Nieuwe TestamentZwak en sterk, samen één kerk! – Romeinen 14 – Bijbeel – Nieuw Testament

22 juli, 2023

Bijbelboeken: Romeinen

Nieuwe Testament

Zwak en sterk, samen één kerk!

Romeinen 14:1-15:7

Inleiding

‘Ziet, hoe goed en hoe lieflijk is het, als broeders ook tezamen wonen.’ (Ps.133:1)

Wie ook maar een klein beetje op de hoogte is van de kerkgeschiedenis, weet hoe moeilijk het is geweest om als gelovigen in eenheid samen te komen. Het is een beetje kort door de bocht, maar we kunnen zeggen dat er tot aan Luther officieel maar één kerk was, de rooms- katholieke; het protestantisme maakte aan die ‘eenheid’ een einde. Maar daarmee hield het niet op, het was nog maar het begin. Calvijn en Zwingli hadden ieder weer een eigen visie op kerk-zijn en kwamen al gauw afzonderlijk samen. Later ontstonden naast de staatskerken de evangelische gemeenten in al hun diversiteit, en met het ontstaan van allerlei vormen van huisgemeenten is het einde van de verdeeldheid zeker nog niet in zicht. Uit de brief aan de Romeinen, waarvan Paulus de schrijver is, weten wij dat hij het verlangen had om Rome te bezoeken. Dat verlangen om de gemeenten in Rome te bezoeken werd wellicht nog versterkt door het feit dat hij gehoord had van problemen onder de gelovigen daar (Rom.14). De verschillen die er waren, konden een aanleiding tot scheuring zijn en dat wilde de apostel voorkomen. De gemeente bestond nog niet lang; op het moment dat hij deze brief schreef misschien vijfentwintig jaar. Joden die Jeruzalem bezocht hadden en het evangelie hadden gehoord door de prediking van de apostel Petrus en tot bekering waren gekomen, waren teruggekeerd naar Rome en op die wijze was vermoedelijk de gemeente in Rome ontstaan (Hand.2:10). Later kwamen daar ook nog Griekse gelovigen bij, mensen uit de volkeren, en dat gaf aanleiding tot wrijving. Elke gemeente, ook de onze, bestaat uit een diversiteit van mensen met een verschillende culturele achtergrond en maatschappelijke positie. Paulus spreekt ook nog over ‘zwakken’ en ‘sterken’ in het geloof, geestelijke en ongeestelijke gelovigen en kinderen en volwassenen in het geloof (Rom.14:1, 15:1; 2Kor.3:1; 1Kor.3:1; Heb.5:14). Verder kunnen we denken aan slaven en heren, rijk en arm, enz. Een bonte mengeling, en probeer daar maar eens een eenheid van te maken zonder dat dat ten koste gaat van de individualiteit van de gelovige! Om een goed samengaan te verzekeren, gaf Paulus richtlijnen of principes die bruikbaar zijn voor elke situatie en in alle tijden, om een samengaan mogelijk te maken. Hij gaf er zes, en hoopte dat, als de gelovigen in Rome zich daaraan zouden houden, de problemen zouden verdwijnen.

Laten we maar eens zien welke deze zes richtlijnen zijn en er ons voordeel mee doen in de gemeente waar God u en mij heeft geplaatst.

Ben ik overtuigd van mijn doen en laten? (14:1-5)

‘Ieder zij in zijn eigen denken ten volle verzekerd’

In deze verzen gaat het over eten en het houden van speciale dagen. Het houden van wetten met betrekking tot het eten van voedsel was voor de gelovigen uit de Joden heel normaal (Lev.11:1-47; 7:22-27). Voor de gelovigen uit de heidenen was er geen enkel probleem,‘vlees is vlees’ was hun devies (vgl. 1Kor.8 en 9). De ‘zwakken’ aten alleen groenten (vegetarisme), de anderen aten alles, maar ze moesten verdraagzaamheid tonen in elkaars overtuiging. De apostel Paulus schrijft later aan de gelovigen in Korinthe: ‘Alles is geoorloofd, maar niet alles is nuttig. Alles is geoorloofd, maar niet alles bouwt op. Niemand zoeke het zijne, maar wat des anderen is’ (1Kor.10:23-24). We mogen de andere gelovige niet minachten, noch oordelen over wat hij eet of niet eet. Maar dat geldt niet alleen voor het gebruik van voedsel, maar ook als God bijvoorbeeld met iemand een andere weg gaat dan ons goed lijkt. De Heer Jezus zei tot Petrus: ‘Jezus zeide tot hem: Indien Ik wil, dat hij blijft, totdat Ik kom, wat gaat het u aan? Volg gij Mij’ (Joh.21:22). Ik heb een ander niet te oordelen of te minachten, maar moet die ander hoger achten dan mijzelf (Fil.2:3-4). Stel je het maar eens voor, Joden die eeuwenlang de sabbat hadden gehouden konden niet begrijpen dat gelovigen uit de heidenen zich daar niet aan hielden. De zgn. christelijke zondag bestond nog niet, die is er eerst gekomen onder keizer Constantijn de Grote, die dat in 321 na Christus invoerde. De eerste gelovigen kwamen samen op de eerste dag van de week (Hand.20), maar dat wil niet zeggen dat die dag een dag was waarop niet werd gewerkt, zeker niet als je slaaf was. ‘Deze [immers] stelt de ene dag boven de andere, gene stelt ze alle gelijk. Ieder zij voor zijn eigen besef ten volle overtuigd.’ (Rom.14:5). Het geweten, of eigen besef, dient echter wel getoetst te worden aan de Bijbel en als er geen concrete geboden zijn, dienen we in gebed tot God ons geweten te oefenen om te weten te komen wat er gedaan moet worden.

