Gelijkenissen – Barmhartige Samaritaan – Lukas 10:25-37

28 juli, 2023

Rubrieken: Gelijkenissen

Bijbelboeken: Lukas

Gelijkenissen

De barmhartige Samaritaan

Lukas 10:25-37

Voorwoord

We weten wat de gelijkenis verhaald, maar kennen we de betekenis ook? Een belangrijke les die de Heer Jezus ons hierdoor leert is, dat je jouw relatie met God niet los kunt zien van je relatie tot je medemens. Een aantal teksten uit het Oud- en Nieuwe Testament maken duidelijk dat elke gelovige wel degelijk een plicht en verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van zijn of haar naaste.

‘Gij zult niet wraakzuchtig en haatdragend zijn tegenover de kinderen van uw volk, maar uw naaste liefhebben als uzelf: Ik ben de HERE’ (Lev.19:18; Mat.5:23, 19:19, 22:39; Mark.12:31, 33). ‘Zeg niet tot uw naaste: Ga heen en kom terug, morgen zal ik geven – terwijl gij het hebt.’ (Spr.3:28). ‘Wie zijn naaste veracht, zondigt; maar welzalig hij, die zich ontfermt over ellendigen’ (Spr.14:21) en tenslotte: ‘Als een broeder of zuster zonder kleding zijn gebrek hebben aan het dagelijkse voedsel en iemand van u zegt tot hen: Gaat heen in vrede, warmt u en verzadigt u, maar u geeft hen niet het voor het lichaam benodigde, wat baat het?’ (Jak.2:15).

Inleiding

Zoals sommige theologen of bijbelleraars er vandaag de dag genoegen in hebben om over een of ander Bijbels onderwerp te debatteren, zo was het ook in de tijd van Jezus. In het gedeelte wat voor ons ligt, is het een wetgeleerde die Jezus’ mening wilde horen op zijn vraag wat hij moest doen om het eeuwig leven te beërven. We krijgen de indruk dat deze man niet op zoek was naar de waarheid, maar probeerde om Jezus in een discussie te betrekken, waarvan hij hoopte dat hij als winnaar tevoorschijn zou komen. De wetgeleerde antwoordde ontwijkend toen het erom ging de waarheid eerlijk onder ogen te zien en te gehoorzamen.

Wij dienen onze verantwoordelijkheid op te nemen en het grootste gebod te gehoorzamen, die de wetgeleerde perfect citeerde uit Leviticus 19:18 en Deuteronomium 6:5. Maar we kunnen niet God en onze naaste oprecht liefhebben zonder dat we Gods liefde in onze harten hebben ontvangen (Rom.5:5; 1Joh.4:19). Wanneer we niet in staat zijn om het meest belangrijkste gebod te houden (Mark.12:28-34), hoe kunnen we dan verwachten dat we God kunnen liefhebben? Het is belangrijk in te zien dat de behoudenis uit genade is, niet door het houden van de Wet. Maar wanneer iemand behouden is, kan hij de hulp en kracht van de Heilige Geest verwachten om hun hart met liefde te vullen.

De gelijkenis – hoewel Jezus het geen gelijkenis noemt, het kan een concrete gebeurtenis geweest zijn – van de Barmhartige Samaritaan gaf antwoord op de ontwijkende vraag van de Wetgeleerde. In plaats van verstrikt te geraken in een theoretische discussie, gaf de Heer Jezus een concrete zaak, en het resultaat was dat de wetgeleerde het begreep. De Heer Jezus beantwoordde de vraag van de wetgeleerde, met een wedervraag. We mogen deze gelijkenis niet vergeestelijken en het presenteren als een model tot behoudenis. Het is duidelijk wie onze naaste is: iedereen die beroep doet op onze hulp en die we kunnen helpen is onze naaste. De ‘held’ in dit verhaal is de Samaritaan die zorg draagt voor een Jood. De priester en de Leviet – professionele geestelijke dienaren – bleken helemaal geen helden te zijn. De vraag die wij moeten beantwoorden is niet ‘Wie is mijn naaste?’ maar ‘Voor wie kan ik een naaste zijn?’

