Oude Testament – Israël – De verlossing des Heren – Exodus 14 en 15

19 juli, 2023

Rubrieken: Eschatologie

Bijbelboeken: Exodus

Oude Testament

De verlossing des Heren

Exodus 14-15

Voorwoord

In hoofdstuk 12 van boek Exodus lezen we over de instelling van het Pascha dat een beeld is van de verlossing van een gelovige waarvoor de grondslag is gelegd door het bloed van het Lam, maar het leven van een gelovige bestaat uit meer dan de verlossing. Verlossing moet resulteren tot gehoorzaamheid, dienstbaarheid en aanbidding. Israëls ervaringen, opgedaan tijdens de reis van Egypte naar het Beloofde land zijn een illustratie van de beproevingen en zegeningen van het leven van een gelovige. Gods bedoeling was dat het volk Israël naar Kanaän zou gaan waar zijn erfenis ligt, die in bezit genomen dient te worden. De gelovige dient de geestelijke zegeningen, de erfenis in Christus, tot zijn eigendom te maken (Ef.1:3). Helaas zijn er te veel gelovigen die wel bevrijd zijn uit ‘Egypte’, maar toch nog verloren lopen in de wildernis. Ja, ze zijn gered door het bloed maar ze falen daarin dat ze hun geestelijke rijkdom, die op hen ligt te wachten, niet in bezit nemen. In deze twee hoofdstukken kunnen we vier verschillende ervaringen ontdekken die Gods volk tijdens hun reis tegenkwamen.

Inleiding

Voordat het volk Israël ooit gedacht had aan een verlossing uit Egypte en uit de macht van de Farao, had God al jaren eerder voorbereidingen daarvoor gemaakt door Mozes te roepen, die het volk zou moeten uitleidden. God was op de hoogte van de plannen van Farao, maar de Farao kende de plannen van God niet (Mich.4:12). En zo gebeurde het dat ‘na vierhonderd en dertig jaar, juist op de dag af, al de legerscharen des Heren uit het land Egypte gingen (vgl. Gen.15:13). Had het volk kennis gehad van de profetie die vermeld is in Genesis 15:13 dan zou het voor hen de bevrijding geen verassing zijn geweest. De mens wikt en God beschikt! God is in controle, zoals we dat ook lezen dat de Heer Jezus door de bepaalde raad van God is overgegeven (Hand.2:23). De Heer Jezus had gezegd ‘na twee dagen is het Pascha en de Zoon des mensen zal worden overgeleverd om gekruisigd te worden’, maar de overpriesters en de oudsten zeiden ‘Niet op het feest opdat er geen opschudding onder het volk komt’ (Mat.26:1-5). Maar Christus, ons Pascha is geslacht op het Paasfeest! Het was door de tussenkomst van God dat het volk Israël verlost werd en de kolom bracht scheiding en werd tot duisternis voor Egypte, maar licht voor Israël. God ging voor het volk uit en bereidde de weg en bracht hen door de Schelfzee naar de overkant, in veiligheid. God deed het onmogelijke voor het volk Israël en kan dat ook doen voor u!

Het volk was vervuld van angst (14:1-12)

