Bijbel – Nieuwe Testament
1 Petrus 1:1-12
Een levende hoop!
Voorwoord
Petrus was de apostel van de onbesnedenen, de niet-joden. (Gal2:7) Hij schreef zijn brief aan de ‘vreemdelingen in de verstrooiing’, de gelovige joden die daar terecht waren gekomen in wat nu midden- en noord Turkije is. Daarvan is al sprake in Johannes 7:35 – ‘De Joden dan zeiden tot elkaar: Waar zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij soms naar de verstrooiden onder de Grieken gaan?’ Mogelijk joden die niet uit de Babylonische ballingschap waren teruggekeerd naar het land Israël, of ook vanwege de grote vervolging waaraan Paulus deel had genomen. ‘Er ontstond nu in die tijd een grote vervolging tegen de gemeente die in Jeruzalem was; en allen werden verstrooid door de landstreken van Judea en Samaria.’ (Hand.8:1) ‘Zij dan die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het woord.’ (Hand.8:5) Maar ook door de steniging en dood van Stéfanus werden de gelovigen vervolgt. ‘Zij dan die verstrooid waren door de verdrukking die wegens Stéfanus had plaatsgevonden, gingen het land door tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij tot niemand het woord spraken dan alleen tot de Joden.’ (Hand.11:19) ‘Alleen tot de joden’ omdat toen de ’deur’ naar de heidenen nog geopend moest worden door Petrus. (Hand.10) Deze brief werd omstreeks het jaar 64 geschreven toen Nero de keizer van het Romeinse rijk was. (4:12)
Inleiding (1:1-2)
‘Petrus, apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen in de verstrooiing in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië, uitverkorenen naar de voorkennis van God de Vader, door heiliging van de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling met het bloed van Jezus Christus; genade en vrede zij u vermenigvuldigt!’
De drie Personen van de Godheid zijn betrokken geweest bij de verlossing en uitverkiezing van de gelovige. Uitverkoren (niet voorbestemd!) van vóór de grondlegging van de wereld in Christus (Ef.1:4), apart gezet door de heiliging van de Heilige Geest, en gereinigd door het bloed van Jezus Christus. Wanneer iemand de Heer Jezus aanneemt als zijn Verlosser dan verandert zijn burgerschap. In plaats van een wereldburger wordt hij/zij een hemelburger: ‘Want ons burgerschap is in de hemelen.’ (Fil.3:20). Gelovigen zijn vreemdelingen en bijwoners in deze wereld en verlangen naar een beter, dat is een hemels vaderland’ (Heb.11:16). We zijn wel in deze wereld, maar niet van de wereld.’ (Joh.17:14-16) Dat vreemdelingschap mag ook gezien worden in onze wandel in deze wereld, want: ‘Gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen.’ (Ef.4:20) De inwonende Heilige Geest in een gelovige wil hem/haar tot gehoorzaamheid aan Christus. Bekering is een beslissing die tot een proces leidt, waar gehoorzaamheid en heiliging deel van uitmaakt. Gehoorzaamheid aan Gods Woord: ‘De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis des Heren is betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. Ook laat uw knecht zich daardoor ernstig vermanen; in het houden ervan ligt rijke beloning.’ (Ps.19:8, 12)
We zijn bestemd voor Gods heerlijkheid (1:3-5)
‘Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die naar zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren doen worden tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, in de hemelen weggelegd voor u, die in de kracht van God door het geloof bewaard wordt tot de behoudenis, die gereed is om in de laatste tijd geopenbaard te worden.’
Niemand zoekt God en: ‘Het is de goedertierenheid van God die ons tot (aan) de bekering heeft geleid.’ (Rom.2:4) ‘Maar toen de goedertierenheid en de mensenliefde van God, onze Heiland, verschenen is, heeft Hij ons behouden, niet op grond van werken in gerechtigheid, die wij hadden gedaan, maar naar zijn barmhartigheid, door de wassing van de wedergeboorte.’ (Tit.3:5) Hij heeft ons wedergeboren doen worden met een doel, namelijk dat we de levende hoop zouden leren kennen door het geloof in de opgestane Christus. Efeze 2:12 dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. Voordat we Christus leerden kennen waren we zonder ‘hoop en zonder God in de wereld.’ (Ef.2:12) Maar nu we wedergeboren zijn, zijn er twee zaken verbonden met die nieuwe geboorte, een levende hoop en een erfenis, voor ons bewaard tot aan de behoudenis. Want, ‘zijn wij kinderen, dan ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.’ (Rom.8:17) Waaruit bestaat deze erfenis? De Schrift gebruikt daarvoor een veelvoud van verwijzingen: God zelf (Ps.16:5), het koninkrijk van God (Mat.25:34), een eeuwige erfenis (Heb.9:15), zegen (1Petr.3:22) en het nieuwe Jeruzalem (Op.21:2-7).
We worden voorbereid voor Gods heerlijkheid (1:6-7)
‘Daarin verheugt u zich, zo nodig nu een korte tijd bedroefd door allerlei verzoekingen, opdat de beproefdheid van uw geloof, veel kostbaarder dan die van goud, dat vergankelijk is en door vuur beproefd wordt, blijkt te zijn tot lof en heerlijkheid en eer bij de openbaring van Jezus Christus.’