Biografie van koning Saul – 1 Samuël 24-26 – Deel 5 – Biografieën OT

10 augustus, 2023

Bijbelboeken: 1 Samuel

Biografieën – Saul

‘De koning die zijn kroon verloor!’

Deel 5 – Saul en David

1 Samuël 24, 26

David en Saul

Twee keer kreeg David de gelegenheid om koning Saul te doden. Vanuit menselijk oogpunt zou de dood van Saul veel problemen opgelost hebben. Maar David bekeek het leven vanuit Gods standpunt, niet vanuit het menselijke. David kreeg gelegenheid om wraak te nemen maar deed dat niet en Saul kwam daardoor in een situatie waarin hij echt berouw had kunnen tonen, maar hij deed dat ook niet. In 1 Samuël 24 kreeg David de gelegenheid om Saul te doden in een grot, en in hoofdstuk 26 in het kamp van Saul.

Beproeving in een grot – 1 Samuël 24

David en zijn mannen waren in een grot in En-Gedi, een plaats waar veel grotten waren. Deze plaats is nog steeds te bezoeken, prachtig gelegen in de buurt van de Dode Zee. Een kleine oase in een verder desolaat gebied, waar de dieren water en voedsel vinden. Saul was daar met 3000 mannen, op zoek naar David. Hij kwam de grot binnen waar David en zijn mannen verborgen zaten, maar zag ze niet. Vermoedelijk hielden ze zich schuil achter in de grot. ‘Toen zeiden Davids mannen van David tot hem: Dit is de dag, waarvan de Here tot u gezegd heeft: zie, Ik geef uw vijand in uw macht; doe met hem wat gij wilt. David stond op en sneed ongemerkt de slip van Sauls mantel af. Daarna bonsde Davids hart, omdat hij Sauls had afgesneden; hij zeide tot zijn mannen: De Here beware mij ervoor, dat ik aan mijn heer, aan de gezalfde des Heren, dit zou doen, dat ik mijn hand aan hem zou slaan; want hij is de gezalfde des Heren. En David weerhield zijn mannen door zijn woord; en hij liet hun niet toe Saul te overvallen’ (1Sam.24:5-8).

Nadat Saul de grot verlaten had, ging David naar buiten en riep: ‘Mijn heer de koning! Saul keek om en David knielde met het aangezicht ter aarde en boog zich neer. Toen zeide David tot Saul: Waarom luistert gij naar de woorden van mensen, die zeggen: Zie, David beraamt kwaad tegen u? Zie, op deze dag aanschouwen uw eigen ogen, dat de Here u heden in de spelonk in mijn macht gegeven heeft; men sprak ervan u te doden, maar ik spaarde u en zeide: ik zal mijn hand niet slaan aan mijn heer, want hij is de gezalfde des Heren’ (1 Sam.24:9-11). David kreeg een gelegenheid om wraak te nemen. Hij werd door zijn mannen aangemoedigd om Saul te doden. In feite argumenteerden ze dat de Heer David het recht gaf om wraak te nemen. Tenslotte had Samuël gezegd dat God Saul had verworpen (15:26), en Jonatan had gezegd dat God de vijanden van David zou uitroeien (20:15). Beide argumenten gaf David het recht om de koning te doden – tenminste in de redenering van zijn vrienden. David realiseerde zich dat Saul niet zijn vijand was. David was misschien wel Sauls vijand, maar Saul was niet de vijand van David.

Psalm 18 was geschreven op het moment dat God David bevrijd had ‘uit de greep van al zijn vijanden en uit de hand van Saul’ (vs.1). Het is interessant te zien dat Saul niet onder Davids vijanden gerekend werd. Ja, David had een gelegenheid om wraak te nemen, maar hij had ook de gelegenheid om ervan af te zien. David koos ervoor om af te zien van wraakneming en daardoor toont hij zich als een geestelijk gezind persoon. Spreuken 16:32 zegt: ‘Een lankmoedig mens overtreft een held, wie zijn geest beheerst, hem die een stad inneemt.’ David liet zien dat hij werkelijk een koning was, omdat hij kon heersen over zijn eigen gevoelens en emoties. Als hij dat niet had gedaan, dan was de raad van zijn mannen in vervulling gegaan en had hij Saul gedood.

Wat hield David tegen om wraak te nemen op Saul? In elk geval, hij respecteerde Sauls gezag. Hij noemde hem ‘mijn heer, bij de gezalfde des Heren’ (1Sam.24:7). Ook noemde hij hem ‘mijn heer de koning’ (vs.9) en ‘mijn vader’ (vs.12). (David was de schoonzoon van de koning). David respecteerde het feit dat Saul de gezalfde van God was en wilde zijn hand niet tegen hem uitsteken, want hij is de gezalfde van de Here (vs.7). ‘Raakt mijn gezalfden niet aan, en doet mijn profeten geen kwaad’ (Ps.105:15).

