Biografieën Oude Testament – Jefta – Richteren 11 en 12

21 februari, 2024

Rubrieken: Biografieën

Bijbelboeken: Richteren

Biografieën Oude Testament

Jefta

Richteren 11 en 12

Inleiding

Men kan niemand de omstandigheden of afkomst verwijten waaronder hij of zij is geboren is. Jefta was ‘Een dappere held, maar hij was de zoon van een hoer’ (11:1). Hij werd door de zonen van Jefta’s vrouw verstoten en ze weigerden dat hij deel zou krijgen aan de erfenis van hun vader Gilead. Daarop vluchtte Jefta naar het land Tob en rondom verzamelden zich lichtzinnige mannen die met hem uittrokken (11:3). Jefta was een dapper held (vs.1) dus daar zal hij geen moeite mee gehad hebben. Zo begint Gods woord met de beschrijving van wie Jefta was, en met die achtergrond moest Jefta leren omgaan, daaraan kon hij niets veranderen. Maar waarom zouden wij door zaken die wij niet in onze macht hebben, ons leven laten bederven? Leer om ze te aanvaarden, dan zal de Heer op zijn tijd zijn plannen met u uitwerken (Ps.139:13-16). Trouwens we moeten maar voorzichtig zijn in ons oordeel! Want: ‘Geen hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, zij die bij mannen liggen, dieven, hebzuchtigen, dronkaards, lastereraars of rovers zullen Gods koninkrijk beërven. En dit waren sommigen van u!’ (1Kor.6:9-11). Gelukkig gaat deze tekst verder en leert ons dat er vergeving is, want: ‘U bent afgewassen, maar u bent geheiligd, maar u bent gerechtvaardigd door de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God’ Prijs de Heer! In zijn latere leven kwam naar boven dat Jefta een man was die op God vertrouwde (11:29). Hij bleek een man te zijn van geloof en moed en is opgenomen in de lijst van geloofshelden! (Heb.11:32)

Jefta’s terugkeer (11:1-11)

Jefta’s broers hadden hem weggestuurd, maar de oudsten van Israël vroegen Jefta terug te keren en Israël te helpen toen ze in oorlog geraakten met de koning van Ammon. Schijnbaar waren alle vooroordelen opeens geen hinderpaal meer om Jefta te hulp te roepen. Het lijkt wel op een herhaling van wat we in het voorgaande hoofdstuk vinden. Ik citeer: ‘En de Ammonieten trokken de Jordaan over om ook tegen Juda, Benjamin en het huis van Efraïm oorlog te voeren, zodat Israël in grote benauwdheid geraakte. Toen riepen de Israëlieten tot de Here: Wij hebben tegen U gezondigd, want wij hebben onze God verlaten en de Baäls gediend. Maar de Here zeide tot de Israëlieten: Heb Ik u niet verlost uit de macht van de Egyptenaren, de Amorieten, de Ammonieten, de Filistijnen, De Sidoniërs, Amalek en Maon, toen zij u verdrukten en gij tot Mij riept? Gij echter hebt Mij verlaten en andere goden gediend; daarom zal Ik u niet meer verlossen. Gaat maar de goden aanroepen, die gij verkozen hebt; laten die u verlossen wanneer gij in benauwdheid zijt. Toen zeiden de Israëlieten tot de Here: Wij hebben gezondigd. Doe met ons al wat U goeddunkt. Maar red ons toch deze keer! En zij verwijderden de vreemde goden uit hun midden en dienden de Here; toen kon Hij Israëls ellende niet langer aanzien’ (Ri.10:10-16). Jefta ging akkoord op het aanbod van de oudsten van Gideon en zei tot de oudsten van Gilead: ‘Indien gij mij terughaalt om tegen de Ammonieten te strijden, en de Here hen aan mij overlevert, dan zal ik dus hoofd over u zijn. Hierop zeiden de oudsten van Gilead tot Jefta: De Here hore onze afspraak, dat wij inderdaad zo zullen doen, als gij zegt! Toen ging Jefta met de oudsten van Gilead mee en het volk stelde hem tot hoofd en aanvoerder over zich aan; Jefta sprak al zijn woorden voor het aangezicht des Heren te Mispa’ (11:9-11).

Jefta en Amon (11:12-29)

