'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En dit niet alleen, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, omdat wij weten dat de verdrukking volharding teweegbrengt, en de volharding ondervinding en de ondervinding hoop.
In dit hoofdstuk legt Paulus uit waarom Israël zich op nationaal niveau in de huidige staat bevindt. Maar hij begint om nogmaals zijn verlangen uit te spreken dat ook zijn landgenoten behouden zouden worden. Zo was Paulus ook begonnen aan het begin van het negende hoofdstuk en hij zal het nogmaals doen in het elfde hoofdstuk (11:13-14).
De reden voor de afwijzing (10:1-13)
Het sleutelwoord in dit hoofdstuk is “rechtvaardigheid”. De Joden wilden rechtvaardigheid, maar probeerden het op de verkeerde manier te verkrijgen. Net als de Farizeeën beschreven in Mattheüs 23:15, besteedden de Joden energie aan het veiligstellen van een goede positie bij God, maar hun daden werden gedaan in onwetendheid. “Religieuze mensen” zijn vandaag de dag niet anders; zij denken dat God hen zal accepteren voor hun goede werken. “Ze hebben ijver voor God, maar niet met verstand.” (Vs.2; Mat.15:9)
De Bijbel spreekt over twee soorten rechtvaardigheid: “rechtvaardigheid door werken” (hun eigen gerechtigheid) die voortkomt uit het gehoorzamen van de wet; en “rechtvaardigheid door geloof” (de gerechtigheid van God) die de gave van God is aan hen die op Zijn Zoon vertrouwen. De Joden wilden zich niet onderwerpen aan de rechtvaardigheid door geloof; hun raciale en religieuze trots veranderde hen van het eenvoudig geloof in blinde religie. Ze verwierpen Christus en klampten zich vast aan de Wet, zich niet realiserend dat Christus degene was voor wie de Wet de weg had voorbereid, en dat Hij Zelf aan het kruis de heerschappij van de Wet had beëindigd. De Mozaïsche wet is niet langer Gods basis voor de omgang met de mensheid; Hij handelt met ons aan het kruis, waar Christus stierf voor de wereld. “U bent van elke zegen in Christus beroofd, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; u bent van de genade vervallen.” (Gal.5:4)
Rechtvaardigheid door de Wet wordt beschreven in Lev.18:5 “Ja, gij zult mijn inzettingen en verordeningen in acht nemen; de mens die ze doet, zal daardoor leven.” Rechtvaardigheid door geloof wordt beschreven in Deuteronomium 30:11-14. “Want dit gebod, dat ik u heden opleg, is niet te moeilijk voor u en het is niet ver weg. Het is niet in de hemel, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal opstijgen ten hemel, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? En het is niet aan de overkant der zee, zodat gij zoudt moeten zeggen: Wie zal oversteken naar de overkant der zee, het voor ons halen, en het ons doen horen opdat wij het volbrengen? Maar dit woord is zeer dicht bij u, in uw mond en in uw hart, om het te volbrengen.“ Deze passage uit Deuteronomium wordt gebruikt om te laten zien dat het Woord van God klaar en beschikbaar is voor de zondaar, en dat Christus dicht bij hem is en klaar om te redden. Verzen 6-8 zijn een goede illustratie van Paulus’ gebruik van passages uit het Oude Testament die de waarheid naar het Nieuwe Testament overbrengen. In Deuteronomium 30:11-14 waarschuwde Mozes het volk tegen ongehoorzaamheid aan het Woord van God. Opdat zij niet zouden beweren dat de Wet ver van hen was (vooral van toepassing op de tijd dat Israël onder de volken zou worden verspreid (Deut.30:1-5), herinnerde Mozes hen eraan dat zij niet naar de hemel of over de zee hoefden te gaan om Gods Woord te vinden; het was op hun lippen en in hun harten. Paulus paste dit toe op Christus, het Woord (Joh.1:1), en wees erop dat Israël Christus niet uit de hemel of uit de onderwereld hoefde te halen, omdat het Woord van verlossing dicht bij hen is, zodat zij kunnen geloven en gered kunnen worden. Verlossing komt wanneer zondaars belijden dat “Jezus Heer (Almachtige God) is” en in hun hart geloven dat Christus leeft uit de dood. Wat in het hart wordt geloofd, wordt openlijk met de mond beleden. Sommige Joden in Jezus’ tijd zouden Hem niet openlijk belijden (Joh.12:42-43). Wanneer de zondaar Christus door geloof ontvangt en Hem openlijk belijdt, en zo zijn geloof bewijst, ontvangt hij de gave van gerechtigheid.
In vers 11 citeert Paulus opnieuw Jesaja 28:16 (zie Rom.9:33): “Ieder die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.” De Joden hadden een hekel aan dat woord “ieder” omdat ze dachten dat zij het enige ‘uitverkoren volk’ waren. Maar in vers 13 citeert Paulus Joël 2:32 om te bewijzen dat ieder die Christus aanroept, gered is – en niet alleen Joden!
