Bijbel – Nieuwe Testament – 1 Petrus 1:1-12 – Een levende hoop!

9 april, 2024

Bijbelboeken: 1 Petrus

Bijbel – Nieuwe Testament

1 Petrus 1:1-12

Een levende hoop!

Voorwoord

Petrus was de apostel van de onbesnedenen, de niet-joden. (Gal2:7) Hij schreef zijn brief aan de ‘vreemdelingen in de verstrooiing’, de gelovige joden die daar terecht waren gekomen in wat nu midden- en noord Turkije is. Daarvan is al sprake in Johannes 7:35 – ‘De Joden dan zeiden tot elkaar: Waar zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij soms naar de verstrooiden onder de Grieken gaan?’ Mogelijk joden die niet uit de Babylonische ballingschap waren teruggekeerd naar het land Israël, of ook vanwege de grote vervolging waaraan Paulus deel had genomen. ‘Er ontstond nu in die tijd een grote vervolging tegen de gemeente die in Jeruzalem was; en allen werden verstrooid door de landstreken van Judea en Samaria.’ (Hand.8:1) ‘Zij dan die verstrooid waren, gingen het land door en verkondigden het woord.’ (Hand.8:5) Maar ook door de steniging en dood van Stéfanus werden de gelovigen vervolgt. ‘Zij dan die verstrooid waren door de verdrukking die wegens Stéfanus had plaatsgevonden, gingen het land door tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij tot niemand het woord spraken dan alleen tot de Joden.’ (Hand.11:19) ‘Alleen tot de joden’ omdat toen de ’deur’ naar de heidenen nog geopend moest worden door Petrus. (Hand.10) Deze brief werd omstreeks het jaar 64 geschreven toen Nero de keizer van het Romeinse rijk was. (4:12)

Inleiding (1:1-2)

‘Petrus, apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen in de verstrooiing in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bithynië, uitverkorenen naar de voorkennis van God de Vader, door heiliging van de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenkeling met het bloed van Jezus Christus; genade en vrede zij u vermenigvuldigt!’

 

De drie Personen van de Godheid zijn betrokken geweest bij de verlossing en uitverkiezing van de gelovige. Uitverkoren (niet voorbestemd!) van vóór de grondlegging van de wereld in Christus (Ef.1:4), apart gezet door de heiliging van de Heilige Geest, en gereinigd door het bloed van Jezus Christus. Wanneer iemand de Heer Jezus aanneemt als zijn Verlosser dan verandert zijn burgerschap. In plaats van een wereldburger wordt hij/zij een hemelburger: ‘Want ons burgerschap is in de hemelen.’ (Fil.3:20). Gelovigen zijn vreemdelingen en bijwoners in deze wereld en verlangen naar een beter, dat is een hemels vaderland’ (Heb.11:16). We zijn wel in deze wereld, maar niet van de wereld.’ (Joh.17:14-16) Dat vreemdelingschap mag ook gezien worden in onze wandel in deze wereld, want: ‘Gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen.’ (Ef.4:20) De inwonende Heilige Geest in een gelovige wil hem/haar tot gehoorzaamheid aan Christus. Bekering is een beslissing die tot een proces leidt, waar gehoorzaamheid en heiliging deel van uitmaakt. Gehoorzaamheid aan Gods Woord: ‘De wet des Heren is volmaakt, zij verkwikt de ziel; de getuigenis des Heren is betrouwbaar, zij schenkt wijsheid aan de onverstandige. Ook laat uw knecht zich daardoor ernstig vermanen; in het houden ervan ligt rijke beloning.’ (Ps.19:8, 12)

We zijn bestemd voor Gods heerlijkheid (1:3-5)

‘Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die naar zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren doen worden tot een levende hoop door de opstanding van Jezus Christus uit de doden, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, in de hemelen weggelegd voor u, die in de kracht van God door het geloof bewaard wordt tot de behoudenis, die gereed is om in de laatste tijd geopenbaard te worden.’

