Biografie van Abraham – Heb.11 – Biografieën OT

10 augustus, 2023

Rubrieken: Biografieën

Bijbelboeken: Hebreeën

Biografieën Oude Testament

Abraham – Hebreeën 11:11-19

Kenmerken van een vreemdeling en bijwoner

‘Met onbekende bestemming vertrokken!’

Inleiding.

‘Toen zeide Mozes tot Chobab, de zoon van de Midjaniet Reüel, de schoonvader van Mozes: Wij trekken op naar de plaats waarvan de Here gezegd heeft: Ik zal haar u geven; ga met ons, dan zullen wij u weldoen, want de Here heeft het goede gesproken over Israël.’ (Nm.10:29)

‘This world is not my home, I’m just passing through.’ Zo begint een oud Engels lied, waarin duidelijk doorklinkt dat de gelovige als een pelgrim gezien wordt. Tegenwoordig wordt dit beeld van een gelovige weinig meer gekend, redenen om het maar weer eens op te halen.

Het woord pelgrim wordt in christelijke kringen wel gebruikt als een metafoor voor een gelovige, maar die toepassing wordt door de Bijbel niet ondersteund. Een pelgrim is een gelovige die bv. een bedevaartsoord bezoekt en daarna weer naar huis gaat. Beter is het de gelovige te zien als een vreemdeling en bijwoner, dat ook ondersteund wordt door de Bijbel. In het bijzonder vinden we die gedachte terug in het leven van Abraham. (Gn12:10; 15:13; 20:2; 21:34; 23:4; Hb11:13) Ook bij Lot, Jacob en David vinden we deze vermeldingen. (Gn19:9; 47:9; 1Kr29:15; Ps39:15) De toepassing voor ons wordt in het nieuwe testament gevonden in 1 Petr.1:17 en 2:11, waar Petrus spreekt van ‘de tijd van uw bijwoning’ (‘vreemdelingschap’ NBG) en van ‘bijwoners en vreemdelingen.’ Abraham was een vreemdeling en bijwoner was op doortocht en op weg naar huis. Hij was vertrokken met de notitie ‘Adres onbekend!’

God heeft grote dingen gedaan in het leven van Abraham en Sara, omdat zij wandelden door geloof en leefden als vreemdelingen en bijwoners. God wil dat ook doen, als ook wij in ons geloofsleven een wandel als vreemdelingen en bijwoners zouden laten zien. Om te weten wat de kenmerken zijn van een gelovige, die als navolger van Abraham, ook leeft  als een vreemdeling en bijwoner, kunnen we vijf zaken opmerken.

‘Een vluchteling loopt weg van huis, een dakloze heeft geen huis, een vreemdeling en bijwoner zoekt een huis en is op weg naar huis!’

Geopende oren.

‘Spreek, want uw knecht hoort’ (1Sm3:10)

Dus is het geloof uit de prediking, en de prediking door het Woord van Christus.’ (Rm10:17) God verscheen aan Abraham (Hd7:2) en sprak tot hem (Gn12:1v.). Dit was een daad van genade want Abraham en zijn familie waren afgodendienaars. (Jz24:2) Abraham hoorde Gods woord en dat deed geloof in zijn hart ontstaan. We krijgen de indruk dat Abraham het woord onmiddellijk gehoorzaamde. God sprak tot hem en riep hem. Vanaf die tijd waren Abraham en zijn vrouw Sara afgestemd op Gods stem. Als je over hen leest in Genesis 12-15 lees je herhaaldelijk de woorden, ‘De Here nu zeide tot Abraham…’ (Gn12:1; 13:14; 15:1) Telkens wanneer Abraham niet handelde over-eenkomstig het woord van God kwam hij in moeilijkheden. (Gn12:10vv.; 16:1vv.) Maar soms spreekt God tot ons via zijn Woord als we dat overdenken, door een broeder of zuster, of tijdens een prediking in de samenkomst of misschien door een gebeurtenis. Als vreemdelingen in deze wereld hebben wij een ‘geopende oor’ nodig om Gods stem te verstaan. Hij zal niet tot ons spreken met een hoorbare stem, maar de wijze waarop Hij tot ons spreekt is daarom niet minder belangrijk. ‘Wie oren heeft, laat hij horen, (Mt13:9) en ‘kijkt u uit dat u Hem die spreekt, niet afwijst.’ (Hb12:25)

Goede wandel.

‘Geloof zonder werken is dood’ (Jk2:26)

Het is niet voldoende het Woord te horen en te geloven, maar daar hoort ook de gehoorzaam-heid bij om het in de praktijk te brengen. Zoals iemand gezegd heeft: ‘We worden niet behouden door werken, maar door geloof dat werkt!’ We krijgen de indruk dat Abraham onmiddellijk heeft gereageerd toen hij de opdracht van God ontving: ‘Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal.’ (Gn12:1) ‘Door het geloof gehoorzaamde Abraham toen hij geroepen werd, om uit te gaan naar de plaats, die hij als erfenis zou ontvangen, en hij ging uit, zonder te weten waar hij komen zou.’ (Hb11:8) Het geloofsleven beging met een stap in het geloof. Ze hadden als bijwoners en vreemdelingen geen vaste woon- of verblijfplaats, maar verbleven in tenten. ‘Door het geloof verbleef hij als vreemdeling in het land van de belofte als in een vreemd land en woonde in tenten.’ Dit beeld van een tent wordt door de apostel Paulus gebruikt voor ons lichaam. ‘Want wij weten, dat, indien de aardse tent, waarin wij wonen, wordt afgebroken, wij een gebouw van God hebben, in de hemelen, niet met handen gemaakt, een eeuwig huis.’ (2Kor5:1) Lot, de metgezel van Abraham heeft zijn wandel als bijwoner en vreemdeling niet vol kunnen houden en zijn tent ingeruild voor een huis, (Gn13:12; 14:12; 19:2) en hoe het hem vergaan is in Sodom mag ‘tot waarschuwing voor ons zijn op wie de einden van de eeuwen zijn gekomen.’ (1Ko10:11)

