'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.
In het jaar 606 v.Chr. werd een begin gemaakt van de eerste van meerdere deportaties van het volk Israël naar Babel, waarvan de profeet Daniël deel uitmaakte. Van de tweede groep maakte Ezechiël deel uit, toen ongeveer vijfentwintig jaar oud. Hij kwam bij de ballingen van Tel-Abib, die aan de rivier de Kebar woonden (Ez.3:15). Daar woonde hij met zijn vrouw in zijn eigen huis (8:1; 24:16vv.). Vijf jaar nadat Ezechiël in Tel-Abib aankwam, werd hij in het jaar 592 v.Chr. tot profeet geroepen; hij was toen dertig jaar. Zijn naam betekent ‘God geeft kracht’. Dit was dus zes jaar voor de verwoesting van de stad Jeruzalem in 586 v.Chr., toen Jeremia daar werkzaam was. Ezechiël diende als priester het volk dat in ballingschap was. Net zoals Jeremia was ook Ezechiël een priester die tot profeet geroepen werd.
Het boek Ezechiël kan, met uitzondering van Ezechiëls roeping, in drie delen worden verdeeld: (1) Gods oordeel over Jeruzalem, (2) Gods oordeel over de volkeren, en (3) het herstel van het volk Israël. De hoofdstukken 1–24 gaan over de tijd vóór het beleg van Jeruzalem; de hoofdstukken 25-32 tijdens het beleg van Jeruzalem en de hoofdstukken 33-48 ná het beleg van Jeruzalem. Hoewel de profeet in ballingschap was, bleef hij toch op de hoogte van de gebeurtenissen in Jeruzalem. Ezechiël bracht niet alleen mondeling Gods Woord tot het volk, het werd ook zichtbaar in zijn eigen persoonlijk leven. God legde hem een aantal symbolische activiteiten op om de aandacht van het volk te krijgen: een oorlogsspel (4:1-3); op zijn zijde liggen voor een aantal dagen (4:4-17); zijn haar en baard scheren (5:1-4); doen alsof hij voor de oorlog vluchtte (12:1-16); zuchten (21:1-7) en het meest moeilijke van allemaal de dood van zijn vrouw (24:15-27). Niet gemakkelijk om een profeet te zijn!
We zullen een paar bijzondere en belangrijke onderwerpen van het boek behandelen.
Gods heerlijkheid
De heerlijkheid geopenbaard in een stormwind (1:4)
Dit symboliseert Gods oordeel over Jeruzalem. Babel komt uit het noorden. De wolk van flikkerend vuur betekent de verwoesting van Jeruzalem.
De heerlijkheid geopenbaard door cherubs (1:5-14)
De cherubs, verschillen van engelen maar worden daarmee gelijkgesteld. Deze wezens symboliseren de heerlijkheid en de kracht van God. Ze kunnen alle kanten opkijken en bewegen zonder te draaien. De vier gezichten spreken van hun eigenschappen: de kennis van de mens; de kracht en vrijmoedigheid van de leeuw; de trouw en dienst van een os; en het hemelse van de arend. Sommigen uitleggers zien in die vier gezichten de vier evangeliën: Mattheüs de leeuw – de koning; Markus de os – dienstknecht; Lukas de mens – Zoon des mensen en Johannes de adelaar – Zoon van God. Deze wezens konden zich snel bewegen om de wil van God ten uitvoer te brengen.
De heerlijkheid geopenbaard door wielen (1:15-21)
Elk wezen is verbonden met een reeks wielen, twee wielen per rad. De wielen draaiden voortduren in alle richtingen. Ze waren ‘vol ogen’ (vs.18) een mogelijk symbool voor de alwetendheid van God (Spr.15:3). Dit mag spreken van Gods voortdurende bezig zijn met zijn schepping, zijn macht en heerlijkheid, zijn alomtegenwoordigheid, zijn plan met de mens, zijn voorzorg. De wereld is vol geweld en verandering, maar God is Dezelfde en volvoert zijn plan.
De heerlijkheid geopenbaard in het uitspansel of firmament (1:22-27)
Het is een mooi platvorm, het uitspansel, boven de wielen en de cherubs, die de troon van God bevat. God zit nog steeds op zijn troon, en zijn wil wordt nog steeds in deze wereld ten uitvoer gebracht ook al doorgronden wij het niet. De complexe bewegingen van de cherubs en de wielen symboliseren de onnaspeurlijkheid van Gods handelen, welk Hijzelf alleen kan verstaan en beheersen (Rom.11:33-36). Er is een perfecte harmonie en orde.
