Oude Testament – Er is een gedenkboek geschreven – Maleachi 3-4

9 augustus, 2023

Bijbelboeken: Maleachi

Oude Testament – Maleachi

‘Er is een gedenkboek geschreven’

Maleachi 3 – 4

Inleiding

Dat de tijd, waarin de profeet Maleachi leefde, grote gelijkenis vertoond met onze tijd, zal wel geen enkele Bijbellezer ontgaan; de parallellen zijn daarvoor te duidelijk.

Maleachi is in onze Bijbel het laatste boek van het Oude Testament en een vergelijking met het laatste boek in het Nieuwe Testament, de Openbaring, ligt dan ook voor de hand. Maleachi was echter niet de laatste oudtestamentische profeet, dat was Johannes de doper (Mat.11:10-15; Mark. 1:2 en Luk.1:17).

De nadruk in het boek Maleachi ligt op de aanstaande komst van de dag des Heren, en de profeet keert zich tegen de wantoestanden die er heersten onder de priesters en het volk. In de dagen van de profeet was het volk (weer) tot zonde vervallen, de priesters waren wereldsgezind, en de natie bevond zich ver van God. Omdat het beloofde koninkrijk niet onmiddellijk kwam, trokken de Joden Gods handelen in twijfel, en beklaagden zich over de manier waarop Hij zijn volk behandelde. Het duurde dan ook niet lang voordat de priesters onzorgvuldig werden in hun dienst, en het volk volgde hun slechte voorbeeld. ‘Zo priester, zo volk’, werd realiteit (Hos.4:9).

Waarin faalden het volk en de priesters? Ze twijfelden aan Gods liefde (1:1-5), verachtten zijn Naam (1:6-2:9), ontheiligden zijn verbond (2:10-16), stelden Gods rechtvaardigheid in twijfel (2:17-3:6), beroofden Gods huis (3:7-12) en verachtten hun dienst aan God (3:13-4:6).

Het is dan ook goed te begrijpen dat God zegt in Mal.1:10: ‘Was er ook maar iemand onder u die de deuren zou sluiten, dan zou u niet zonder reden Mijn altaar aansteken. Ik heb geen welgevallen in u, zegt de HEERE van de legermachten, en een graanoffer uit uw hand aanvaard Ik niet.’ Vergelijkbaar is de situatie in het Nieuwe Testament van het christendom in de beschrijving van Laodicea waarvan de Heer Jezus zegt: ‘Ik zal u uit mijn mond spuwen’ (Op.3:16). We hebben dus een heel sombere schildering van de zedelijke toestand van het volk Israël aan het einde van Oude Testament en het christendom in het Nieuwe Testament. Maleachi maakt ook melding van het bestaan van een klein gedeelte van het volk dat nog rekening houdt met God, een getrouw overblijfsel die de dienst aan het huis van God niet verzaakte. God heeft er in alle tijden voor gezorgd dat er altijd een aantal gelovigen zijn die Hem trouw dienen. We vinden hier twee groepen mensen die beweerden te behoren tot het volk van God, maar wat verschillen ze enorm van elkaar!

De tijd waarin Maleachi optrad was in alle opzichten te vergelijken met een ‘eindtijd’, en in een eindtijd zullen de situaties zo zijn, dat het zichtbaar zal worden wie de Here dient en wie Hem niet dient; er zullen keuzes gemaakt moeten worden (2Tim.3:19).

Dat was toen zo en vandaag is het niet anders! Het boek Openbaring spreekt daarover: ‘Wie onrecht doet, laat hij nog meer onrecht doen. En wie vuil is, laat hij nog vuiler worden. En wie rechtvaardig is, laat hij nog meer gerechtvaardigd worden. En wie heilig is, laat hij nog meer geheiligd worden’ (Op.22:11; vgl. 1Joh.3:3). Soortgelijke woorden komen we tegen in het boek Ezechiël waar de profeet spreekt over de toekomstige dienst van het volk: ‘Zij moeten Mijn volk het onderscheid leren tussen heilig en onheilig, en hun het onderscheid laten weten tussen onrein en rein’ (Ez.44:23).

Volgens 1Kor.10:11 is de ‘eindtijd’ aangebroken met de komst van de Gemeente, nadat Israël de Messias verworpen had. Nu zoveel jaren later zien we steeds duidelijker de symptomen van onze eindtijd openbaar worden. Leest u maar eens 1Tim.4:1vv. en 2Tim.3:1vv. en meerdere gedeelten uit het Nieuwe Testament.

