Bijbel – Nieuwe Testament – Romeinen 11 – Israëls toekomst – God heeft zijn volk niet verstoten!

29 oktober, 2024

Bijbelboeken: Romeinen

Bijbel – Nieuwe Testament

Romeinen 11 – Israëls toekomst

God heeft zijn volk niet verstoten!

 

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de toekomst van Israël besproken en worden de vragen beantwoord: “Heeft God zijn volk voorgoed verstoten, en “Is er nog een toekomst voor Israël?” Paulus zegt dat het antwoord “Ja!” is en geeft daarvoor verschillende bewijzen.

Het persoonlijke bewijs (11:1)

“Ik ben een Israëliet!” zegt Paulus, “en mijn redding is het bewijs dat het nog niet voorbij is met Israël.” In 1Timotheüs 1:16 zegt Paulus dat zijn bekering (drie keer verteld in Handelingen) een voorbeeld moest zijn voor andere Joodse gelovigen. Het is zeker geen voorbeeld voor de bekering van een heiden vandaag de dag, want geen enkele verloren zondaar ziet de verheerlijkte Christus, hoort Hem spreken en is drie dagen verblind! Maar Paulus’ ervaring is een beeld van de manier waarop het volk van Israël bekeerd zal worden bij de komst van Christus in heerlijkheid. Net als Paulus zullen ze in opstand en ongeloof zijn. Ze zullen Hem zien die ze doorstoken hebben (Zach.12:10; Op.1:7) en zullen zich bekeren en gered worden. In 1 Korintiërs 15:8 zegt Paulus dat hij “ontijdig geboren” was; dat wil zeggen, als Jood zag hij Christus en werd hij gered lang voordat zijn volk dezelfde ervaring zou hebben.

Het historische bewijs (11:2-10)

Paulus gaat terug naar 1 Koningen om te laten zien dat God altijd een getrouw overblijfsel heeft gehad, zelfs in de tijden van het grootste verval en ongeloof. Als we de geschiedenis van het Oude Testament lezen, kunnen we niet anders dan onder de indruk raken van het feit dat het altijd het overblijfsel was dat God gebruikte en zegende. Zie bijvoorbeeld Jesaja 1:9. “Indien de Here der heerscharen ons niet enige weinige ontkomenen had overgelaten, waren wij als Sodom geworden, aan Gomorra gelijk.” Het is een basisleer van het Woord dat als de meerderheid afvalt van het geloof en weigert zich te bekeren, dat God met de getrouwen, het overblijfsel opnieuw gaat beginnen. Vers 5 stelt dat God een overblijfsel heeft overeenkomstig genade, dat wil zeggen in het lichaam, dat is de Gemeente. Hoewel er niet veel zijn, zijn er Joden in het lichaam van Christus, hoewel natuurlijk alle nationale onderscheidingen in Christus zijn weggenomen. Maar als God Joden redt in dit tijdperk van de Gemeente, wanneer Israël blind is, hoeveel te meer zal Hij dan doen in het komende tijdperk, wanneer Israël weer op het toneel verschijnt? God heeft Zijn volk nooit verlaten; dat is het getuigenis van de geschiedenis.

We moeten onszelf eraan herinneren dat God in dit Gemeente tijdperk niet met de natie Israël als zodanig meer omgaat. Volgens Efeze 2:14-17 en Galaten 3:28 zijn we allen één in Christus. Geen enkele Joodse groep kan beweren Gods uitverkoren overblijfsel te zijn. In vvs.8-10 laat Paulus zien dat deze “verblinding” van Israël als natie werd geprofeteerd in Jes.29:10 “Want de Here heeft een geest van diepe slaap over u uitgestort en Hij heeft uw ogen, de profeten, toegesloten en uw hoofden, de zieners, omhuld.” (Deut.29:4 en vergelijk Mat.13:14-15 en Jes.6:9-10). In vv.9-10 verwijst hij naar Ps.69:23-25, waar God aankondigt dat Israëls zegeningen in vloeken te veranderen omdat het Zijn Woord had geweigerd. “Hun tafel worde voor hun aangezicht tot een strik, en hun genoten tot een val. Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, doe hun lendenen bestendig wankelen; Stort over hen uw gramschap uit, en de gloed van uw toorn achterhale hen.”

Het dispensationeel bewijs (11:11-24)

(Dispensatie is hier ‘bedeling’, afgerond tijdperk binnen de heilsgeschiedenis.)

Paulus bespreekt in deze verzen Joden en heidenen, niet individuele zondaars of heiligen. In deze secties bewijst hij dat God een tijdperk heeft voorzien, na de val van Israël, namelijk de redding van de heidenen. Door de val van Israël was God in staat om alle mensen tot gehoorzaamheid te brengen om zo genade te kunnen bewijzen aan alle heidenen die geen Joden hoefden te worden voordat ze christenen konden worden.

