Oude Testament – Al zou de vijgenboom niet bloeien – Habakuk 1

9 augustus, 2023

Bijbelboeken: Habakuk

Oude Testament – Habakuk

Al zou de vijgenboom niet bloeien…

Lessen uit het boek Habakuk

Habakuk 1

Inleiding

De tekst uit Habakuk 3:17-19 is een veel geciteerd gedeelte en is voor veel gelovigen, in alle tijden, een bron van troost en bemoediging geweest. Maar theorie en praktijk kunnen vaak ver uit elkaar liggen, toch? Het is ook niet zo dat Habakuk, als hij om zich heen keek, onmiddellijk stond te juichen. Neen, hij had vragen, veel vragen en zocht naar antwoorden. De betekenis van Habakuk’s naam kan ‘omarming’ betekenen, anderen denken dat het meer aan ‘worsteling’. Habakuk ’worstelde’ met levensvragen waarmee ook wij kunnen worstelen! Hij worstelde zoals Jakob ‘worstelde’ en ‘omarmde’ een man om een zegen (Gen.32:22-32). Pas toen Habakuk de antwoorden op zijn vragen kreeg was hij in staat om te zeggen ‘nochtans zal ik juichen in de Heer!’ Ik denk dat iedereen zich wel met Habakuk kan identificeren; hebben we niet allemaal die gevoelens van onbegrip en vragen die om antwoorden roepen, ook in ons leven en tijd? Dus laten we maar eens nagaan wie Habakuk was en in welk tijd we hem moeten plaatsen.

Wie was Habakuk en wanneer leefde hij?

Habakuk was een tijdgenoot van Nahum, Sefanja en Jeremia en leefde rond 640-609 tijdens  de regering van koning Josia en Jojakim. Dat was in de tijd toen Nebukadnezar (Babel) aan de macht was, die in 605 Egypte had verslagen. Jeremiah had voorzegd dat Babel, Juda zou binnen vallen, wat plaatsvond van 606-586. Jeruzalem en de tempel werden vernietigd en het volk werd in ballingschap gevoerd. Aan de hand van deze gegevens kunnen we de beter begrijpen waarom Habakuk zijn vragen stelde, en de antwoorden die hij kreeg en wat dat met hem deed.

Vragen

Habakuk begint zijn boek met het stellen van twee eeuwenoude vragen: ‘hoelang en waarom’ (Hab.1:2,3)? Waarom overkomen ons bepaalde zaken en waarom duurt het zolang voordat er een eind aan komt? Stormen komen vaak plotseling, duren een tijd en verdwijnen net zoals ze gekomen zijn. In de Bijbel is er sprake van twee soorten stormen, ik bedoel dan ‘stormen’ in overdrachtelijke zin, die we ‘levensstormen’ noemen. Dat soort stormen dienen ervoor om ons te corrigeren, of om ons geloof te versterken en te groeien in onze relatie met God en de Heer Jezus. In zo’n situatie komen bij ons die vragen naar boven zoals dat ook bij Habakuk het geval was. Waarom en hoelang? Vragen die wij stellen als we God niet meer kunnen volgen in zijn handelen in ons leven, of onze wereld. De situatie waarin Habakuk en het volk Israël zich bevonden, gaven zeker aanleiding tot deze vragen, want ze bevonden zich in een moeilijk situatie, zoals ook wij in deze tijden van de corona pandemie.

Hoelang? (1:2)

De andere vraag de Habakuk stelde is ‘hoelang’? Stormen komen vaak en onverwacht en kunnen heftig zijn, ook stormen in ons leven zijn vaak onvoorspelbaar, onverklaarbaar en duren soms lang. ‘Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?’ was de vraag van de zielen van hen die geslacht waren om het Woord van God en om het getuigenis dat zij hadden (Op.6:10). Het woordje hoelang verwijst naar een tijdsduur of periode. In Psalm 13 stelde David die vraag zelfs vier keer. Aan David was de troon van Israël beloofd, maar de dag van zijn kroning leek nog ver af. Saul wandelde niet naar Gods gedachten, maar God greep niet in, waardoor David zich afvroeg hoelang het nog duurde voordat Saul afgezet werd en hij zijn plaats kon innemen? Dat bracht hem tot de volgende vragen: ‘Hoelang, Here? Zult Gij mij voordurend vergeten? Hoelang zult Gij uw aangezicht voor mij verbergen? Hoelang zal ik plannen koesteren in mijn ziel, kommer hebben in mijn hart, dag aan dag? Hoelang zal mijn vijand zich boven mij verheffen’ (Ps.13:1-3). David’s geduld werd op de proef gesteld; hij moest wachten op Gods tijd. ‘Mijn broeders, neem tot een voorbeeld van het lijden en van het geduld de profeten, die in de naam van de Heere gesproken hebben. Zie, wij prijzen hen gelukzalig die volharden. U hebt gehoord van de volharding van Job, en u hebt de uitkomst van de Heer gezien, dat de Heer vol ontferming is en barmhartig’ (Jak.5:10-11 HSV).