De heerlijkheid geopenbaard in een regenboog (1:28)
In de storm verscheen er een regenboog waaruit we mogen concluderen dat God trouw is aan zijn belofte (Gen.9:11-17; Op.4:3, 10:1). Noach zag een boog ná de storm, Ezechiël tijdens de storm en Johannes vóór de storm.
De heerlijkheid verwijderd (8-11)
De heerlijkheid van God verschijnt opnieuw maar nu in de zondige stad Jeruzalem waarvan het oordeel steeds naderbij komt. Natuurlijk kon Gods heerlijkheid op zo’n plaats niet aanwezig blijven. In 8:4 verschijnt de heerlijkheid, maar in 9:3 stond die heerlijkheid op de drempel van de tempel op het punt om te vertrekken. De tempel was nu leeg. Dan in 10:4 verhief Gods heerlijkheid zich en in 10:18 ging de heerlijkheid van de drempel naar de oostpoort van de tempel en uiteindelijk in 11:22-23 ging de heerlijkheid uit de tempel naar de Olijfberg. Ikabod: ‘Gods heerlijkheid’ was weg! (1Sam.4:21).
De heerlijkheid hersteld (43:1-12)
In de hoofdstukken 40-48 ziet de profeet een hersteld volk Israël en de heerlijkheid van het koninkrijk. Hij beschrijft de herstelde stad en tempel, groter dan Israël ooit heeft gekend. In 43:1-6 ziet hij de terugkeer van Gods heerlijkheid, die op dezelfde berg terugkeert zoals hij was weggegaan. Natuurlijk de Heer Jezus is de heerlijkheid van God en Hij zal in die heerlijkheid terugkeren tot het volk van God, Israël. Deze terugkeer van Gods heerlijkheid is niet gebeurd toen de Joden terugkeerden na hun ballingschap naar het land, dus moet die vervulling van die profetie nog toekomstig zijn.
De val van Jeruzalem
Het was een nationale catastrofe, de verwoesting van de tempel in 586 v.Chr. door koning Nebukadnezar. De herinnering eraan wordt door de Joden nog altijd levendig gehouden door de herdenking op Tisja Beav. Tisja Beav is de traditionele rouwdag van het jodendom. Een treurdag ter gelegenheid van de verwoesting van de tempel. Men herdenkt op die dag de verwoesting van zowel de Eerste als de Tweede Tempel, respectievelijk in 586 v. Chr. en 70 n. Chr. Het is een dag van vasten en het zingen van klaagliederen. De tempel werd in de brand gestoken, het koper, zilver en goud werd meegenomen en het volk werd in ballingschap naar Babel gevoerd, waar ze zeventig jaar zouden verblijven (Jer.25:11-12; 29:10; Dan.9:2). In 536 v.Chr. geeft de Perzische koning Cyrus de Joden toestemming om stad en tempel weer op te bouwen (Zie de boeken Ezra en Nehemia). Deze tempel was als niets in vergelijking met de vorige tempel, dat blijkt uit wat de profeet Haggaï daarover schrijft: ‘Wie onder u is overgebleven, die dit huis in zijn vroegere heerlijkheid gezien heeft? Hoe ziet gij het nu? Is het niet, daarbij vergeleken, als niets in uw ogen? (Haggaï 2:4).
Terugkeer en herstel van Israël (37)
Dit hoofdstuk beschrijft de herrijzenis van Israël. Het beeld dat daarvoor gebruikt wordt is een dal dat vol beenderen is. Deze beenderen stellen het gehele huis Israëls voor (37:11). Het zijn dode beenderen die zullen herleven, maar eerst zullen zij bijeengebracht worden, waarna er spieren, vlees en een huid aan toegevoegd zouden worden. Tenslotte zou de geest in hen komen waardoor ze herleefden. Veel uitleggers zien hierin de terugkeer van de Joden naar het land Israël die de laatste decennia zijn teruggekeerd en het land hebben ontgonnen en tot bloei gebracht. Maar geest is er nog niet; er is nog geen terugkeer tot God, hoewel de Messias-belijdende Joden daarvan mogelijk een hoopvol teken van zijn. In de toekomst zullen de twee en tien stammen weer verenigd worden onder het gezag van de Messias, waarvan David een voorloper en type was.
De nieuwe tempel (40-48)
Het boek eindigt met een uitvoerige beschrijving van de nieuwe tempel. Was de heerlijkheid verdwenen, hier zien we de terugkeer ervan. ‘En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting, er was een geluid als het gedruis van vele wateren en de aarde straalde vanwege zijn heerlijkheid. En de heerlijkheid des Heren ging het huis binnen door de poort die naar het oosten gericht was, en de Geest nam mij op en bracht mij naar het binnenste voorhof, en zie, de heerlijkheid des Heren vervulde het huis’ (43:2, 4-5).