 

Niemand zoekt God en: ‘Het is de goedertierenheid van God die ons tot (aan) de bekering heeft geleid.’ (Rom.2:4) ‘Maar toen de goedertierenheid en de mensenliefde van God, onze Heiland, verschenen is, heeft Hij ons behouden, niet op grond van werken in gerechtigheid, die wij hadden gedaan, maar naar zijn barmhartigheid, door de wassing van de wedergeboorte.’ (Tit.3:5) Hij heeft ons wedergeboren doen worden met een doel, namelijk dat we de levende hoop zouden leren kennen door het geloof in de opgestane Christus. Efeze 2:12 dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. Voordat we Christus leerden kennen waren we zonder ‘hoop en zonder God in de wereld.’ (Ef.2:12) Maar nu we wedergeboren zijn, zijn er twee zaken verbonden met die nieuwe geboorte, een levende hoop en een erfenis, voor ons bewaard tot aan de behoudenis. Want, ‘zijn wij kinderen, dan ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.’ (Rom.8:17) Waaruit bestaat deze erfenis? De Schrift gebruikt daarvoor een veelvoud van verwijzingen: God zelf (Ps.16:5), het koninkrijk van God (Mat.25:34), een eeuwige erfenis (Heb.9:15), zegen (1Petr.3:22) en het nieuwe Jeruzalem (Op.21:2-7).

We worden voorbereid voor Gods heerlijkheid (1:6-7)

‘Daarin verheugt u zich, zo nodig nu een korte tijd bedroefd door allerlei verzoekingen, opdat de beproefdheid van uw geloof, veel kostbaarder dan die van goud, dat vergankelijk is en door vuur beproefd wordt, blijkt te zijn tot lof en heerlijkheid en eer bij de openbaring van Jezus Christus.’

 

‘Daarin’, verwijst naar die hoop en de erfenis die voor ons is weggelegd en waarin wij ons verheugen. Die diepe vreugde kan niet teniet worden gedaan door allerlei gebeurtenissen die we in ons leven tegen kunnen komen. ‘Want de kortstondige lichtheid van onze verdrukking bewerkt voor ons een uitermate uitnemend, eeuwig gewicht van de heerlijkheid; daar wij ons oog niet richten op de dingen we zien, maar op de dingen die men niet ziet.’ (2Kor.4:17-18) Beproevingen waren de gelovigen in Petrus tijd niet vreemd, zeker wanneer we in rekening brengen dat ze leefden in de tijd van de wrede keizer Nero. In zijn eerste brief heeft de apostel, er al op gewezen dat ‘de vuurgloed in hun midden diende tot hun beproeving en dat hun dat niet moest bevreemden.’ (1Petr.4:2vv.) Ook wij ontkomen niet aan beproevingen van ons geloof, die dienen om volharding te bewerken. (Jak.1:3) Job getuigde ervan: ‘Want Hij weet, hoe mijn wandel is; toetste Hij mij, ik kwam als goud tevoorschijn.’ (Job 23:10) Stormen in ons leven komen vaak onverwacht en duren maar kort en zo is het ook met verzoekingen. Nee, God heeft ons geen kalme reis beloofd, maar wel een behouden aankomst.

We verheugen ons in de heerlijkheid (1:8-9)

‘Hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem lief; hoewel u Hem nu niet ziet, maar gelooft, verheugt u zich in Hem met een onuitsprekelijke en verheerlijkte vreugde, terwijl u het einde van uw geloof ontvangt, de behoudenis van uw zielen.’