Paulus betoogt dat als de val van de Joden zo’n zegen voor de wereld heeft gebracht, hoeveel groter de zegen zal zijn als Israël weer wordt hersteld! Het herstel van Israël zal de wereld tot rijkdom brengen (vs. 15). Met andere woorden, Paulus was er zeker van dat er een toekomst was voor Israël als natie. De leer dat de kerk vandaag de dag Gods Israël is, en dat de beloften van het OT-koninkrijk nu op een “geestelijke manier” in de kerk worden vervuld, is niet Schriftuurlijk. Paulus keek uit naar de dag waarop Israël in volheid van zegen als natie zou worden ontvangen.

De gelijkenis van de olijfboom moet zorgvuldig worden onderzocht. Paulus heeft het niet over de redding van individuele christenen, maar over de positie van Joden en heidenen als volken in het programma van God. Israël zijn de natuurlijke takken van de olijfboom die geen vrucht voor God droeg. God brak enkele takken af ​​en entte de heidenen op de boom, “een wilde olijfboom.” Dit gebeurde “tegen de natuur in” (vs.24), want het is de gewoonte om de goede tak te enten op de armere stam; maar God entte de zwakke heidenen op de goede stam van Israëls religieuze voorrechten! Deze daad toont de goedheid en de strengheid van God: Zijn goedheid is het redden van de heidenen, Zijn strengheid in het afsnijden van het opstandige Israël. Maar de heidenen mogen zich er niet op beroemen dat zij nu Israëls plaats van geestelijk voorrecht hebben, want God kan hen ook afsnijden! En dat zal Hij ook doen aan het einde van dit tijdperk, wanneer de heidenvolken zich verenigen in een wereldcoalitie die het Woord van God en de Zoon van God afwijst. Dan zal Hij de ware Gemeente roepen, de heidense volken oordelen, Israël reinigen en Zijn beloofd koninkrijk voor Israël oprichten.

Bedenk nogmaals dat het thema van hoofdstuk 11 nationaal is en niet persoonlijk. God zal ware gelovigen nooit van hun redding “afbreken”, want er is geen scheiding tussen Christus en Zijn volk (Rom.8:35-39). De Gemeente van vandaag bestaat voornamelijk uit heidenen, en wij heidenen profiteren van het geestelijke erfgoed van Israël (van de vettigheid van de olijfboom). In geestelijke zin zijn wij kinderen van Abraham, die de “vader” is van allen die geloven (Gal.3:26-29).

Het Schriftuurlijk bewijs (11:25-36)

Paulus heeft het OT vaak gebruikt in deze drie hoofdstukken, maar in dit gedeelte wendt hij zich tot Jes.59:20-21om te laten zien dat het OT een komende Verlosser beloofde die Israël zou reinigen en herstellen. “Maar als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren, luidt het woord des Heren. En wat Mij aangaat, dit is mijn verbond met hen, zegt de Here. Mijn Geest, die op u is, en mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost, zegt de Here, van nu aan tot in eeuwigheid.” (Zie Jes.27:9 en Ps.14:7)

Hij noemt het een “verborgenheid” van Israëls blindheid, een mysterie dat een waarheid is die verborgen was in vroegere tijden, maar nu in zijn volheid wordt onthuld in het NT (3:8-11; Kol.1:25-27). “De volheid van de volken” (Vs.25) verwijst naar het aantal heidenen dat zal worden gered tijdens dit Gemeente tijdperk (Luk.21:24). Wanneer het lichaam van Christus voltooid is, zal Hij het wegnemen in de lucht (de Opname); dan zal de zevenjarige Verdrukking hier op aarde beginnen, “de tijd van benauwdheid voor Jakob” (Jer.30:7). Aan het einde van die periode zal de Verlosser komen en zal het gelovige overblijfsel zijn koninkrijk binnengaan. “Heel Israël” betekent niet elke laatste Jood; het betekent eerder dat de natie Israël op die dag allemaal gered zal worden; het zal een verloste, wedergeboren natie zijn. Gods beloofde verbond wordt geciteerd (Jer.31:31-34) in vers 27. Dit “nieuwe verbond” zal van toepassing zijn op Israël wanneer het Christus als zijn Verlosser vertrouwt en zich afkeert van zijn zonden. Hoewel de Joden vandaag de dag vijanden van Gods wil lijken, zijn ze nog steeds geliefd in Gods ogen vanwege de verbonden die Hij met hun vaderen heeft gesloten. Mensen kunnen veranderen, maar God kan Zijn beloften niet veranderen of herroepen (Vs.29).

In de laatste paragraaf (Vs.30-32) legt Paulus uit dat de heidenen God ooit verwierpen (Rom.1:18 e.v.), maar nu door geloof werden gered; dus vandaag de dag zijn de Joden in ongeloof, maar zullen op een dag genade ontvangen. God had zowel Joden als heidenen aan ongeloof en zonde toevertrouwd, zodat Hij beiden door genade zou kunnen redden (Vs.32).

Na het doornemen van Gods genadige en wijze plan voor zowel Joden als heidenen, is het een wonder dat Paulus uitbarstte in een lofzang tot de Heer (Vs.33-36).

_____________________________________________________________________________________