Bijbel – Nieuwe Testament – Romeinen 9 – Israëls verleden

26 oktober, 2024

Bijbelboeken: Romeinen

Bijbel – Nieuwe Testament

Romeinen 9 – Israëls verleden

Gods soevereine verkiezing van Israël

Inleiding

Voordat de apostel Paulus verder gaat met de toepassing van hetgeen hij onderwezen had in de eerste acht hoofdstukken van deze brief, in de hoofdstukken 12 en verder, geeft hij voorrang aan het onderwijs over het volk Israël. De hoofdstukken 9-11 van deze brief aan de Romeinen behandelen Israëls geestelijke geschiedenis: het verleden (hfdst.9), de tegenwoordige tijd (hfdst.10) en hun toekomst (hfdst.11). Had God het volk verlaten? Nee, want Israëls ontrouw doet Gods trouw niet teniet (Rom.3:3). Paulus legt uit hoe God zijn uitverkoren volk wel opzij moest zetten, vanwege hun falen in de opdracht om een zegen voor de volken te zijn, en hoe Hij het volk in de toekomst weer in hun positie als volk van God zal herstellen.

Een aantal jaren na het schrijven van de brief aan de Romeinen werd Jeruzalem verwoest en de Joden werden door de Romeinen in ballingschap gevoerd onder alle volken. We kunnen ons voorstellen dat deze gebeurtenis veel vragen op riep bij zowel Joden als gelovigen. Was de Gemeente in plaats van het volk Israël gekomen? Was het definitief gedaan met Israël als God volk? De apostel Paulus geeft ons op die vragen in deze hoofdstukken de nodige antwoorden.

Israëls verkiezing beschreven (9:1-13)

(A) De zegen verbonden aan de verkiezing (vvs.1-5)

We kunnen niet anders dan Paulus’ last voor Israël bewonderen. Zijn woorden herinneren ons aan Mozes in Exodus 32:31-32 – “Toen keerde Mozes tot de Here terug en zeide: Ach, dit volk heeft een grote zonde begaan, want zij hebben zich een gouden god gemaakt. Maar nu, vergeef toch hun zonde. En zo niet, delg mij dan uit het boek dat Gij geschreven hebt.” Hebben wij dat soort last voor de verloren zielen, Christus hield zoveel van ons dat Hij een vloek voor ons werd.

(1) De aanneming – gekozen door God vanwege Zijn liefde (Jes.43:20-21)

(2) De heerlijkheid – de aanwezigheid van God in de tabernakel (Ex.24:16-17)

(3) De verbonden – door Abraham, Mozes en David gaf God onveranderlijke verbonden aan Zijn volk Israël.

(4) Het geven van de Wet – God heeft nooit zo met de heidenen omgegaan. Israël hoorde Gods stem en ontving Zijn wetten om hun leven te besturen.

(5) De dienst aan God – de priesterlijke dienst in de tabernakel was een voorrecht van de Heer.

(6) De beloften – veel beloften uit het Oude Testament zijn vervuld, en er moeten nog veel meer voor de Joden vervuld worden.

(7) De vaders Abraham, Isaak, Jakob en de twaalf zonen van Jakob vormden de basis van de natie.

(8) De Messias – Christus was een Jood, uit de stam Juda, geboren volgens de Wet. Merk op dat Paulus in vers 5 Christus “God te prijzen tot in eeuwigheid” noemde.

Geen enkel ander volk had deze wonderbaarlijke zegeningen; toch nam Israël ze voor lief en verwierp uiteindelijk de gerechtigheid van God. De christenen van vandaag behoren ook tot Gods uitverkorenen en hebben soortgelijke zegeningen om van te genieten: aanneming (Ef.1:5); heerlijkheid (Ef.1:6-7); het nieuwe verbond in Christus’ bloed (Heb.9-10); de wet werd geschreven in het hart (2Kor.3; Heb.10:16-17); priesterlijke dienst door Christus (1Petr.1:4); en we hebben Abraham als de vader van de gelovigen (Gal.3:7) – allemaal omdat we Christus hebben.

(B) De grondslag van de verkiezing (vss.6-13)

Bij verkiezing oefent God Zijn soevereine wil uit om Zijn volmaakte plan te volbrengen. Houd in gedachten dat de verkiezing die in Romeinen 9-11 wordt besproken, nationaal is en niet individueel. Als je alle waarheden van deze hoofdstukken toepast op de redding of veiligheid van de individuele gelovige, mis je hun boodschap volledig. Paulus wijst er zelfs zorgvuldig op dat hij de Joden en heidenen bespreekt als mensen, niet als individuele zondaars.

(1) Abraham – hij werd uitgekozen als de vader van het Hebreeuwse volk, maar Paulus stelt dat niet alle Israëlieten echte zonen van Israël zijn. (Zie ook Rom.2:25-29.) Abraham had veel kinderen (Gen.25:1-6), maar slechts één uitgekozen zoon, Isaak, die door het geloof het kind van de belofte was.