God had het volk geleid naar de Schelfzee, bij Pi-Hachirot, tegenover Baäl-Sefon (13:8;14:8) en had tegen Mozes gezegd dat de Farao hen zou achtervolgen. Zo lezen we ook in Gods Woord, ‘dat wij door vele verdrukkingen het koninkrijk van God moeten binnengaan (Hand.14:22). De Farao – maar ook de duivel – heeft het niet graag dat mensen aan zijn greep ontkomen en zal altijd proberen hen terug in zijn macht te krijgen. Pasbekeerden zullen op de hoogte moeten zijn van de plannen van de tegenstander (2Kor.2:11). Helaas wandelden de Israëlieten niet door geloof, want toen zij het leger van de Farao aan zagen komen, gaven ze op in wanhoop en schreeuwden het uit van angst. Angst en geloof kunnen in het leven van een gelovige niet samengaan, want al we werkelijk op God vertrouwen hoeven we geen angst te hebben. En zoals zo vaak het geval is gaf het volk de schuld aan de leider, Mozes, in plaats van Gods aangezicht te zoeken om hulp en elkaar te bemoedigen. Eigenlijk gold hun klacht niet Mozes maar God, die Mozes had gezegd wat hij moest doen (vgl. 1Sam.8:7). In plaats van naar boven, naar God hun blik te richten (Ps.121:1), keken ze achterom richting Egypte en riepen: ‘Wij kunnen beter de Egyptenaren dienen dan in de woestijn sterven (14:12). Hun herinnering aan Egypte was schijnbaar als vervaagd, niet alleen de slechte behandeling die ze hadden moeten doorstaan in Egypte, maar ook niet met welk een grote kracht God zich aan de Farao de meerdere had getoond. De grote verlossing had hun toch moeten doen inzien dat God hen ook uit deze nood zou kunnen verlossen om hen brengen naar het Beloofde land! Wellicht heeft ook het samenraapsel, dat was meegegaan, ook schuld aan het geklaag van het volk Israël, zoals ze dat ook later hebben gedaan (zie: Ex.12:38; Num.11:4). Het ‘samenraapsel’ is een beeld van ongelovige en wereldse mensen die zich te midden van het volk van God bevinden. ‘Gaat niet met ongelovigen onder een ongelijk juk. Want welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid? Of welk e gemeenschap heeft licht met duisternis? En welke overeenstemming heeft Christus met Belial? En welk deel heeft een gelovige met een ongelovige?’ (2Kor.6:15-16).

Het volk werd verlost (14:13-31)

Bij het zien van de achtervolgende Egyptenaren raakt het volk in paniek, links en rechts de woestijn, vóór hen de Schelfzee en achter hen de Farao en zijn strijdwagens, wat moeten ze doen? Waren ze maar in Egypte gebleven! Maar het volk zal nu getuige mogen zijn van de verlossing van God. Het Pascha leert ons dat door het bloed van Christus het oordeel over onze zonden is afgewenteld; maar de Schelfzee leert ons dat wij door de dood van Christus ook verlost zijn van de macht van de wereld, de zonde en satan. ‘We zijn gered uit de macht van de duisternis en overgebracht in het koninkrijkrijk van de Zoon van zijn liefde, in Wie wij de verlossing hebben, de vergeving van de zonden’ (Kol.1:13). Nee, we zijn geen slaven meer, maar kinderen van God!

Als de nood het hoogst is, is de redding nabij, en dat was ook de realiteit van de situatie waarin het volk Israël verkeerde. Maar als God met en vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? (Rom.8:31). Wat moesten de Israëlieten doen? Niets! De Here zou voor hen strijden, en zij zouden stil zijn! (14:14). Vrees niet, houdt stand, dat was de opdracht voor het volk, dan zouden ze de verlossing des Heren zien. God stelde zich tussen zijn volk en de legers van Egypte (14:19-20). Toen opende God de weg door de zee door middel van het zenden van een sterke wind, en het volk ging over het droge naar andere kant. Dezelfde waters die voor Israël de redding betekenden, waren voor de legers van de Farao hun ondergang. Wat Farao had gezaaid, namelijk de verdrinking van de Joodse jongens (Ex.1:22), oogst hij nu: zijn legers kwamen om door het water.

Het Pascha is een beeld van de dood van de Heer Jezus voor ons, terwijl de doortocht door de Rode zee Zijn opstanding symboliseert. Het bloed heeft ons bevrijdt van de straf op de zonde, en de opstanding van de kracht van de zonde. De eerste ervaring is plaatsvervanging, want het lam stierf in plaats van de eerstgeborene. Dat is Romeinen 4-5. De tweede ervaring is identificatie, want we worden gelijkgemaakt met Christus in zijn dood, begraven en opstanding, en dat wordt uitgelegd in Romeinen 6-8. De doortocht door de Jordaan in het land Kanaän in Jozua 3-4 is een beeld van de gelovige die zijn geestelijk erfenis door geloof tot zijn bezit maakt. Het is door geloof dat de gelovige de overwinning tot zijn bezit verklaart. Wie zo’n verlossing heeft meegemaakt, zoals hier geschetst, kan ook het lied van de verlossing meezingen!