‘Wie Hem niet dient’

Er komt echter een dag waarin duidelijk zal worden waarin we ‘het onderscheid zullen zien tussen een rechtvaardige en een goddeloze, tussen wie God dient en wie Hem niet dient’ (Mal.3:18) Dit onderscheid wordt door God gemaakt. Het is niet aan ons om te oordelen, maar de vraag dringt zich wel aan ons op waaraan wij iemand kunnen herkennen die beweert een gelovige te zijn. Op meerdere plaatsen in dit Bijbelboek lezen we dat de priesters en het volk ongehoorzaam zijn aan God; ‘de vreze Gods stond hun niet voor ogen’. Het voortdurend terugkerend ‘En dan zegt gij…’ zegt ons genoeg. Er zijn twee grote (laatste) klachten op te merken in hoofdstuk 3:14-15. Ten eerste: ‘Nutteloos is het God te dienen; wat gewin geeft het…?’ Met andere woorden ‘het brengt niet op’, en ten tweede: ‘wij prijzen de overmoedigen gelukkig… zij verzoeken God en ontkomen.’ Met andere woorden we gebruiken de vrijheid tot losbandigheid. (Ps.37 en 73; Pred.8:11) Maar het slot van dit boekje laat zien dat God daar anders over denkt! Hoe ernstig is de situatie niet in veel christelijke kerken, als we horen van het loslaten van de Schrift als het Woord van God, het samengaan met andere religies, om maar over veel andere zaken te zwijgen! Er is een enorme leegloop te constateren uit de grote volkskerken van mensen ‘die belijden God te kennen, maar Hem verloochenen met hun werken’ (Tit.1:16).

‘Wie God dient’

Te midden van de afvalligen van het volk Israël zien we echter ook een groepje die er anders over denkt! Mensen die ‘geheel anders’ zijn en trouw zijn gebleven aan God. Dat zijn de ‘helden’ van de eindtijd, gelovigen die ook in moeilijke tijden trouw blijven. Representanten van dit groepje getrouwen vinden we onder andere terug in Lukas 2:25-38, vooral Simeon en Anna. In deze tijd zien wij hetzelfde gebeuren, aan de ene kant een afvallig christendom, en dat is het grootste gedeelte, en aan de andere kant een evangelische beweging, die het kenmerk van de Heer heeft gekregen: “u hebt kleine kracht en u hebt mijn woord bewaard en mijn naam niet verloochend” (Op.3:8). Deze gelovigen weten dat God er anders over denkt, want aldus ‘spreken zij die de HEERE vrezen, ieder tot zijn naaste: De HEERE slaat er acht op en luistert. Er is een gedenkboek geschreven voor Zijn aangezicht, voor wie de HEERE vrezen en wie Zijn Naam hoogachten’ Mal.3:16-17).

’Neen, God is niet onrechtvaardig om uw werk te vergeten’ (Heb.6:10; 1Kor.15:58) Het loont de moeite, ook in moeilijke tijden, om trouw te blijven aan de Heer want ‘die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien’ (Ps.126:5; 56:9). Dat zien we dan ook in Maleachi hoofdstuk 4 verwoord, daar worden de getrouwen beloond, terwijl de afvalligen geoordeeld worden. Dan, op die dag (vs.17) zal het onderscheid zichtbaar worden tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient. ‘En zij zullen voor Mij, zegt de HEERE van de legermachten, op de dag die Ik maken zal, een persoonlijk eigendom zijn. Ik zal hen sparen, zoals een man zijn zoon spaart die hem dient’’. (Mal.3:17)

Behoort tot hen die de Here dienen, de Here vrezen, dan ontvangt u een geweldige bemoediging en belofte, leest u maar: ‘Maar voor u die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan en onder Zijn vleugels zal genezing zijn; en u zult naar buiten gaan en dartelen als kalveren uit de stal’ (Mal.4:2).

Besluit

Maleachi sluit af met de aankondiging van de komst van Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt, en door zijn boodschap roept hij het volk op zich te bekeren tot God. Deze boodschap werd 400 jaar later gebracht door Johannes de Doper, van wie Jezus zegt: ‘als u het wilt aannemen, hij is Elia die wou komen’ die zei: ‘Maak de weg van de Heere gereed, maak Zijn paden recht’ (Mat.11:15). Daarom: ‘Bereid u om uw God te ontmoeten’ (Amos 4:12).

______________________________________________________________________________________________________________________