil. ‘Mensenkind, spreek tot uw volksgenoten, en zeg tegen hen: Wanneer Ik een zwaard over een land breng, en de bevolking van dat land neemt een man ergens uit hun omgeving en stelt die voor zichzelf tot wachter aan, en die ziet het zwaard over het land komen, en blaast op de bazuin en waarschuwt het volk, als dan hij die het geluid van de bazuin hoort, die wel hoort, maar zich niet laat waarschuwen, en het zwaard komt en neemt hem weg, dan zal zijn bloed op zijn eigen hoofd rusten. Hij heeft het geluid van de bazuin gehoord en zich niet laten waarschuwen. Zijn bloed zal op hem rusten. Hij echter, die zich laat waarschuwen, redt zijn leven. Als de wachter echter het zwaard ziet komen en niet op de bazuin blaast, zodat het volk niet gewaarschuwd wordt, en het zwaard komt en neemt een leven onder hen weg, dan is dat leven wel in zijn ongerechtigheid weggenomen, maar zijn bloed eis Ik van de hand van de wachter’ (Ez.33:1-8). Kwaadspreken over iemand is zonde, maar iemand niet helpen die jou nodig heeft is ook zonde.

In de gelijkenis van de trouwe en de ontrouwe rentmeester vinden we eenzelfde gedachte in de persoon van de slaaf die de wil van zijn heer gekend heeft en geen voorbereidingen getroffen heeft en ook niet naar zijn wil gehandeld heeft, zal met veel slagen geslagen worden (Luk.12:47).

____________________________________________________________________________________________________