Dat Jefta goed op de hoogte was van de geschiedenis van Israël, in het bijzonder van de reis van Kades Barnea tot aan het Beloofde land, blijkt wel uit zijn antwoord tot de koning van Amon. Hoe goed kennen wij de Bijbelse geschiedenis, die ons gegeven is opdat we daarvan zouden leren? (Rom15:4-5; 1Kor.10:11). Tegen het verwijt van de koning van de Ammonieten bracht Jefta drie belangrijke argumenten naar voren. (1) Het volk Israël, had bij monde van Mozes, een vrije doorgang gevraagd om door het terrein van de Amorieten te mogen trekken, maar dat werd geweigerd. Dat betekende oorlog, en Amon trok ten strijde maar God gaf het volk de overwinning (Num.21:21-35). Trouwens Amon had het land genomen van de Moabieten, dus hun claim dat het land hun eigendom was klopte niet (Num.21:29). (2) Het tweede argument dat Jefta naar voren bracht was, dat God hun het land gegeven had (11:23-24). ‘Zoudt gij niet in bezit nemen wat uw god Kemos u in bezit gaf? Zo nemen wij in bezit al wat de Here, onze God, voor ons onteigent’ (11:24; Gen.15:17-20; Deut.8:1). (3) Het derde argument was, dat Israël het land al 300 jaar in bezit hadden gehad (vs.26-27). Israël had het Overjordaanse al driehonderd bewoond en dat was reden genoeg om het als hun eigendom te beschouwen. Waarom hadden anderen er niet eerder aanspraak op gemaakt? Maar al deze argumenten maakten geen indruk op de koning van Amon. ‘Toen kwam de Geest des Heren over Jefta; hij trok Gilead en Manasse door, daarna door Mispa in Gilead en van Mispa in Gilead trok hij verder naar de Ammonieten (vs.28-29).

Jefta’s gelofte (11:30-40)

Is het werkelijk een brandoffer geweest, of is bedoeld dat de dochter van Jefta maagd is gebleven en gewijd aan de dienst van God in de tabernakel? Daarover verschillen de meningen. Jefta zal geweten hebben dat God mensenoffers verbood. ‘Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar’ (Deut.18:10). Jefta behoorde tot de geloofshelden (Heb.11:32) en de Heer zou de overwinning over Ammonieten zeker niet hebben gegeven op basis van zo’n offer. Ook zouden de oudsten van het volk daartegen opgetreden hebben. We moeten eerder vanuit gaan dat Jefta’s dochter werd gewijd tot de dienst van de Heer bij de tabernakel en daarom ongetrouwd bleef. Daardoor had Jefta geen nakomelingen om zijn grote naam in stand te houden. Als ze was geofferd, dat zouden de meisjes waarschijnlijk niet de gebeurtenis jaarlijks hebben mogen herdenken, want daarmee zouden ze de heidenen om hen heen hebben geïmiteerd.

(Zie uitvoerig het artikel over dit vraagstuk in de rubriek: Vraag en Antwoord, Nr.37)

Jefta en Efraïm (12:1-7)

Jefta was niet zo geduldig en tactvol als Gideon, en als gevolg daarvan kwam er een burgeroorlog die 42.000 levens kostte. ‘Zie, hoe zo’n klein vuur zo’n groot bos aansteekt!’ (Jak.3:5). Spreuken 17:14 geeft goede raad: Het begin van een twist is als het doorsteken van een waterkering; laat dus af van twist, voordat hij los breekt‘.

Wat was het geval? De leiders van de stam Efraïm uitten tegenover Jefta dezelfde trots en woede die zij in Gideon hadden getoond (8:1). Net als voorheen wilden ze de eer van de overwinning delen, maar ze waren niet bereid geweest om hun leven in de strijd te riskeren. De mannen van Efraïm waren daarvoor zo boos dat ze dreigden het huis van Jefta in brand te steken. Ze hadden absoluut geen respect voor de nieuwe heerser van de Trans Jordaanse stammen. Gideon had de Efraïmieten met vleierij tot bedaren gebracht, maar Jefta koos voor een directere benadering. Om te beginnen herinnerde hij hen eraan dat zijn eerste zorg het verslaan van de Ammonieten was, en niet het behagen van de buren. Ten tweede: gedurende de achttien jaar dat Ammon het volk van Gilead had onderdrukt, had niemand van Efraïm aangeboden hen te hulp te komen. Ten derde had Jefta een oproep gedaan aan de stammen om hem te helpen bij zijn aanval op de vijand, maar Efraïm had niet gereageerd. Zonder hun hulp gaf de Heer Jefta en zijn leger de overwinning; dus de trotse Efraïmieten (die er niet van hielden buitengesloten te worden) hadden niets te klagen. De mannen van Efraïm namen hun toevlucht tot en beschimpten de naam die de Gileadieten uitriepen door hen ‘afvalligen van Efraïm en Manasse’ te noemen (Ri.12:4). Eigenlijk waren het de stammen ten oosten van de rivier de Jordaan -Ruben, Gad en een halve stam Manasse- die hun land hadden gekregen van Mozes en Jozua (Num.32; Joz.22). De woorden van de Efraïmieten waren dus een belediging voor de Heer en zijn dienaren. Wanneer mensen ongelijk hebben en weigeren logische redeneringen te accepteren en hun fouten te bekennen, wenden ze zich vaak tot geweld om hun reputatie te beschermen. Maar Jefta doodde 42.000 van de soldaten van Efraïm. De mensen van Efraïm hadden hun eigen regionale uitspraak voor het woord sjibbolet, wat ‘stroom’ of ‘vloed’ betekent. Zeiden ze sibbolet dan werden ze gedood (vgl. Mat.26:73). Het was een eenvoudige test, maar het werkte.

Tenslotte

Na de nederlaag van Ammon en de verovering van Efraïm kenden de Joden eenendertig jaar van vrede en veiligheid onder leiding van Jefta en zijn drie opvolgers.

___________________________________________________________________________________________________