Vraag en Antwoord – Numme 37 – Richteren 11:30-40 – Jefta’s gelofte

19 februari, 2024

Rubrieken: Vraag en Antwoord

Vraag en Antwoord

Nummer 37 – Richteren 11:30-40

Jefta’s gelofte

‘Toen deed Jefta de Here een gelofte en zeide: Indien Gij de Ammonieten in mijn macht geeft, Dan zal hetgeen mij uit de deur van mijn huis tegemoet komt, wanneer ik behouden van de Ammonieten terugkeer, de Here toebehoren, en ik zal het ten brandoffer brengen’

 Vraag

Is de uitvoering van de belofte van Jefta om zijn dochter ten brandoffer te brengen als de Here hem de overwinning over Ammonieten zou geven letterlijk te nemen? Ik bedoel is zijn dochter werkelijk door het vuur gegaan?

Antwoord

Terwijl ze ten strijde trokken, was het voor God zeker aanvaardbaar dat de Joden geloften aflegden, op voorwaarde dat ze de wetten gehoorzaamden die Hij door Mozes had gegeven om het gebruik van geloften te regelen (Lev.27; Num.30; Deut.23:21-25). Geloften waren geheel vrijwillig, maar de Here verwachtte van het volk dat zij deze nakwamen (Pred.5:1-6). Jefta’s gelofte was in werkelijkheid een afspraak met de Heer. Als God de Israëlieten de overwinning op de Ammonieten zou geven, zou Jefta aan de Heer offeren wat er als eerste uit zijn huis kwam wanneer hij terugkeerde in Mizpa. God gaf hem de overwinning, en Jefta hield zich aan zijn belofte. Maar wat was zijn belofte en hoe hield hij zich daaraan? Wat gebeurde er feitelijk met Jefta’s dochter, zijn enig kind?

Hoe meer je Jefta’s gelofte bestudeert, hoe raadselachtiger het wordt. Hij had heel goed kunnen zeggen: Heer, als U mij helpt de vijand te verslaan, zal ik U, als ik thuiskom, een genereus brandoffer aanbieden. Maar hij formuleerde zijn gelofte in dubbelzinnige bewoordingen. Hoe wist hij wie of wat er uit de deur van zijn huis zou komen?

Wat als het eerste dat hem zou begroeten een onrein dier was dat onaanvaardbaar was voor God? Dan kon hij zijn gelofte niet nakomen! Het Hebreeuwse woord dat met ‘wat dan ook’ of ‘wat dan ook’ is vertaald, is mannelijk en suggereert dat hij verwachtte iemand te ontmoeten, maar wat als die persoon het kind van een buurman zou blijken te zijn of een volslagen vreemde? Welk recht had Jefta om een van beide levens te nemen en daardoor een offer aan God aan te bieden dat hem niets kostte? (Zie 2Sam.24:24).

Bovendien wist Jefta zeker dat Jehovah geen menselijke offers goedkeurde of accepteerde. Jefta gaf blijk van bekendheid met de Oudtestamentische Geschriften, en hij zou op de hoogte zijn geweest van Abraham en Isaak (Gen.22) en de geboden in de Wet (Lev.18:21, 20:1-5; Deut.12:31, 18:10).

Toegegeven, de periode van de Richters was een geestelijk donker tijdperk in de geschiedenis van Israël, en de Joden deden veel dingen die verkeerd waren, maar het is twijfelachtig of Jefta’s vrienden en buren hem zouden hebben toegestaan zijn eigen dochter te doden om een dwaze gelofte na te komen? De soldaten van koning Saul lieten hem niet toe zijn zoon Jonathan te doden, die de dwaze gelofte van zijn vader had geschonden’ (1Sam.14:24-46). En waar zou Jefta zijn dochter ten offer brengen? Zeker wist hij dat de Heer alleen offers aanvaardde op het altaar in de tabernakel (Lev.17:1-9), en dat ze door de levitische priesters moesten worden geofferd. Hij zou naar Silo moeten reizen om zijn gelofte te vervullen (Deut.16:2,6,16), en het valt te betwijfelen of zelfs de meest ongeestelijke priester een menselijk offer zou brengen op Gods heilig altaar, overwinning of geen overwinning. Als mensen wisten dat Jefta naar Silo ging om zijn dochter te doden, zouden ze hem waarschijnlijk onderweg hebben tegengehouden en het meisje hebben ontvoerd. Een nationale held als Jefta kon niet gemakkelijk verbergen wat hij deed, en het verhaal zou zich tijdens de wachtperiode van twee maanden zeker snel onder de mensen hebben verspreid (Richt.11:37-39). Zelfs als hij veilig Silo zou bereiken, had Jefta van elke priester kunnen vernemen dat het betalen van het juiste bedrag zijn dochter had kunnen verlossen (Lev.27:1-48). Als succesvolle soldaat, die net was teruggekeerd van het plunderen van de vijand, had Jefta gemakkelijk de losprijs kunnen betalen.

Bijkomende vragen

Andere vragen rijzen: Zou God, ondanks Numeri 30:1-2, een gelofte serieus nemen die zowel de mensenrechten als de goddelijke wet schond? Zou een door de Geest bekrachtigde man (Richt.11:29), toegewijd aan de Heer (11:11), zelfs zo’n gelofte afleggen? Hoe meer we over deze vragen nadenken, hoe verwarrender zijn gelofte wordt en hoe meer we ervan overtuigd raken dat Jefta niet heeft beloofd enig menselijk offer aan de Heer te brengen en zijn eigen dochter niet heeft gedood.

Oplossingen

Meer dan één uitlegger heeft erop gewezen dat het woordje ‘en’ in de zinsnede ‘en ik zal het offeren’ (11:31) vertaald kan worden met ‘of’ (in het Hebreeuws is het de letter waw gewoonlijk ‘en’ (Zie het begin van Psalm 119:41 voor een voorbeeld van hoe de Hebreeuwse waw eruitziet). Als we deze benadering volgen, dan is de gelofte tweeledig: wat hem ook tegenkomt wanneer hij naar huis terugkeert, het zou aan de Heer worden opgedragen (als het een persoon is) of aan de Heer worden geofferd (d.w.z. een dier).

Omdat hij door zijn dochter werd opgewacht, gaf Jefta haar aan de Heer om Hem in de tabernakel te dienen (Ex.38:8; 1Sam.2:22). Ze bleef maagd, wat betekent dat ze de vreugde van het moederschap niet zou kennen en de erfenis van haar vader in Israël niet zou voortzetten. Dit zou voor haar en haar vrienden reden genoeg zijn om twee maanden te rouwen, want elke dochter wilde een gezin en elke vader wilde dat kleinkinderen de familie-erfenis zouden behouden.

Nergens in de tekst wordt ons verteld dat Jefta zijn dochter op wrede wijze heeft vermoord, en ook vinden we niemand die rouwt om de dood van het meisje. De nadruk in Richteren 11:37-40 ligt op het feit dat zij maagd bleef. Het is moeilijk te geloven dat de ‘dochters van Israël’ een gewoonte zouden invoeren om het vreselijke offer van een mens te vieren (niet te ‘beklagen’ zoals in KJV), maar we kunnen heel goed begrijpen dat ze de toewijding en gehoorzaamheid van Jefta’s dochter zouden herdenken bij het helpen van haar vader bij het vervullen van zijn gelofte. Ze verdient het om naast Isaäk te staan als een trouw kind, dat bereid was zowel vader als God te gehoorzamen, ongeacht de prijs.

_______________________________________________________________________________