Het eerste waarom? (1:3)

Het antwoord op het eerste ‘waarom’ – ‘Waarom doet Gij mij ongerechtigheid zien, en aanschouwt Gij ellende?’ – is tamelijk gemakkelijk te beantwoorden en het mag ons misschien verbazen dat Habakuk dat niet begreep. In Deuteronomium 28 lezen we dat Gods zegen voorwaardelijk en afhankelijk was van het al dan niet onderhouden van zijn geboden. Als we Habakuk mogen plaatsen in de tijd van de opkomst van de Chaldeeën – ook wel Babyloniërs genoemd – dan weten we dat er voor het volk geen herstel meer mogelijk was vanwege hun houding ten opzichte van Gods profeten (2Kon.36:15-17). Ze zouden oogsten wat ze hadden gezaaid en vielen nu onder Gods tuchtigende hand, want ze hadden te maken met een heilige God ‘die te rein van ogen is om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kan aanschouwen’ (Hab.1:12,13). Dat was de reden dat God door de Chaldeeën het volk Israël tuchtigde. ’Want tot een oordeel hebt Gij hem (Babel) gesteld, en, o Rots! om te tuchtigen hebt Gij hem (Babel) bestemd’ (Hab.1:12; vgl. Jes.44:28, 45:1). Vandaar de tekst: ‘Ziet onder de heidenen en let op, en verbaast u, ontzet u, want Ik doe een werk in uw dagen, dat gij niet zoudt geloven, wanneer het verteld wordt’ (Hab.1:5). God was wel degelijk aan het werk, een werk dat gericht was om het het volk Israël te tuchtiginen. Want ‘wie de Heer liefheeft, tuchtigt Hij’ (Hab.3:13, Hebr.12:6). Ja, ‘Gods oordelen zijn ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk zijn wegen!’ (Rom.11:33) en dat moest Habakuk leren, en wellicht wij ook!

Het tweede ‘waarom’ (1:13)

Het tweede ‘waarom’ in het eerste hoofdstuk, ligt in het verlengde van het eerste. We worden geconfronteerd met de vraag ‘waarom God de trouwelozen aanschouwt en zwijgt, als de goddeloze verslindt hem die rechtvaardiger is dan hij’ (Hab.1:13). God, u die te rein van ogen zijt om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kunt aanschouwen, waarom doet u niets? Naar onze tijd overgebracht vragen we ons misschien ook wel eens af: Waarom doet God niets aan al het kwaad dat in deze wereld gebeurt, waarom grijpt God niet in? Dan mogen we denken aan de woorden in de tweede brief van de apostel Petrus, waar staat: ‘En houdt de lankmoedigheid (geduld) van onze Heer voor behoudenis’ (3:15). En in 2Petrus 3:9

We: ‘De Heer vertraagd de belofte niet zoals sommigen het voor traagheid houden, maar Hij is lankmoedig over u, daar Hij niet wil dat iemand verloren gaat’. De Heer Jezus zegt tot de Joden: ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ (Joh.5:17) en toch heeft de komst van de Verlosser geduurd ‘totdat de volheid van de tijd gekomen was’ (Gal.4:4).

Uitzien (2:1)

In het tweede hoofdstuk zien we Habakuk op zijn wachttoren staan en uitkijken naar wat de Heer tot hem spreken zal: ‘Ik wil gaan staan op mijn wachttoren en mij stellen op de wal, ik wil uitzien naar wat Hij tot mij spreken zal, en wat ik moet antwoorden op mijn klacht. Toen antwoordde de HERE mij: Schrijf het gezicht op en zet het duidelijk op tafelen, opdat men het in het voorbijlopen zal kunnen lezen. Want wel wacht het gezicht nog tot de bestemde tijd, maar het spoedt zich zonder falen naar het einde; als het vertoeft, verbeid het, want komen zal het gewis; uitblijven zal het niet’ (Hab.2:1-3). In het vervolg van dit hoofdstuk krijgt Habakuk de voor hem zo belangrijke antwoorden op zijn vragen, het zijn er maar liefst drie.