Wat ik doe, doe ik dat voor de Heer? (14:6-9)

‘Want niemand van ons  leeft voor zichzelf’

Zes keer wordt in dit gedeelte de uitdrukking ‘voor of van de Heer’ gebruikt. Wij zijn niet meer van onszelf, want wij zijn voor een prijs gekocht en hebben de opdracht om God te verheerlijken (1Kor.6:19). ‘En voor allen is Hij gestorven, opdat zij, die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem, die voor hen gestorven is en opgewekt’ (2Kor.5:15). In alle dingen hebben we ons dus af te vragen voor wie wij iets doen. De apostel Paulus vatte het zo kernachtig samen: ‘…naar mijn vurig verlangen en hopen, dat ik in geen enkel opzicht beschaamd zal staan, maar dat met alle vrijmoedigheid, zoals steeds, ook nú Christus zal worden grootgemaakt in mijn lichaam, hetzij door mijn leven, hetzij door mijn dood. Want het leven is mij Christus en het sterven gewin’ (Fil.1:20-21). Het gaat er niet alleen om voor Wie ik iets doe, maar ook wat ik doe. Mijn houding ten opzichte van mijn werkgever zal bepaald worden door mijn visie dat ik mijn werk doe voor de Heer. Er zijn maar weinig gelovigen die hun hobby als werk hebben, en velen zouden graag iets anders willen doen maar krijgen daarvoor niet de gelegenheid. Wat denkt u van de slaven in de tijd toen de brief aan de Romeinen geschreven werd? Paulus schrijft voor de slaven het volgende: ‘Slaven, gehoorzaamt uw heren naar het vlees in alles, niet als mensenbehagers om hen naar de ogen te zien, maar met eenvoud des harten in de vreze des Heren. Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen’ (Kol.3:22-24). ‘Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods’ (1Kor.10:31).

Zullen mijn daden stand kunnen houden in het oordeel? (14:10-12)

‘Zo zal dan een ieder onzer voor zichzelf rekenschap geven aan God’

Neen, wij hoeven over het doen en laten van de ander geen rekenschap af te leggen, dat mag die ander zelf doen. In Romeinen 14:10 werd al de vraag gesteld of het juist was elkaar te oordelen. Uit Romeinen 14:13 blijkt dat men dat wel deed; de woordjes ‘niet langer’ wijzen daar immers op! ‘Laten wij dan niet langer elkander oordelen’ Dit gedeelte eindigt met de vermelding dat ‘een ieder van ons voor zichzelf rekenschap zal geven aan God’ (Rm.14:12). Mogen we dan helemaal niet oordelen en moeten we alle misstanden die er kunnen zijn loslaten? Neen, als er openbare zonde is in het leven van een gelovige hebben wij (en ook de Gemeente: Mat.18:18) de plicht elkaar daarop te wijzen. Het komen voor de rechterstoel van God of Christus betekent het ontvangen van loon voor gedane arbeid en gaat niet over het ontvangen van een eeuwig oordeel of niet (2Ko.5:10). En willen we loon ontvangen, dan zullen we erop moeten toezien hoe we hier en nu bezig zijn. Laten we maar eens lezen: ‘Indien het werk, dat hij erop gebouwd heeft, standhoudt, zal hij loon ontvangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen’ (1Kor.3:14-15).