Wanneer we dan, na de beproevingen van het leven hier op aarde, de behoudenis ontvangen, zullen we Hem zien die we hier hebben lief gekregen. Petrus was ruim drie jaar met de Heer Jezus opgetrokken, hij had Hem gezien, gesproken en kende Hem persoonlijk. De Heer Jezus zei tot Thomas: ‘Omdat je Mij hebt gezien hebt je geloofd? Gelukkig zij die niet gezien en toch geloofd hebben.’ (Joh.20:29) ‘Het geloof nu is de zekerheid van wat men hoopt, de overtuiging van wat men niet ziet.’ (Heb.11:1) We hebben Hem lief gekregen door het lezen of horen van Gods Woord, waarin beschreven staat wat God in Christus voor ons gedaan heeft. Het Bijbels geloof is niet gebaseerd op een bepaalde leer of abstract idee, maar op een Persoon, Jezus Christus. ‘Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij zijn leven voor ons heeft afgelegd.’ (1Joh.3:16) We zien Hem nú niet, maar straks van aangezicht tot aangezicht. ‘En er zal geen enkele vervloeking meer zijn; en de troon van God en van het Lam zal daarin zijn en zijn slaven zullen Hem dienen, en zij zullen zijn aangezicht zien en zijn naam zal op hun voorhoofden zijn.’ (Op.22:3-4) We zijn behouden geworden in de hoop, de hoop die eenmaal geëffectueerd zal worden wanneer we sterven, bij de opstanding of bij de wederkomst van de Heer Jezus.

We kunnen nu al genieten van de heerlijkheid (10-12)

‘Over deze behoudenis hebben profeten onderzocht en nagevorst die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben, terwijl zij navorsten welke of wat voor een tijd de Geest van Christus die in hen was, aanduidde, toen Hij tevoren getuigde van het lijden dat over Christus zou komen en van de heerlijkheden daarna. Aan hen werd geopenbaard dat zij niet voor zichzelf, maar voor u de dingen bedienden die u nu zijn aangekondigd door hen die u het evangelie hebben verkondigd door de Heilige Geest die van de hemel is gezonden; dingen waarin engelen begerig zijn een blik te werpen.’

De behoudenis waarover hier gesproken wordt betreft de komst van de Messias, die door zijn offer de genade beschikbaar gemaakt voor elk mens. De komst van de Messias was door de Geest via de Schrift aangekondigd door meerdere profeten. We hoeven alleen maar te denken aan de profeet Jesaja waar we een aantal bekende aankondigingen vinden van de lijdende Messias. (Jes.9:5vv.; 42:1vv.; 49:1vv.; 50:4vv.; 52:13-15, 53:1vv.) De oudtestamentische profeten leefden in de verwachting van een Messias die als Koning zou komen en heersen, geen lijdende Dienstknecht. Maar Petrus maakt duidelijk dat lijden aan heerlijkheid voorafgaat, zoals ook de Heer Jezus getuigde: ‘Moest de Christus dit niet lijden, en zo zijn heerlijkheid binnengaan? (Luk.24:26) De Heer Jezus spreekt hievan tot de discipelen: ‘Gelukkig echter uw ogen, omdat zij kijken, en uw oren, omdat zij horen; want voorwaar, Ik zeg u, dat vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat u aanschouwt, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat u hoort, en zij hebben het niet gehoord.’ (Mat.13:17; Luk.10:24) De twaalf apostelen hebben, door de leiding en de kracht van de Heilige Geest, het evangelie verkondigd en op schrift gesteld. En opnieuw wanneer Hij de Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: ‘En laten alle engelen van God Hem aanbidden’. En van de engelen zegt Hij wel: Die Zijn engelen tot geesten maakt en zijn dienaren tot een vuurvlam.’ (Heb.1:6-7) Engelen zijn machtige, dienende geesten, die tot dienst worden uitgezonden ter wille van hen die de behoudenis zullen beërven’, maar hebben een beperkt inzicht in de raad van God. (Heb.1:14)

Tenslotte

Zoals we hebben gezien hebben, hadden noch de oudtestamentische profeten, noch de engelen, inzicht in de raad van God over de komst en de opdracht van de komende Messias. Wij mogen de beschikking hebben over het woord van God en de inwonende Heilige Geest die ons in de hele waarheid zal leiden. De Heer Jezus zegt: ‘En Hij zal uit het mijne nemen en het u verkondigen.’ (Joh.18:14) Redenen genoeg om ons, evenals de gelovigen in Petrus’ tijd, te verheugen in de dingen die nog niet gezien kunnen worden, maar spoedig werkelijkheid kunnen zijn.

______________________________________________________________________________