'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is.
De gebeurtenissen vermeld in het boek Ester vonden plaats tussen de hoofdstukken 6 en 7 van het boek Ezra. Het ‘derde jaar van Ahasveros’ (1:3) is het jaar 483 v.Chr. ‘Ahasveros’ is de titel van de Perzische heerser, net zoals Farao de titel van de Egyptische heerser was. In het Grieks is zijn naam Xerxes (hoogste heerser). Het boek Esther vermeld nergens de naam van God, terwijl de naam van de koning maar liefst achtentwintig keer vermeld wordt! Joodse rabbijnen menen de naam ‘Jehova’ op een verborgen manier in vijf verschillende verzen in het originele Hebreeuws te hebben ontdekt (1:20; 5:4, 13; 7:5, 7). Hoewel Gods naam niet vermeld is, zien we zijn handelen duidelijk in elk hoofdstuk van het boek. Ester betekend ‘ster’; Hadassah, haar Joodse naam betekend ‘mirre’ (2:7).
Het boek Ester toont ons hoe het Joodse volk van vernietiging gespaard bleef. Het verklaart de oorsprong van één van de meest belangrijke Joodse feestdagen, het Poerimfeest. Het woord ‘Purim’ betekend ‘lot’, en verwijst naar het werpen van het lot door Haman om het besluit om de Joden te vernietigen en uit te roeien vast te stellen (9:26-31; 3:7). Het Poerimfeest wordt gehouden op de veertiende en vijftiende dag van de laatste maand van de Joods kalender (bij ons februari-maart). Daaraan voorafgaand is er een dag van vasten ter herinnering aan het vasten dat door Ester voorgesteld had (4:16). Op die avond wordt het boek Ester in elke synagoge voorgelezen. Elke keer wanneer de naam van Haman gelezen wordt, stampen de Joden op de vloer, fluiten en schreeuwen: ‘Laat zijn naam worden uitgewist!’ De volgende dag, gaat men weer naar de synagoge om te bidden en de Wet te lezen. De rest van de dag en de dag daarop zijn feestdagen waarop men elkaar geschenken geeft. Er is geen vermelding van een verplichting in het Oude Testament om deze gebeurtenis te gedenken, maar de Joden hebben het in de achter ons liggende eeuwen wel gevierd.
Ahasveros de koning
De koning in het boek Ester is Ahasveros, ook bekend onder de Griekse naam Xerxes, de zoon van Darius I, Darius de Grote. Hij heerste over het Perzische rijk van 486 tot 465 v.Chr. De profetie van Daniël dat de Meden en Perzen aan de macht waren bleek juist (Dan.2:26vv.). De geschiedenis vertelt ons dat Ahasveros een groot feest, dat honderdtachtig dagen duurde, hield ter voorbereiding van zijn veldtocht tegen Griekenland. Eerder had hij een opstand in Egypte neergeslagen en mogelijk voelde hij zich sterk genoeg voor een veldtocht tegen Griekenland. Deze invasie duurde van 483-480 v.Chr., en volgens de geschiedschrijver Herodotus is het op een ramp uitgelopen. De laatste drie boeken van Herodotus’ Geschiedenissen bevatten de beschrijving van deze oorlog tussen Ahasveros en de Grieken. Koningin Wasti werd van haar waardigheid als koningin ontslagen in het derde jaar van zijn regering (1:3), dat zou dan in het jaar 483 zijn. De reden dat Wasti weigerde voor de koning te verschijnen kan als mogelijke oorzaak hebben dat zij niet wilde verschijnen daar waar de wijn al enkele dagen rijkelijk gevloeid had… Zij organiseerde dan ook een eigen feest voor de vrouwen (1:9vv.). Ester, die de plaats van Wasti innam werd koningin in het zevende jaar van zijn regering (2:16), het jaar 479. In het twaalfde jaar van zijn regering werd het plan van Haman ontdekt (3:7), het jaar 474; dus was Esther al vijf jaar koningin toen Haman zijn plan ten uitvoer wilde brengen. Ahasveros werd vermoord in 465. De gegevens die we in het boek vinden over Ahasveros geeft de indruk dat hij een impulsief karakter had. Hij stuurde zijn vrouw Wasti zonder dralen weg, waarvan hij later spijt had (1:19; 2:1). Hij gaf onmiddellijk aan Haman groot gezag zonder onderzoek te doen naar de ware gang van zaken en gaf direct toestemming aan het voorstel van Haman, de booswicht en Jodenhater, om maatregelen tegen de Joden te nemen, zonder te onderzoeken wat zijn motieven waren. Historici zien Xerxes als een ‘puppet on a string’ waaraan veel onderdanen aan trokken.