David had een gevoelig geweten, zijn hart bonsde toen hij een stuk van de mantel van Saul afsneed. ‘David stond op en sneed ongemerkt de slip van Sauls mantel af’ (1Sam.24:5). Davids geweten klaagde hem snel aan als hij iets verkeerds deed (vgl. Gen.4:7). Maar hij deed het toch om te kunnen bewijzen dat hij Saul in zijn macht had gehad en hem had kunnen doden.

David was ook nederig, wat blijkt uit wat hij zegt: ‘Wat is de koning van Israël achterna getrokken? Wie achtervolgt gij? Een dode hond. Eén enkele vlo!’ (1Sam.24:15). Maar de belangrijkste reden waarom David zichzelf in bedwang hield, was omdat hij ook in deze situatie op God vertrouwde: ‘Daarom moge de Here rechter zijn, en tussen mij en u oordelen. Hij moge toezien, mijn zaak beslechten en mij recht verschaffen tegenover u’ (1Sam.24:16). David had zichzelf overgegeven aan God, Die rechtvaardig zou oordelen, Diegene die alle dingen ten goede zou keren. David koos ervoor om zich terug te trekken. Voor Saul was het een gelegenheid om berouw te tonen en zich te bekeren van zijn verkeerde houding. Saul weende, maar ik denk niet dat zijn tranen oprecht waren. Hij zei tegen David: ‘Gij zijt rechtvaardiger dan ik, want gij hebt mij goed gedaan, terwijl ik u kwaad gedaan heb’ (vs.18). Hij voegde eraan toe: ‘Wanneer iemand zijn vijand aantreft, zal hij hem dan ongehinderd laten gaan? De Here moge u belonen voor wat gij mij heden gedaan hebt’ (vs.20). Sauls reactie op Davids handelwijze laat ons zien dat er drie verschillende mogelijkheden zijn om te reageren. Ten eerste is er de menselijke manier, kwaad met kwaad vergelden (vs.19). Als een man zijn vijand ontmoet, dan strijdt hij tegen hem. Er is ook een satanische manier van vergelding, waarin je kwaad voor goed vergeldt. Zo was Sauls houding: ‘ik heb u kwaad aangedaan’ (vs.18). Maar David leefde op een hoger, geestelijk niveau en vergold kwaad met goed. ‘Gij hebt mij goed gedaan’ (vs.18). Dat is het niveau zoals elke gelovige zou moeten leven.

Saul bekeerde zich niet, maar was alleen maar bezorgd voor zijn familie en zijn naam. ‘Zweer mij dan bij de Here, dat gij mijn nakomelingen niet zult uitroeien noch mijn naam uit mijn familie zult uitdelgen’ (vs.22). Saul was een trotse man, alleen bezorgd om zijn reputatie. Davids geestelijk leven stond gelijk aan wat de apostel Paulus omschrijft met de woorden: ‘Vergeldt niemand kwaad met kwaad; hebt het goede voor met alle mensen. Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten, indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede’ (Rom.12:17-21).

Beproeving in het kamp – 1 Samuël 26

David had zijn spionnen uitgestuurd en die hadden ontdekt dat Sauls kamp in de nabijheid lag. David en zijn neef Abisai slopen daarop heimelijk het kamp binnen. God had een diepe slaap op Saul en zijn krijgers doen komen. Nog eens kreeg David een gelegenheid om wraak te nemen. Saul sliep en Abisaï zei tegen David: ‘Heden heeft God uw vijand aan u overgeleverd’ (vs.8). Sauls speer lag daar, dezelfde speer waarmee hij eerder had geprobeerd David te doden. Als David wraak had willen nemen, wat zou dan meer voor de hand liggen dan Saul te doden met die speer?

Maar David zei tegen Abisaï: ‘Breng hem niet om; want wie slaat ongestraft zijn hand aan de gezalfde des Heren?’ (vs.9). Abisaï had kunnen argumenteren: ‘God geeft je weer een kans om wraak te nemen! Hij heeft zelfs daarvoor een diepe slaap over iedereen doen komen! Maar David wist dat je Gods wil niet kunt te weten te komen alleen door omstandigheden. Je moet daarvoor ook het Woord van God kennen. David wist dat het verkeerd was de koning van Israël te doden, daarom nam hij Sauls kruik en speer. David en Abisai gingen weer het kamp uit. Daarna riep David Abner en zei: ‘Zijt gij dan geen man? Wie is in Israël u gelijk in? Waarom hebt gij dan uw heer, de koning, niet bewaakt? Want er is iemand van het volk gekomen om de koning, uw heer, om te brengen. Wat gij gedaan hebt, is niet goed. Zo waar de Here leeft, gij zijt kinderen des doods, omdat gij uw heer, de gezalfde des Heren, niet bewaakt hebt! Nu dan, zie eens, waar de speer van de koning is en de waterkruik, die aan zijn hoofdeinde stond’ (vs.15-16). David wilde Saul niet vernederen. Dat had hij eigenlijk al gedaan door een stuk van zijn mantel af te snijden. David vernederde Abner, Sauls lijfwacht.