De remedie voor de afwijzing (10:14-17)
De volgorde hier is als volgt: (1) boodschappers worden gezonden; (2) zij verkondigen het Woord; (3) zondaars horen het Woord; (4) zondaars geloven het Woord; (5) zij roepen Christus aan; (6) zij worden gered! Het argument hier is eenvoudigweg dat zondaars niet gered kunnen worden zonder het Woord van God, want “geloof komt uit het horen, en het horen door het Woord van God” (vs. 17). In vers 15 verwijst Paulus naar Jes.52:7, een vers dat zijn volledige vervulling zal hebben op de dag dat Israël in zijn koninkrijk wordt gevestigd. “Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt, die tot Sion spreekt: Uw God is Koning.” Denk aan de vreugde die Israël zal hebben als het nieuws komt dat zijn Messias regeert! Paulus past deze passage toe op het brengen van het Evangelie van vrede (vrede met God en vrede tussen heidenen), (Ef.2:13-17) naar het verloren Israël van vandaag. We gebruiken vaak Romeinen 10:14-15 als basis voor onze zendingszendelingen naar heidense naties, en deze toepassing is zeker geldig; maar de basisbetekenis hier is dat we het Evangelie vandaag de dag aan Israël brengen. We brengen het Evangelie aan de Jood, niet vanwege Rom.1:16 (“eerst aan de Jood”), maar vanwege Romeinen 10:14-15. Als we Paulus’ last voor het volk van Israël delen, willen we het Evangelie met hen delen. De getuige die het Evangelie aan de verlorenen brengt (hetzij heiden of Jood) heeft zeker ‘mooie voeten’ in de ogen van God.
Wat is Israëls houding vandaag de dag? Die van Jes.53:1 “Wie gelooft, wat wij gehoord hebben, en aan wie is de arm des Heren geopenbaard? ” Net zoals Israël zich in ongeloof afkeerde in de tijd van Christus (Joh.12:37-38) en tijdens de tijd van getuigenis van de apostelen in Handelingen 1-7, zo is de natie vandaag de dag gevestigd in ongeloof. Paulus citeert Ps.19:4 in vs.18 om te laten zien dat het Woord van God, zelfs door de natuur, de hele wereld heeft bereikt: Israël is zonder excuus.
Het resultaat van de afwijzing (10:18-21)
“Te raadplegen was Ik voor hen die naar Mij niet vroegen, te vinden voor hen die Mij niet zochten; Ik zeide tot een volk dat mijn naam niet aanriep: Hier ben Ik, hier ben Ik. De ganse dag breidde Ik mijn armen uit naar een opstandig volk, dat volgens eigen overleggingen wandelde op een weg, die niet goed is; Een volk, dat Mij bestendig openlijk krenkt door te offeren in de hoven en offers te ontsteken op de tichelstenen.” (Jes.65:1-3) Het resultaat van Israëls verwerping is dat God zich tot de heidenen heeft gekeerd en nu uit hen een volk voor Zijn naam neemt (zie Hand.15:13-17). Maar zelfs dit zou geen verrassing moeten zijn voor de Joden, want in Deut.32:21 beloofde God andere volken te gebruiken om de Joden tot jaloezie te verwekken, en in Jes.65:1-2 kondigde Hij aan dat Israël ongehoorzaam zou zijn, maar dat de heidenen Hem en Zijn redding zouden vinden.
Houd in gedachten dat het OT de redding van de heidenen beloofde; maar nergens werd geleerd dat Joden en heidenen deel zouden uitmaken van hetzelfde plan of dat gelovigen van beide rassen één zouden zijn in Christus. Het OT-programma voorzag erin dat de heidenen gered zouden worden door Israëls opkomst, dat wil zeggen, de vestiging ervan als een koninkrijk. Maar Israël viel! Wat zou God dan met de heidenen doen? Paulus wijst er in Rom.9-11 op dat door Israëls val genade werd verleend aan de heidenen (zie 11:11). God heeft alle mensen, Joden en heidenen, aan het ongeloof overgegeven. Op deze manier kan Hij zich over allen ontfermen door de genade die op Golgotha mogelijk is gemaakt (11:32).
Vers 21 geeft zeker Gods houding ten opzichte van Israël weer, zelfs vandaag de dag. Hoewel de natie opzij is gezet in blindheid en ongeloof (2 Kor. 3:15-4:6; Rom. 11:25), God verlangt de redding van de Jood zoals ook voor de verloren heiden. Ongetwijfeld zullen veel Joden die vandaag de dag het Woord horen, Christus vertrouwen nadat de Gemeente is opgenomen en de periode van de Grote Verdrukking begint. In plaats van de Joden te bekritiseren voor hun geestelijke blindheid, zouden we God moeten danken dat ze ons de Bijbel en de Redder hebben gegeven, en dat zelfs door hun val de redding beschikbaar werd gesteld aan heidenen.
Tenslotte
Voordat we dit hoofdstuk verlaten, nog enkele praktische punten: (1) Redding is niet moeilijk: “Eenieder die de naam van de Heer aanroept, zal behouden worden!” (Vs.11) (2) Het is belangrijk dat het Woord van God wordt gepresenteerd aan verloren zondaars. Het is het Woord dat overtuigt, dat geloof geeft, dat leidt tot Christus. (3) Er zijn slechts twee religies in de wereld: werk-rechtvaardigheid en geloof-rechtvaardigheid. Niemand kan de eerste vervullen, maar iedereen kan reageren op de tweede.