Ester
De hoofdpersoon in dit boek is uiteraard koningin Ester en in haar verkiezing door Ahasveros als koningin is duidelijk de hand van God op te merken, Die, zoals eerder gezegd in het boek niet met zijn naam vermeld wordt! Ahasveros had Wasti afgezet als koningin, op advies van zijn raadgevers, maar terugkerend van zijn oorlog tegen de Grieken, die hij had verloren, mistte hij haar toch. Zijn hovelingen adviseerden hem dan ook om aan een andere, een betere koningin dan Wasti te zoeken (1:29; 2:2). Ze adviseerden hem niet om Wasti terug te nemen want dan liep hun leven gevaar omdat Wasti in die positie in de gelegenheid zou zijn om wraak tegen hen te nemen, vanwege het eerder gegeven advies van de wijzen om haar af te zetten. Vanaf het moment dat Ahasveros op zoek ging naar een andere koningin gebeuren er allerlei ‘toevalligheden’ die wij, de gelovigen, mogen zien als voorzienigheid van God! De eerste ‘toevalligheid’ was dat Ester uit vele kandidaten tot koningin gekozen werd (2:15-18). Bij de dood van Esters vader en moeder had Mordechai haar als dochter aangenomen (2:7) en haar in alles adviseerde hoe te handelen. Zo had hij haar aangeraden haar afkomst niet bekend te maken (2:10). Ester werd dan uitgekozen om opgenomen te worden in het koninklijk paleis onder opzicht van Hegai, de bewaker van de vrouwen (2:8). Dat leidde ertoe dat ze op een bepaald moment aan de beurt was om voor de koning te verschijnen en hij verhief haar tot koningin in de plaats van Wasti (2:17). Ondertussen had Haman plannen ontwikkeld om de Joden in het hele rijk uit te roeien. Mordechai die van die plannen hoorde stelde Ester hiervan op de hoogte via Hatak een hoveling van de koning. (4:1, 4, 5). Deze Hatak ging met een afschrift van de wet die uitgevaardigd was om de Joden te verdelgen naar Ester met de wens van Mordechai dat ze naar de koning zou gaan om bij hem genade af te smeken en bij hem voorbede te doen voor haar volk. Na een aanvankelijke weigering van Ester spreekt Mordechai haar aan op haar verantwoordelijkheid en zegt tegen haar: ‘Beeld u niet in, dat gij alleen van al de Joden ontkomen zult, omdat gij in het paleis des konings zijt. Want, als gij in deze tijd blijft zwijgen, dan zal er voor de Joden wel van andere zijde redding en uitkomst opdagen, maar gij en uws vaders huis zult omkomen, en wie weet, of gij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt (4:13-14). Ester roept hierna een vasten uit en toont zich bereid naar de koning te gaan, ondanks het gevaar dat het met zich mee kon brengen, met de woorden: ‘Kom ik om, dan kom ik om!’ (4:16). Ze slaagt in haar opzet en de koning gaf bevel dat hij de Joden in alle steden toestond zich te verzamelen en hun leven te verdedigen (8:11).
Mordechai
Speelde Mordechai in eerste instantie min of meer op de achtergrond, toen hij hoorde van het plan van Haman om alle Joden uit te moorden trad hij in de openbaarheid op door rouw te bedrijven. Mordechai was iemand van de stam van Benjamin die onder koning Jechonja in ballingschap was weggevoerd en in de burcht Susan terecht was gekomen, hij was de pleegvader van Ester (2:5-7). Hij bleek een zeer belangrijke plaats in Gods handelen met het Joodse volk in te gaan nemen, waarvan hij van tevoren waarschijnlijk geen vermoeden van had, zoals Jozef dat in eerste instantie ook niet had. En misschien krijgt u ook nog een taak te vervullen voor God waarvan u nu nog geen idee heeft! ‘In die dagen dan, toen Mordechai in de poort des konings zat, werden Bigtan en Teres, twee hovelingen des konings, behorende tot de dorpelwachters, zeer verbitterd en zij trachtten aan koning Ahasveros de hand te slaan. Mordechai kwam dit echter te weten en hij vertelde het aan koningin Ester en Ester zeide het de koning namens Mordechai. De zaak werd toen onderzocht en juist bevonden, en die twee werden op een paal gespietst. En het werd in de kronieken opgeschreven in tegenwoordigheid des konings’. Hoe Mordechai achter het plan kwam om de koning te doden weten we niet (2:21-23) maar later bleek het van groot belang te zijn voor de Joodse gemeenschap wiens ondergang aanstaande was. We lezen niet dat Mordechai daarvoor beloond werd maar het was weer één van die ‘toevalligheden waardoor de zaak na een tijd weer aan belangrijkheid won en Mordechai zijn ‘uitgestelde’ beloning ontving. Het was de slapeloosheid van de koning dat hem, door het lezen van het gedenkboek, de daad van Mordechai in herinnering bracht (6:1vv.). Een andere ‘toevalligheid’ was dat het werpen van het lot om de dag te bepalen waarop de Joden zouden moeten worden uitgeroeid met een jaar werd uitgesteld, waardoor Mordechai en Ester voldoende tijd kregen om te handelen en brieven konden uitsturen naar de Joden in alle steden zich te verzamelen en hun leven te verdedigen (3:9-15).
