'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.
Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en door de zonde de dood (Rom.5:12). Vanaf dat moment, die wij de zondeval noemen, heeft God wegen gezocht opdat de gemeenschap tussen Hem en de mens, die er was vóór de zondeval, hersteld kon worden. ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ (Joh.5:17). Hoe die bevrijding en verlossing van de zondaar zou moeten plaatsvinden wordt in de Bijbel een aantal keren geïllustreerd, we noemen dat typologie. Dat zien we al in Genesis 3 waar Adam en Eva bekleed worden met rokken van vellen; er moet dus een dier gedood zijn om hen te bedekken. In Genesis 22 zien we dat in de geschiedenis van Abraham en Isaak, waar Isaak een type is van Christus die het lam is dat geslacht moet worden. Maar niet Isaak maar God voorzag Zichzelf in een lam ten brandoffer. En hier in Exodus, in de gebeurtenissen gepaard gaande met de verlossing van het volk uit Egypte, door middel van het Pascha. Hoe verder we gaan des te duidelijker wordt het, met als climax de komst van de Heer Jezus in deze wereld! Hij was het Lam van God dat de zonden van de wereld wegneemt! In de hiervoor genoemde voorbeelden zien we telkens dat er dier geslacht moest worden, want zonder bloedstorting is er geen vergeving mogelijk (Heb.9:22). Maar het bloed van stieren en bokken kon onmogelijk zonden wegnemen, dat kon alleen door het bloed van Christus! Het Pascha markeert de geboorte van het volk Israël en haar bevrijding van de slavernij. Dat nieuwe begin wordt aangeduid doordat de jaarindeling veranderd wordt. De zevende maand waarin de instelling van het Pascha plaatsvindt, wordt tot de eerste maand te verklaart (Ex.12:1v.). Deze grote gebeurtenis toont ons ook een beeld van Christus werk op het kruis (Joh.1:29; 1Kor.5:7-8; 1Petr.1:18-20).
Het oordeel aangekondigd(Ex.11)
‘Laat mijn volk gaan!’ In Hoofdstuk 10:29 horen we Mozes tegen Farao zeggen: Ik zal uw aangezicht niet meer zien!’ Maar toch horen we dat hij nog een keer Farao aanspreekt over de tiende en laatste plaag, de dood van de eerstgeborene. Deze mededeling van Mozes en vermeld in de eerste verzen van dit hoofdstuk, was al gebeurd voor het gesprek in het vorige hoofdstuk 10. Wat in de verzen 4 tot 8 van hoofdstuk 11 vermeld is, is een herhaling van wat Mozes eerder tot Farao had gesproken, zoals vermeld in Exodus 10:29. Het elfde hoofdstuk is eigenlijk een supplement van het tiende. De juiste weergave van vers 9 moet dan ook zijn: ‘En de Here had gezegd’ verleden tijd! Vergelijk 11:1 met 11:9 (zie Herziene Statenvertaling).
De opdracht om juwelen en zilver en goud van de buren te vragen (Ex.11:3) was ook al eerder gegeven in Exodus 3:22. De dood van alle eerstgeborenen wordt de Farao aangezegd. In heel Egypte zou een luid gejammer zijn, maar Israël zou ook van deze laatste plaag moeten worden vrijgesteld omdat de vorige plagen ook niet door hen werden gedeeld. De Israëlieten stonden onder hetzelfde oordeel als de Egyptenaren! Zo is het ook nu nog steeds: ‘Allen hebben gezondigd! (Rom.2:23). Er was echter een maar! Aan Israël werd een mogelijkheid gegeven waardoor ze niet onder dat oordeel zouden vallen, namelijk de instelling van het Pascha! Alleen door te schuilen achter het bloed van het paaslam, dat onschuldig in hun plaats sterft, zouden zij veilig zijn wanneer de verderfengel met het oordeel zou voorbijgaan. Tegen niemand van de Israëlieten zou een hond zijn tong durven roeren, waardoor een volmaakte rust en vrede in de komende nacht in het vooruitzicht werd gesteld. De Here zou een scheiding maken tussen de Egyptenaren en de Israëlieten. De verzen 9-10 sluiten en periode van gesprekken en onderhandelingen tussen Mozes en de Farao af, die in hoofdstuk 7:8 waren begonnen. Mozes ging in brandende toorn van Farao weg; het oordeel zou die nacht komen!