(2) Izaäk – Hij was het kind van de belofte door geloof (Zie Gal.4:21-31), terwijl Ismaël een kind van het vlees was door werken. Het ware ‘zaad van Abraham’ zijn de gelovigen, en niet alleen allen die Joods bloed in hun aderen hebben.

(3) Jakob – God omzeilde Ezau, de eerstgeborene, en koos Jacob, en deze keuze werd gemaakt nog voordat de kinderen geboren waren. Waarom? Om te laten zien dat Gods doel met het kiezen van Zijn volk vervuld zou worden. Ezau maakte de keuze om tegen God in opstand te komen, maar Gods doel is niet afhankelijk van de beslissingen van de mens. We kunnen de relatie tussen de keuze van de mens en Gods doel niet verklaren, maar we weten dat beide waar zijn en in het Woord worden onderwezen.

Israëls verkiezing verdedigd (9:14-33)

De leer van de verkiezing van Israël uit alle volken (Deut.7:6-7) roept een aantal cruciale theologische vragen op:

(1) Is God onrechtvaardig? (Vss.14-18)

Natuurlijk niet! Want verkiezing heeft niets te maken met rechtvaardigheid, maar met vrije genade. “God is onrechtvaardig als Hij de een kiest en de ander niet!” zeggen onwetende mensen vaak. Maar het doel van God gaat verder dan rechtvaardigheid; want als God alleen deed wat rechtvaardig was, zou Hij ons allemaal moeten veroordelen! Paulus gebruikt Mozes (Ex.33:19) en farao (Ex.9:16) als bewijs dat God kan doen wat Hij wil bij het uitdelen van Zijn genade en barmhartigheid. Niemand verdient Gods barmhartigheid, en niemand kan God veroordelen in Zijn keuze van Israël of Zijn voorbijgaan van andere volken. “Daarom dan, Hij erbarmt Zich over wie Hij wil en verhardt wie Hij wil.” (9:15,18) Met andere woorden God is soeverein in zijn handelen en laat Zich door niet of niemand voorschrijven wat Hij moet doen.

(2) Gods toorn en barmhartigheid (Vss.19-29)

Paulus antwoordt met een gelijkenis over de pottenbakker, mogelijk geleend van Jer.18:1-6. God is de pottenbakker, en de naties van de wereld (en hun leiders) zijn de vaten. Sommigen zijn vaten van toorn die God geduldig verdraagt ​​tot hun tijd van verwerping (Gen.15:16; 1Thes.2:16). “Omdat het vonnis over de boze daad niet aanstonds voltrokken wordt, daarom is het hart der mensenkinderen in hen begerig om kwaad te doen.” (Pred.8:11) Anderen zijn vaten van genade die Zijn heerlijkheid openbaren. Paulus citeert vervolgens Hosea 2:22 en 1:10 om te laten zien dat God beloofde een ‘volk’ te roepen uit de heidenen, een volk dat “kinderen van de levende God” genoemd zou worden. Dit is o.a. de Gemeente (zie 1 Petrus 2:9-10) en gelovigen die na de Opname in Jezus zullen gaan geloven (Op.7:9-17) allen bestaande als geroepen gelovigen uit de Joden en de volken. Hij citeert ook Jesaja 10:20-22, wat laat zien dat een overblijfsel van Joden ook gered zou worden (zie Jes.1:9). Met andere woorden, Gods doel in de verkiezing maakt het mogelijk dat zowel Joden als heidenen gered worden door genade. Noch Jood noch heiden zouden op een andere manier gered worden dan door de genade van God.

(3) Wat moeten we zeggen over de volkeren? (Vss.30-33)

Hier is de paradox van de geschiedenis: de Joden probeerden rechtvaardig te zijn en werden afgewezen; de heidenen, die niet in het bezit waren van de voorrechten die de Joden hadden, werden ontvangen! De reden is dat de Joden probeerden rechtvaardigheid te verkrijgen door werken, terwijl de heidenen rechtvaardiging ontvingen door geloof door de genade van God. De Joden struikelden over een gekruisigde Messias (zie Jes.8:14; 28:16; Mat.21:42; 1Kor.1:23 en 1Petr.2:6-8). Ze wilden een Messias die het volk naar politieke vrijheid en heerlijkheid zou leiden; ze konden niet geloven in een gekruisigde Christus.

Paulus’ doel in dit hoofdstuk is om Israëls positie in het plan van God uit te leggen. Israël was een uitverkoren volk, met privileges die geen enkel ander volk had; toch faalde het jammerlijk om Gods programma van zegen voor de wereld te volgen (Rom.2:24; Ez.36:20; Psalm 67). Het hele hoofdstuk prijst de soevereine genade van God zonder de verantwoordelijkheid van mannen en vrouwen voor het nemen van beslissingen te minimaliseren. Gods woord zal zegevieren, ongeacht menselijke ongehoorzaamheid; maar ongehoorzame zondaars zullen de zegen missen. Geen enkel menselijk verstand kan de wijsheid van God doorgronden of uitleggen (zie 11:33-36). We weten dat zonder de soevereine genade van God er geen redding kan zijn.

____________________________________________________________________________________