Haman
Een verdrukker, een vijand, die booswicht zo wordt Haman genoemd (7:6), de Jodenhater (3:10). Hij was één van de velen die in de loop van de geschiedenis zich vijandig tegen de Joden gedragen hebben. Omdat God de oorlog aan satan heeft verklaard (Gen.3:15), heeft satan en zijn ‘zaad’ gestreden tegen Christus en zijn ‘zaad’: Kaïn doodde Abel; Farao wilde de Joden doden; Haman probeerde Israël te vernietigen; Herodes trachtte de Heer Jezus – de Christus – te doden. En wat te denken van Hitler in de tweede wereldoorlog? En zo kunnen we doorgaan, want ook vandaag zien we de haat van bijvoorbeeld Iran en de Palestijnen ten opzichte van Israël regelmatig in het nieuws. Veel bijbelleraars zien in de boze Haman een beeld van de toekomstige antichrist die de Joden zal verdrukken om hen te vernietigen. Haman heeft zijn moordplannen opgezet maar deed alsof hij vriendelijk tegen de Joden deed; de antichrist zal een zevenjarig verbond met de Joden maken, maar zal die halverwege verbreken. Haman bezat veel macht, hem door de koning verleend; het beest zal grote macht bezitten, door de satan verstrekt. Haman’s trots was zichtbaar, want hij wilde dat iedereen voor hem zou knielen; het beest zal ervoor zorgen dat iedereen hem zal eren en zijn beeld. Haman haatte de Joden, en de antichrist zal dan evenzo doen. Haman was verdoemd ook al bezat hij voor een tijd macht en gezag. Satans meesterwerk, de antichrist, leek onverwoestbaar, maar Christus zal hem en zijn volgers vernietigen bij zijn komst.
Tenslotte
Zoals eerder gezegd komt de naam van God in dit bijbelboek niet voor, maar toch zien we door alle gebeurtenissen en personen heen dat God aanwezig is en handelt! Een nauwkeurige studie van de boek leidt tot de ontdekking van volgende aanwijzingen van Gods voorzorg: (1) Ester werd uit vele andere kandidaten tot koningin verkozen (2:15-18); (2) Mordechai ontdekt het plan om de koning te doden (2:21-23); (3) Het werpen van het lot voor de dag te bepalen waarop de Joden zouden moeten worden uitgeroeid werd tot later in het jaar uitgesteld, waardoor Mordechai en Esther tijd kregen om te handelen (3:7-15); (4) De aanvaarding van Ester door de koning na een maand (5:2); (5) Het geduld van de koning om Ester toe te staan nog een banket te houden (5:8); (6) De slapeloosheid van de koning dat hem de daad van Mordechai in herinnering bracht (6:1vv.); (7) Het kennelijk gebrek aan herinnering in 6:10, dat ertoe leidde om een Jood te eren waarin hij eerder had toegestaan deze uit te roeien. (8) De bezorgdheid van de koning voor Esters welzijn, terwijl hij een harem had waaruit hij kon kiezen (7:5vv.). Bij Mordechai was het besef dat God deelhad in de gebeurtenissen heel sterk aanwezig, wat duidelijk blijkt toen hij, ná de aanvankelijke bezwaren van Ester om naar de koning te gaan, haar antwoordde: ‘Beeld u niet in, dat gij alleen van al de Joden ontkomen zult, omdat gij in het paleis des konings zijt. Want, als gij in deze tijd blijft zwijgen, dan zal er voor de Joden wel van andere zijde redding en uitkomst opdagen, maar gij en uws vaders huis zult omkomen, en wie weet, of gij niet juist met het oog op deze tijd de koninklijke waardigheid verkregen hebt’ (4:13-14; vgl. Gen.45:5). Wat bedoelde Mordechai anders dan dat God op een andere manier zou ingrijpen, toen hij zei: ‘Dan zal er voor de Joden wel van andere zijde redding en uitkomst opdagen’?