Een volmaakt lam(Ex.12:1-5)
Het was een lam van een schaap of een geit dat op de tiende dag uit de kudde genomen en apart gezet moest worden om op de avond van de veertiende van de maand geslacht te worden (vs.12:4-5). Dit kan allemaal op de Heer Jezus worden toegepast, want Hij wordt door Johannes de Doper ‘het Lam van God’ genoemd (Joh.1:29,36; Gen.22:8; Jes.53:7; 1 Petr.1:20). Het lam moest uit de kudde gehaald worden (Ex.12:5); van de Heer Jezus lezen we dat Hij ‘uit de mensen werd genomen, uit zijn broeders’ (Deut.18:18; Gen.49:26). Evenals de Heer Jezus in de kracht van zijn leven ter dood werd gebracht, moest het lam aan het begin van zijn leven geslacht worden (12:5; Ps.102:25). Het was een lam zonder gebrek (Ex.12:5), wat de absolute volmaaktheid van Christus weergeeft (1Petr.1:19). Hij kende geen zonde (2Kor.5:21), noch heeft Hij zonde gedaan (1Petr.2:22) want in Hem was geen zonde (1Joh.3:5). ‘Wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die (u) van de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam (1Petr.1:18; Gen22:8; Joh.1:29, 36).
De bereiding van het lam (Ex.12:8-10)
Het lam moest met vuur worden gebraden (Ex.12:8), en vuur is in de Bijbel een beeld van oordeel (Gen.22:6). Christus heeft het oordeel van God over de zonde gedragen in zijn lichaam (2Kor.5:21; Rom.5:9). ‘De straf die ons de vrede aanbrengt was op Hem’ (Jes.53:5). Zoals geen been van het lam gebroken mocht worden (Ex.12:46), zo werd ook van de Heer Jezus geen been gebroken (Ps.34:21; Joh.19:31-37). Het bloed van het lam werd opgevangen in een schaal, het mocht niet op de grond komen zodat erop getrapt zou worden. (Ex.12:21)
Dit geeft de kostbaarheid van het bloed van Christus weer en de grote waardering die God eraan geeft (1Petr.1:18-19; Heb.9:22; Lev.17:11). ‘Het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde’ (1Joh.1:7). Het bloed van het lam moest aangebracht worden aan de bovendorpel en de deurposten (Ex.12:7,12) als een zichtbaar teken voor de verderfengel. Het bloed moest aan de dorpel en deurposten worden aangebracht, zodat de Israëlieten bij het binnengaan en het verlaten van het huis altijd herinnerd werden aan het geslachte lam. Het werd daardoor ook een signaal naar de anderen van het volk, dat de bewoner van dat huis geloof had in het woord van God dat door Mozes was verkondigd. Ook in ons leven dient het leven van Christus naar anderen toe zichtbaar te zijn (Hand.4:13) en betekent dat we altijd, bij alles wat we doen Christus voor ogen dienen te houden (Kol.3:17).
Het gebruik van hysop (Ex.12:22; Ps.51:7). Hysop geeft drie kenmerken van het geloof weer: (1) Het is een zwakke, kleine plant, hetgeen de nederigheid en zwakheid van de mens weergeeft; maar ook vaak van een zwak geloof. (2) Het groeit op een rots of muur; de gelovige heeft zijn wortels in Christus ‘de Rots’. (3) Hysop heeft een reinigende en genezende werking; het geloof reinigt het hart van de zondaar, en heelt de wonden van een gewond hart.