De rovers

De rovers – de eerste van de vijf personen die in deze gelijkenis vermeld worden – waren er niet op uit om hun naaste te helpen. Ze zagen in de naaste een mens als iemand op wie ze voordeel konden behalen. De naaste was voor hen iemand om uit te buiten. Het doet mij denken aan de mensensmokkelaars waarvan we de laatste jaren horen. We denken maar aan de vele bootvluchtelingen die uitgebuit worden door voor deze smokkelaars te werken, waarna ze in een rubberbootje worden gezet en richting Europa worden gestuurd. Op hoop van zegen, want het gebeurt dat deze mensen onderweg verdrinken. Gelukkig zijn er nog ‘Samaritanen’ die deze mensen soms kunnen redden, maar ook vaak niet! Ik las eens een verhaal van een verzekeringsmakelaar die elk nieuw lid die zich bij zijn kerk aansloot, zag als een nieuwe klant aan wie hij een of andere verzekeringspolis kon verkopen, in plaats van hen te zien als een broeder en/of zuster in de Heer. God heeft ons dingen gegeven om te gebruiken maar mensen om lief te hebben, niet om uit te buiten.

Vandaag de dag vallen veel mensen in handen van rovers! Niet allen de vluchtelingen, maar ook drugs- en drankverslaafden Deze mensen worden zonder mededogen financieel uitgekleed en aan zichzelf overgelaten.

De priester/Leviet

De volgende personen in dit verhaal zijn de priester en de Leviet die aan de overkant voorbijgingen en geen hulp boden.  Voor hen was de naaste schijnbaar iemand om te mijden.

Het zou kunnen dat beiden tot zichzelf zeiden: ‘We hebben onze taak in de tempel en dat is meer dan genoeg, we laten het daarbij’. Of ‘We hebben daarvoor geen opleiding gehad, laat een ander het maar doen! Of ‘Had die man maar beter moeten opletten waar hij naar toe ging, dan was hij ook niet de handen van rovers gevallen!’ Enzovoorts. U ziet wel deze en nog veel andere uitvluchten zouden wij ook kunnen bedenken, om maar niets te doen. Maar: ‘Wie dan weet goed te doen en het niet doet, voor die is het zonde’ (Jak.4:17). We kunnen natuurlijk onze ogen sluiten voor de nood van anderen, de vraag is dan of we daardoor laten zien wat Gods liefde voor de naast ten opzichte van ons, voor mij betekent. Zijn niet alle mensen ‘in handen van rovers gevallen’ en hebben we niet allemaal iemand nodig die barmhartigheid bewijst? We lezen van de Heer Jezus, toen Hij de menigten zag, Hij innerlijk met ontferming bewogen was over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, zoals schapen die geen herder hebben’ (Mat.9:36). En zijn wij niet behouden door Gods zijn barmhartigheid? ‘Maar toen de goedertierendheid en de mensenliefde van God, onze Heiland, verschenen is, heeft Hij ons behouden, niet op grond van werken in gerechtigheid, die wij hadden gedaan, maar naar zijn barmhartigheid’ (Titus.3:4-5).

De wetgeleerde

Wanneer de Here Jezus zegt in vers 36: ‘Wie van deze drie…’ verwijst hij naar de priester, Leviet en de Samaritaan; de wetgeleerde en de herbergier laat hij buiten beschouwing. Voor de wetgeleerde was de naaste iemand om te beoordelen, een studieobject. Hij was de vraagsteller en als wetgeleerde was hij meer geïnteresseerd in definities dan in de mens. Hij kende de Wet en de teksten die ik in mijn voorwoord vermeld heb. Hij had de vraag gesteld ‘Wat moet ik doen om het eeuwig leven te beërven?’ maar ontweek een antwoord om dan de volgende vraag te stellen: ‘Wie is mijn naaste?’. Hij had geen zuivere motieven. We lezen in vers 25 dat hij de Heer Jezus wilde verzoeken: ‘En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken…’. Een betere vraag dan ‘Wie is mijn naaste?’ had moeten luiden ‘Voor wie kan ik de naaste zijn?’.