Hier was een gelegenheid voor wraak, maar David weigerde die te accepteren. Hij koos ervoor om het niet te doen. David zei: ‘Zo waar de Here leeft, voorzeker, de Here zal hem slaan: hetzij, dat zijn sterfdag komt, hetzij, dat hij ten strijde trekt en weggevaagd wordt’ (vs.10). Hoezeer bleken deze woorden later bewaarheid te worden! (1Sam.28). David vertrouwde op God dat Die Saul zou straffen. Hij weigerde het recht in eigen hand te nemen.

Weer kreeg Saul een gelegenheid om alles goed te maken tussen hem en God en David. David zei tegen Saul: ‘Nu dan, mijn heer de koning luistere naar de woorden van zijn knecht. Indien de Here u tegen mij opzet, dan moge Hij een offer ruiken; maar indien het mensen zijn, vervloekt zijn zij voor het aangezicht des Heren, omdat zij mij thans verwijderd houden van de gemeenschap met het erfdeel des Heren, en zeggen: ga heen, dien andere goden’ (vs.19). David maakte duidelijk dat de mensen problemen veroorzaakten, niet hij, en dat de koning niet moest luisteren naar de roddel en leugens aan het hof. Wanneer je de twintig Psalmen leest die David in deze tijd geschreven heeft, lees je vaak vleiende lippen en mensen die lasterden over David en leugens over hem vertelden. Saul geloofde deze leugens, maar David waarschuwde: ‘God zal straffen, hen die leugens over mij vertellen. Als je tegen God gezondigd hebt, waarom belijd je jouw zonden niet? Als je dat doet, zal Hij je vergeven en herstellen.’

Saul had zijn kroon en koningschap verloren, maar hij zou zijn dagen nog beëindigd kunnen hebben op een goede manier en in vrede met David. Saul beleed geen schuld toen hij zei: ‘Ik heb gezondigd’ (vs.21). Ik geloof niet dat hij deze woorden vanuit een oprecht hart sprak. Ook meende hij het niet echt toen hij zei: ‘Ik heb dwaas gehandeld en zeer ernstig gedwaald’ (vs.21). Dit was de gelegenheid voor berouw en bekering, maar deze belijdenis was niet voldoende. Integendeel, Saul streed verder tegen God en David. Een man handelt dwaas wanneer hij zondigt en denkt dat maar straffeloos te kunnen doen. Hij is dwaas wanneer hij strijdt tegen God en zich niet onderwerpt aan Diens wil. Toen Saul zei: ‘Ik heb gezondigd… ik heb dwaas gehandeld’ (vs.21), vertelde hij de waarheid, maar van een werkelijke bekering en berouw was geen sprake. Dat bleek later ook wel.

Twee gelegenheden waren er voor David om wraak te nemen of het te laten, en Saul kreeg gelegenheid voor bekering. David koos ervoor God gehoorzaam te zijn en zich niet te wreken. Saul verwierp de gelegenheid om zich te bekeren en in plaats daarvan volgde hij zijn eigen verlangens. Saul gebruikte zijn speer en leger om tegen David te strijden. David verkoos de wapens van liefde en vergeving. David koos Gods wapens en behaalde de overwinning; Saul gebruikte vleselijke wapens en faalde.

Het ultieme wapen is liefde. Onze taak is het om God te gehoorzamen en de wraak aan Hem over te laten. Vecht niet tegen mensen – God zorgt wel voor de problemen die je met anderen mocht hebben. We dienen te strijden tegen de zonde en alles wat slecht is, we mogen onze persoonlijke wrok niet koesteren. De snelste manier om van een vijand af te komen, is bevriend met hem te worden.

David deed er alles aan om Sauls houding te veranderen. Hij was gehoorzaam aan Romeinen 12:18 – ‘Houdt zo mogelijk, voor zover het van u afhangt, vrede met alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar laat plaats voor de toorn, want er staat geschreven: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Here. Maar, indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem te drinken, want zo zult gij vurige kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.’

____________________________________________________________________________________________________