Toen Abraham zijn tent verliet in Bethel en naar Egypte vertrok ging het mis, en eerst toen hij, na tuchtiging door God, terugkeerde in Bethel, dat hij de gemeenschap met God weer hervond. (Gn12:10-20) Vergeet niet, “This world is not my home” en blijf daarom in je tent!

Een gerichte blik.

‘Terwijl wij zien op Jezus.’ (Heb.12:2)

Van Mozes lezen we, ‘want hij bleef standvastig, als zag hij de Onzienlijke.’ (Hb11:27) Wat verwachtte Abraham en waar keek hij naar uit? ‘Hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, waarvan God ontwerper en bouwmeester is en keek uit naar een hemels vaderland. (Hb11:10, 16) De eerste vermelding in de Bijbel dat de mens zijn ogen ergens anders op richtte dan God was in de hof in Eden, ‘En de vrouw zag, dat de boom goed was om van te eten. (Gn3:6) De gevolgen kennen we. Toen Abraham ‘zag’ dat er een hongersnood was trok hij naar Egypte, met alle gevolgen van dien. (Gn12:10) Van Lot lezen we, ‘Toen sloeg Lot zijn ogen op en zag dat de gehele streek van de Jordaan rijk aan water was.’ (Gn13:10) Dit zicht nam Lot zo in beslag dat hij zijn leven als vreemdeling opgaf en zich uiteindelijk vestigde in Sodom. Waar we naar kijken beïnvloed ons leven. ‘Toen hij (Petrus) echter de sterke wind zag, werd hij bang, en hij begon te zinken.’ (Mt14:30) Om niet af te dwalen en en ons doel te bereiken hebben wij nodig dat wij ‘zien op Jezus, de overste leidsman en voleinder van het geloof… want let op Hem… opdat u niet moe wordt en in uw zielen bezwijkt.’ (Hb12:2,3)

 Een geopende mond.

‘Schaam je je dus niet voor het getuigenis van onze Heer.’ (2Tim.1:8)

Als we rekening houden met God Woord, een goede wandel hebben en een visie hebben gericht op de stad die fundamenten heeft, zal dat worden opgemerkt door de mensen rondom ons. (Hd2:47) Maar het is ook waar dat een godvruchtig leven niet voldoende is zodat de ongelovigen weten waarom wij anders zijn. Ze kunnen het verschil zien, maar ze zullen nooit weten waarom wij anders zijn, tenzij wij het hun vertellen. Daarom dienen we bereid te zijn anderen te vertellen van de hoop die in ons is. (1Pt3:15) Mozes zei tot Chobab, zijn zwager, ‘Wij trekken op naar de plaats waarvan de Here gezegd heeft: Ik zal haar u geven; ga met ons.’ (Nm10:29) Gelovigen dienen die innerlijk drang te hebben waardoor het hun ‘onmogelijk is niet te spreken over wat wij hebben gezien en gehoord.’ (Hd4:20) We zouden die gezindheid moeten hebben die we vinden bij Anna, die getuigde van haar geloof en  ‘sprak over Hem tot allen die de verlossing van Jeruzalem verwachtten.’ (Lk2:38) Maar niet alleen de bereidwilligheid anderen te vertellen wat ons bezig houdt is belangrijk, maar ook de noodzaak de ongelovigen bekend te maken met het evangelie. Daarom: ‘Schaam ik mij niet voor het evangelie: want het is Gods kracht tot behoudenis voor ieder die gelooft.’ (Rm1:16)

’Want uit de overvloed van het hart spreekt de mond.’ (Mt12:34)

Een toegewijd hart.

‘Heb je Mij meer lief dan dezen?’ (Jh21:15)

‘Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens.’ (Sp4:23; Mt15:19) Lot was met in het verborgene met zijn hart verbonden met de wereld, en zijn ogen zagen de streek van de Jordaan waarin Sodom en Gomorra lagen, als de hof des Heren, als het land Egypte. Abraham had geen behoefte om terug te keren naar Ur want zijn hart was gericht op de stad die God voor hem had bereid. Hij had een definitieve keuze gemaakt en zijn leven toegewijd aan God. Het volk Israël, verlost uit Egypte, wilde terugkeren naar dat land omdat ze die gerichtheid en toewijding niet hadden. Ze dachten terug aan dat waartuit zij weggetrokken waren en er was geen verlangen naar een ‘beter’ vaderland die in het verschiet lag. Een echte bijwoner en vreemdeling heeft visie, ‘zij zagen het in de verte en begroetten het’ en hadden geen verlangen terug te keren. Van de Heer Jezus lezen we, ‘die om de vreugde die voor Hem lag, het kruis heeft verdragen, terwijl Hij de schande heeft veracht.’ Heeft u een visie, die visie?

 ___________________________________________________________________________________________