De herbergier

Ook de herbergier behoort niet de drie waarnaar de Heer Jezus verwijst, maar hij maakt deel uit van het verhaal. Voor hem was de naaste was een klant om te dienen. Ik krijg de indruk dat de herbergier de mens, ook zonder de financiële bijdrage van de Samaritaan, in zijn herberg had opgenomen. Anderen zouden de opname van de gevallen mens hebben kunnen weigeren door aan de goede naam van de herberg te denken dan aan de mens. ‘Wat zullen mijn andere gasten wel zeggen? In de gelijkenis van het grote avondmaal (Luk.14:15-24) zijn het de armen, verminkten, blinden en kreupelen die uitgenodigd worden om deel te hebben aan het grote avondmaal. Ook wij moeten in onze samenkomsten ervoor waken niemand af te wijzen op grond van zijn of haar toestand, maar zo iemand verzorgen naar lichaam en geest, zoals de herbergier deze mens verzorgde. Has was niet alleen dat hij hem opnam in zijn herberg, hij kreeg ook het verzoek om voor hem te zorgen. Wie dienen we, de kerk, mensen of de Heer?

De Samaritaan

De grootste aandacht in deze gelijkenis gaat uiteraard uit naar de Samaritaan. Voor hem was de naaste iemand om te helpen. De ontstaansgeschiedenis van de Samaritanen is te vinden in 2Koningen 17:24-41. Joden hadden geen omgang met Samaritanen: ‘Want Joden gaan niet om met Samaritanen’ (Joh.4:9). Een heiden, iemand uit volken kon een Joodse proseliet worden, maar een Samaritaan was daarvan uitgesloten. Het is dan ook heel bijzonder, en niet zonder reden, dat de Heer Jezus een Samaritaan aanvoert die hulp biedt aan een Jood. Hiermee wil Hij de wetgeleerde natuurlijk iets duidelijk maken. Op de vraag die de Heer Jezus aan de wetgeleerde stelt: ‘Wie van deze drie denkt u, is de naaste geweest van hem die in de handen van de rovers is gevallen’ (vs.36) zegt hij niet kortaf ‘de Samaritaan’. Nee, hij weigert zelfs die naam te noemen en zegt in plaats daarvan: ‘Hij die hem barmhartigheid heeft bewezen’ (vs.37).

Toen de Samaritaan de mens zag die aan de kant van de weg lag werd hij met barmhartigheid bewogen. Barmhartigheid is meer dan medelijden hebben. Barmhartigheid heeft met de ingesteldheid van het hart te maken. Zoals we van de Heer Jezus lezen: ‘Toen Hij nu de menigten zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen’ (Mat.9:36; 14:14; 15:32; 18:27). Zonder rekening te houden met eventuele gevaren (Waar zijn de rovers, loop ik misschien ook gevaar?) ging hij onmiddellijk naar de man toe en verbond hem. De priester en de Leviet weigerden ook maar iets te doen, ze liepen er zelfs met een boog omheen, de Samaritaan was onmiddellijk bereid om te helpen. De Samaritaan zorgde voor de eerste hulp en bracht hem daarna naar de herberg voor verdere verzorging in afwachting van zijn terugkeer om de kosten te betalen. Anderen helpen betekent dat je daar een prijs voor betaald, maar die wordt ruimschoots vergoed, want het gelukkiger te geven dan te ontvangen (Hand.20:35). Het kostte de Heer Jezus om ons, gevallen mensen, te verlossen uit de macht van de boze, en ons door zijn dood ons te verzoenen met God. Mensen, noch religie konden ons helpen, noch de prijs betalen, daarom kwam de Heer Jezus in deze wereld. ‘Hij die rijk was is ter wille van ons arm geworden’ (2Kor.8:9).

De Heer Jezus is niet allen de verlosser van verloren zondaren, maar ook ons voorbeeld om duidelijk te maken hoe wij, als gelovigen en navolgers van de Heer Jezus, met onze medemensen dienen om te gaan. Daarbij moeten we niet de vraag stellen ‘Wie is mijn naaste?’ maar ‘wat kan ik betekenen voor mijn naaste?’, voor wie kan ik de naast zijn?

__________________________________________________________________________________________________________________________