Een geslacht lam (Ex.12:8-11)
De zondaar wordt niet gereed omdat Jezus in de wereld is gekomen, of het evangelie heeft verkondigd maar door zijn offer op het kruis van Golgotha, waar Hij zijn bloed heeft gestort tot vergeving van zonden. Het lam diende als voedsel (Ex.12:8-20, 43-51), je moest het tot je nemen. Zo dienen we ook de Heer Jezus aan te nemen; ‘Want allen die Hem hebben aangenomen, hun gaf hij het recht kinderen van God te worden’ (Joh.1:12).
Het eten van het lam ging gepaard met een aantal richtlijnen, zoals ook bij het ‘Pascha’ dat wij vieren. ‘Laten wij daarom feestvieren met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid’ (1Kor.5:7). Indien mogelijk, moest in elk huis een lam geslacht en gegeten worden (Ex.12:3-4). Overgebracht naar onze tijd en situatie kan dit duiden op de persoonlijke gemeenschap met Christus die we beoefenen, maar ook op het totaal van alle gelovigen: één brood, vele kruimels (1Kor.10:17). Het eten van het vlees van het lam (Ex.12:11) verwijst naar de geestelijk voeding die we ontvangen in de gemeenschap met Christus (Joh.6:52-53). Verder was het zo dat alleen Israëlieten het mochten eten, geen vreemdelingen (Ex.12:43). Het avondmaal is ook niet een feest voor alle mensen, maar alleen voor gelovigen die bij het volk behoren, die hebben ook het voorrecht deel te nemen aan de gebruiken van Gods volk. Het eten van het lam moest samengaan met het eten van ongezuurde broden en bittere kruiden (Ex.12:8). Het gedenken van Christus’ offer is een feest – ‘Laten we feestvieren’ – maar gaat niet alleen gepaard met vreugde, maar ook met droefheid. De blijdschap verwijst naar de vreugde over onze verlossing, de droefheid verwijst dan weer naar het lijden van de Heer Jezus en naar de door ons begane zonden.
Het feest van de ongezuurde broden(Ex12:8, 17-20)
De betekenis van ongezuurde broden verwijst naar een rein leven, dat wil zeggen, ‘niet met oud zuurdeeg, ook niet naar zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met ongezuurde broden van oprechtheid en waarheid’ (1Kor.5:8). Bij een nieuw leven hoort een nieuwe wandel! Vertrouwen hebben in wat God zegt en het toepassen is de waarborg voor onze redding. Vertrouwen in het Woord en het Lam (Ex.12:21vv). ‘Weest heilig, want Ik ben heilig’ (1Petr.1:16).
Een ander aspect van het feest van de ongezuurde broden is dat de Israëlieten het moesten eten als een herinnering aan hun bevrijding uit Egypte: het is een gedachtenismaal! (Ex.12:14, 27). ‘Doet dit tot Mijn gedachtenis’ (1Kor.11:24). Ook wij mogen onze bevrijding gedenken hoe wij zijn overgebracht van de macht der duisternis in het koninkrijk van de Zoon van zijn liefde (Kol.1:13). Ze moesten zeven dagen het ongezuurd brood eten. (Ex.12:19; Lev.23:5-7), wat aangeeft dat we de deelname aan het avondmaal niet alleen maar doen met een oprecht hart op de zondag, maar op alle dagen van de week de hele week. Ze moesten het eten met de lendenen omgord, de staf in de hand, en hun schoenen aan (Ex.12:11), klaar voor vertrek! Voor ons betekent het, dat wij met de ‘gordel der waarheid’ omgord dienen te zijn (Ef.6:14-15), in het besef dat we pelgrims zijn. De Israëlieten mochten slechts van het lam eten als ze hun gehele huis hadden onderzocht naar de aanwezigheid van het kleinste stukje zuurdeeg (Ex.12:19). Wij op onze beurt dienen onszelf nauwkeurig te onderzoeken op verborgen zonden voordat wij deelnemen aan het avondmaal (1 Kor.11:28; Mat.5:23-24). Het lam was gestorven voor de eerstgeborenen, nu mochten hen die verlost waren het Lam eren door hun leven in dienst van God te stellen!