Antwoorden (2:4-20)

Gods eerste antwoord (2:4)

‘De rechtvaardige door geloof zal leven’ (Hab.2:4), was het eerste antwoord dat Habakuk te horen kreeg. Drie keer komen we deze belangrijke tekst in het Nieuwe Testament in een verschillende context. Twee keer ligt de nadruk op de rechtvaardiging van de zondaar (Rom.1:17; Gal.3:11). De mens kan door een persoonlijk geloof in het volbrachte werk van de Heer Jezus op het kruis van Golgotha rechtvaardig verklaard worden. In de brief aan de Hebreeën 10:38 ligt de nadruk meer op het volharden in het geloof in tijden van vervolging. Hier, in Habakuk 2:4, gaat het erom dat Habakuk moet leren te vertrouwen op God ook al begrijpt hij Hem niet en kan hij Hem niet kan volgen in zijn handelen. ‘Vragend moet ik hier vaak gaan, boven zal ik het eens verstaan’! Echt geloof betekent op God te vertrouwen ongeacht onze gevoelens in ons, de omstandigheden rondom ons, of de consequenties voor ons!

Gods tweede antwoord (2:14)

Uit het tweede antwoord moest Habakuk leren dat er hoop is voor de toekomst: ‘want de aarde zal vol worden van de kennis des Heren heerlijkheid’ (Hab.2:14). Uiteindelijk is er hoop voor Israël, ook al heeft het alle schijn tegen. ‘Uw koninkrijk kome’, zal eenmaal in vervulling gaan. ‘De volkeren vermoeien zich, en de natiën matten zich af voor niets, want zij kennen de gedachten des Heren niet en verstaan zijn raadslag niet, dat Hij hen verzameld als schoven op de dorsvloer’ (Hab.2:13; Mi.4:12). Maar eenmaal zal die tijd aanbreken waaraan de profeten van het Oude testament zo vaak herinnerd hebben. Maar dat is nog een lange weg, Israël is op weg naar zijn rust (Jer.31:2). ‘Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HERE, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de HERE en tot zijn heil – in de dagen der toekomst’ (Hos.3:4-5). Daarop is het wachten en wij – en Israël – zien er naar uit!

Gods derde antwoord (2:20)

Ten derde moest hij leren dat God alles onder controle heeft want ‘de Here is in zijn heilige tempel’ (Hab.2:20, vgl. Ps.2:4). Dit doet ons herinneren aan Jesaja 6:1-4 waar we de profeet Jesaja in een soortgelijke situatie vinden als Habakuk. ‘In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon en zijn zomen vulden de tempel. Serafs stonden boven Hem; ieder had zes vleugels: met twee bedekte hij zijn aangezicht, met twee bedekte hij zijn voeten en met twee vloog hij. En de een riep de ander toe: Heilig, heilig, heilig is de HERE der heerscharen, de ganse aarde is van zijn heerlijkheid vol. En de dorpelposten beefden van het luide roepen en het huis werd vervuld met rook’. Als Jesaja om zich heen keek was de situatie volkomen onhoudbaar en stevende het volk af op een catastrofe, maar hij moest leren naar boven te kijken waar de Heer was, de Schepper van hemel en aarde, die alles in de hand heeft. Dat gold ook voor Habakuk. ‘De HERE verbreekt de raad der volken, Hij verijdelt de gedachten der natiën; de raad des HEREN houdt eeuwig stand, de gedachten zijns harten van geslacht tot geslacht’ (Ps.33:10-11). ‘God regeert over de volken, God is gezeten op zijn heilige troon’ (Ps.47:9; Spr.8:15), en éénmaal zal dat zichtbaar worden (Op.19:6).

Het gebed van Habakuk (3:1-19)

Nu Habakuk antwoord heeft gekregen op zijn vragen (Hab.3:2), kan hij de toekomst in rust en met vertrouwen tegemoet zien (Hab.3:16). Hij is veranderd in zijn denken en gedenkt Gods majesteit en grootheid en ziet uit naar de vervulling van Gods plannen in het oordeel over de volkeren, maar ook in het herstel van het volk Israël (Hab.3:16, 13). Hij gedenkt Gods verschijning op de Sinaï (Hab.3:3-7) en Gods machtige daden voor zijn volk (Hab.3:8-15). God was niet veranderd, Gods was is zijn handelen niet veranderd, maar Habakuk was veranderd! Habakuk’s visie op God was veranderd en dat bracht een omkeer teweeg in zijn leven. Nu kon hij juichen: ‘Al zou de vijgeboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, nochtans zal ik juichen in de HERE, jubelen in de God van mijn heil. De HERE Here is mijn kracht: Hij maakt mijn voeten als die der hinden, Hij doet mij treden op mijn hoogten’ (3:17-19).

___________________________________________________________________________________________________________