Ben ik een struikelblok voor anderen? (14:13-21)

‘Zo laten wij dan najagen hetgeen de vrede en de onderlinge opbouwing bevordert’

Zoals gezegd hebben we de ander niet te oordelen, maar we mogen onszelf oordelen of zien of er in ons leven iets is waardoor we een struikelblok voor de ander zijn. Paulus wijst ons erop om onszelf te onderzoeken of we nog in het geloof zijn (2Kor.13:5; Rom.12:2). Vergelijk dat eens met Markus 9:43-47, waar we lezen over het afhakken van je hand of voet en het uitrukken van het oog mochten die dingen je ergeren! U begrijpt dat we dit niet letterlijk dienen te nemen, maar geestelijk, door dingen waaraan we geen weerstand kunnen bieden in de kracht van de Geest weg te doen uit ons leven. Paulus is hier heel praktisch in zijn onderricht, het gaat over schijnbaar onbenullige zaken zoals vlees eten, of iets onrein, wijn drinken, maar in de context van joden en heidenen in één gemeente begrijpen we de moeilijkheid daarvan. Paulus schrijft aan de Korinthiërs: ‘Daarom, als voedsel mijn broeder een aanleiding tot vallen geeft, zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, om mijn broeder geen aanleiding tot vallen te geven’ (1Kor.8:13). We mogen de vrijheid in Christus niet gebruiken om te zondigen, vrijheid mag niet leiden tot bandeloosheid! De werkelijke vrijheid is datgene te doen wat God van ons verlangt, ‘Want gij zijt geroepen, broeders, om vrij te zijn; (gebruikt) echter die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees, maar dient elkander door de liefde’ (Gal.5:13).

Doe ik dingen op grond van het geloof? (14:22-23)

‘En al wat niet uit geloof is, is zonde’

‘Zo is dan het geloof uit het horen, en het horen door het woord van Christus’ (Rom.10:17). Daarom is alles wat ik doe en niet gegrond is op Gods Woord, zonde. Maar niet alleen verkeerde dingen doen is zonde, ook als we weten goed te doen en we doen het niet. ‘Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde’ (Jak.4:17). Daarbij denk ik aan de profeet Jona, die wist dat hij ‘goed’ moest doen aan de stad Nineve door hen de prediking te brengen die God tot hem spreken zou. We weten nu hoe het gegaan is! In vers 22 lezen we: ‘Zalig is hij, die zich geen verwijten maakt bij hetgeen hij goed acht’. Daarom dienen we ook voorzichtig te zijn bij twijfelachtige vragen en niet alleen te steunen op eigen inzicht. ‘Vertrouw op de Here met uw ganse hart en steun op uw eigen inzicht niet. Ken Hem in al uw wegen, dan zal Hij uw paden recht maken’ (Spr.3:5-6). Maar ook zullen we moeten openstaan voor correctie door een andere broeder of zuster.

Behaag ik mijzelf? (15:1-7)

‘Ieder onzer tracht zijn naaste te behagen, ten goede, tot opbouwing’

Niet alleen de inhoud van deze perikoop geeft mij de overtuiging dat hij nog bij hoofdstuk 14 hoort; hij eindigt ook zoals het begon in 14:1, namelijk met de sterken en de zwakken. (We noemen dit in de theologie een ‘inclusio’. (Vergelijk het woordje incluis, dat ingesloten, meegerekend betekent). Als u tot de ‘sterken’ behoort, dient u de zwakheden (niet de zonden!) van de zwakke broeder of zuster te dragen. Voorwaar een hele opdracht, maar dit behoort tot de taak van hen die geloven tot de ‘sterken’ te behoren. In 1Kor.10:32-33 schrijft de apostel Paulus deze woorden: ‘Of gij dus eet of drinkt, of wat ook doet, doet het alles ter ere Gods. Geeft noch aan Joden, noch aan Grieken, noch aan de gemeente Gods aanstoot; zoals ook ik allen in alles ter wille ben, niet om mijn eigen belang te zoeken, maar dat van zeer velen, opdat zij behouden worden.’ In ootmoedigheid dienen we de ander uitnemender te achten dan onszelf en niet alleen te letten op ons eigen belang, maar ook op het belang van anderen. ‘Laat die gezindheid in u zijn, die ook in Christus Jezus was’ (Fil.2:3-4). Jammer dat Paulus, verderop in die brief, over de gelovigen moest vaststellen: ‘allen zoeken hun eigen belang, niet dat van Jezus Christus’ (Fil.2:21). Ons voorbeeld in alles is Christus, die in Johannes 8:29 zegt: ‘Ik doe altijd wat Hem behaagt.’ Laat die gezindheid ook in ons zijn, die ook in Christus Jezus was…!

Besluit

‘In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde’

We weten niet met zekerheid van wie dit gezegde is; sommigen schrijven het toe aan Augustinus, anderen zien het als een gezegde van de remonstrantse kerk, maar ik geloof dat, als de christenen zich aan die principes houden en hadden gehouden in het verleden, het zeker had kunnen dienen tot meer verdraagzaamheid onder elkaar en grotere eenheid. ‘De God nu der volharding en der vertroosting geve u eensgezind van hetzelfde gevoelen te zijn naar (het voorbeeld van) Christus Jezus, opdat gij eendrachtig uit één mond de God en Vader van onze Here Jezus Christus moogt verheerlijken. Daarom, aanvaardt elkander, zoals ook Christus ons aanvaard heeft tot heerlijkheid Gods’ (Rom.15:5-7).

_________________________________________________________________________________________________________________________________________