Het volk vierde de verlossing (15:1-21)

Dit is de eerste keer dat er vermelding is van een lied in de Bijbel, en het is heel bijzonder dat het in verband staat met de verlossing van de slavernij. Alleen wedergeboren gelovigen kunnen, en hebben het voorrecht een lied van verlossing te zingen (Ps.40:1-3; Op.1:5). Het boek Exodus begon met verzuchtingen (2:23), maar vanwege hun verlossing, zien we nu een volk dat juicht. Wanneer we de inhoud van het lied van Mozes lezen dat merken we op dat God erin wordt groot gemaakt, want Hij wordt maar liefst vijfenveertig keer vermeld!  Er zijn heel wat liederen waarin mensen worden geprezen in plaats van God en de grote daden die Hij heeft verricht. Het refrein in vers 2 vinden we ook terug in Psalm 118:14, nadat het volk Israël terug is gekeerd uit de ballingschap en de tempel herbouwde onder Ezra, en ook in Jesaja 12:2 dat verwijst naar de dag dat God het volk Israël zal terugbrengen en herstellen in hun eigen land (zie: Jesaja 11:15-16). Israël zong dit lied toen ze bevrijd werden uit Egypte, onder leiding van Mozes, de profeet en toen ze terugkeerden uit Babel, geleid door priester Ezra. Ze zullen zo’n lied zingen wanneer ze terugkeren na hun ballingschap onder volken, wanneer ze Christus, hun Koning, zullen aanvaarden. In het lied van Mozes wordt God geprezen voor zijn verlossing (vs.1-10), leiding (vs.11-13), en overwinning (vs.14-17). Het eindigt met een verwijzing naar Gods eeuwige heerschappij (vs.18). Miriam leidde de vrouwen in een apart koor, ze prezen God voor de verlossing die Hij voor hen heeft bewerkt in Christus.

Het volk wandelen in ongeloof (15:22-27)

Schone liedjes, duren niet lang, zegt men, en dat is hier ook het geval. Het zou mooi geweest zijn om aan de overzijde van de Schelfzee te blijven zitten om de Heer te prijzen, maar de gelovige is een pelgrim en dient Gods leiding te volgen. Het komt ons vreemd voor dat God hen naar een plaats leidt waar geen water is. God stelt het volk, en ook ons, op de proef opdat we onszelf zouden leren kennen. Toen de Joden het water zagen, kwamen zij tot de vaststelling dat het bitter was, en dat leidde onmiddellijk tot geklaag tegen Mozes en God. Hoe slecht is het menselijk hart! We prijzen de ene dag God voor zijn grote redding, en de andere dag klagen we over het bittere water. Door dit gedrag van het volk Israël leren we enkele waardevolle lessen.

De eerste les is over het leven, dat een mix is van bitter en zoet, overwinningen en nederlagen. Wanneer we de Heer volgen, hoeven we nooit te vrezen voor de dingen die kunnen komen. Want na de beproeving is er vaak een geestelijke ‘Elim’ (vs.27) waar God ons opbeurt. We dienen het bittere te aanvaarden en ook het zoete, en onderkennen dat God weet wat het beste voor ons is.

De tweede les is dat we onszelf beter leren kennen. Het leven is een groot laboratorium, en elke doorlichting van ons hart openbaart ons wie we werkelijk zijn. Het water van Mara maakte duidelijk dat het volk Israël ongeestelijk reageerde; ze dachten alleen aan hun fysieke behoeften. Ze handelen door wat ze zagen, en in de verwachting dat de dingen van de wereld hun behoeften konden bevredigen. Ze waren ondankbaar, en klaagden God aan als beproevingen kwamen. God wist wat ze nodig hadden want Hij kende de weg. Hij gebruikte de boom om het water zoet te maken. De boom kunnen we zien als een beeld Christus (1Petr.2:24). God is de God die heelt’. De reis stond op het punt te beginnen, Egypte lag achter hen, de Farao en zijn legers waren omgekomen. Hoe zou het hun vergaan, wat lag er voor hen? Dat de reis veertig jaar zou gaan duren zal ook wel niemand van hen gedacht hebben, evenmin dat Mozes en Aaron niet in het Beloofde land zouden aankomen. We volgen het spoor van het volk Israël in de komende hoofdstukken.

______________________________________________________________________________________________________________________________