Kerkgeschiedenis – Brief aan Diognetus – Gij geheel anders!

11 augustus, 2023

Rubrieken: Kerkgeschiedenis

Kerkgeschiedenis

De brief aan Diognetus

‘Gij geheel anders!’

Inleiding

Rond 1436 stapte een zekere Thomas van Arezzo, die in Constantinopel verbleef om Grieks te leren, een viswinkel binnen. Tussen het inpakpapier waarin de gekochte vis werd verpakt, vond hij een vrij gaaf handschrift met als opschrift: ‘Aan Diognetus’. Thomas zag de belangrijkheid van het handschrift in, en zorgde ervoor dat het in Europa terecht kwam. In de loop van de tijd werd het handschrift meerdere keren gedrukt en uitgegeven. Uiteindelijk belande het handschrift in Straatsburg, waar het bij een beschieting van de stad tijdens de Frans-Pruisische oorlog van 1870 in de vlammen opging.

De meningen verschillen maar in het algemeen neemt men aan dat de brief aan Diognetus in elk geval vóór 200 is geschreven, wellicht rond de jaren 150-180. Wie de auteur was weten we niet, maar ook niet wie schuilging achter de geadresseerde Diognetus. Mogelijk iemand die een positie had in het Romeins rijk, want hij wordt aangesproken met ‘Weledele’. Wat wel duidelijk is dat hij een heiden was die geïnformeerd wenste te worden over de christenen, anders gezegd wat een christen doet verschillen van een niet-christen.

De auteur behoorde tot de apostolische vaders waarmee een groep auteurs wordt bedoeld uit de late 1e eeuw en vroege 2e eeuw na Chr. De apostolische vaders volgen op de schrijvers van het Nieuwe Testament en hadden (naar verluidt) de apostelen persoonlijk gekend. De geschriften van de apostolische vaders zijn ontstaan in de periode 90-160 na Chr. en bestaan uit verhandelingen, brieven, fragmenten en apologieën (verweerschriften). De geschriften van de apostolische vaders zijn van het grootste belang voor onze kennis van het vroege christendom en bieden inzicht in de ontvangst van de Bijbelse boodschap en de opbouw van de vroege christengemeenschappen.

De auteur is een overtuigd christen want hij zegt van zichzelf in hoofdstuk 6 van de brief: ‘Sinds ik een leerling van de apostelen ben geworden, ga ik de heidenen onderrichten. Wat mij overgeleverd is, bied ik hun, die leerlingen van de waarheid worden, op waardige wijze aan’. En wat hij o.a. aanbood vinden we o.a. in de hoofdstukken 5 en 6.

Hoofdstuk 5

Het thema is: ‘Niet van de wereld, wel in de wereld’

In dit hoofdstuk zegt de auteur over het gedrag van de christenen het volgende:

  1. Want christenen verschillen van de overige mensen noch door woonplaats, noch door taal of zeden.

  2. Want nergens wonen ze in eigen steden, noch gebruiken een of andere afwijkende taal of leiden ze een opvallende levenswijze.

  3. Hun leer is niet uitgevonden door het verstand of vernuft van druk zoekende mensen en ze staan ook niet zoals anderen een menselijke opvatting voor.

  4. Maar terwijl ze wonen in Griekse en niet-Griekse steden – al naargelang ieder werd toebedeeld – en ze de gewoonten van het land volgen in kleding en voedsel en in andere zaken van het dagelijkse leven, vertonen ze toch een wonderbaarlijke en algemeen erkende vreemde levenswijze.

  5. Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar verdragen alles als vreemdelingen. Elk vreemd land is hun vaderland en elk land is hun vreemd.

  6. Zij trouwen als ieder ander en krijgen kinderen. Maar ze leggen hun kroost niet als vondeling.

  7. Ze delen hun tafel, maar niet hun bed.

  8. Ze leven ‘in het vlees’, maar niet ‘naar het vlees’.

  9. Ze vertoeven op aarde, maar ze zijn thuis in de hemel.

  10. Ze gehoorzamen de vastgesteld wetten, maar in hun eigen leven overtreffen zij de wetten.

  11. Ze houden van allen, maar ze worden door allen vervolgd.

  12. Ze zijn niet bekend, maar ze worden vermoord. Ze sterven, maar ze worden levend gemaakt.

  13. Ze zijn arm, maar ze maken velen rijk. Ze komen alles te kort, maar ze hebben in alles overvloed.

  14. Ze worden onteerd, maar die ontering strekt hun tot roem. Ze worden belasterd, maar ze worden gerechtvaardigd.

  15. Ze worden gesmaad en ze zegenen. Ze worden beledigd en ze bewijzen eer.

  16. Als ze goed doen, worden ze gestraft als boosdoeners. Als ze gestraft worden, verheugen ze zich alsof ze tot leven kwamen.

  17. Door de Joden worden ze bestreden als vreemdelingen, door de Grieken worden ze vervolgd. En zij, die hen haten, kunnen toch geen reden voor hun vijandschap opgeven.

Hoewel de hier vermelde kenmerkende verschillen van een christen ten opzichte van een niet-christen, zeker nog toepasbaar kunnen zijn in onze tijd en wereld, moeten we er wel rekening mee houden dat de betekenis in de wereld van toen, heel anders was. Daarom kan het nuttig zijn, om op enkele van de hierboven vermelde zeventien artikelen in te gaan, en wat toelichting te geven en proberen ze te lezen met ‘de ogen van toen’.

(Ad. 1-2)

Voor ‘weledele’ Diognetus zal het een geruststellende mededeling zijn geweest dat christenen in hun uiterlijk gedrag niet verschilden van hun medeburgers. Je kwam ze overal tegen, op de markt, op straat in de badhuizen, maar uiterlijk was er geen zichtbaar verschil, ook niet in hun spraak.

(Ad. 3)

Mogelijk vinden we dit artikel een verwijzing naar de leer van de apostelen. De apostelen zal de auteur waarschijnlijk persoonlijk niet gekend hebben, maar hij leefde wel in de tijd waarin hun verkondiging nog levendig was.

(Ad.6.)

In de tijd waarin deze brief geschreven is was er een duidelijke daling van het aantal geboorten in het rijk en de keizers hadden dwingende maatregelen genomen om het geboortecijfer te doen stijgen. De vermelding dat christenen ‘trouwen en kinderen krijgen’ moeten hen goed in de oren hebben geklonken.

Het te ‘vondeling’ leggen is een metafoor voor ‘kinderen wegsmijten’, wat een gangbaar gebruik was. Als voorbeeld hoe gruwelijk men in die tijd met kinderen (vooral meisjes) omging blijkt uit een brief die een man aan zijn vrouw schreef: ‘Ik vraag en smeek je goed op onze babyzoon te passen. Als je van een kind bevalt (voor ik terug ben), houd het dan als het een jongen is en als het een meisje is, ontdoe je er dan van’.

Het doden van ongewenste pasgeborenen, door wurging, verdrinking of door ze op de vuilnisbelt te dumpen, waar verwilderde honden ze kwamen verscheuren, was een algemeen aanvaarde en wettelijk geoorloofde praktijk in die (heidense) tijd.

(Ad.7.)

Ook op het gebied van de seksuele moraal zijn christenen anders en kennen grenzen. Ze delen wel hun tafel met anderen, maar ‘delen niet hun bed’, ze gaan niet vreemd.

(Ad.10.)

De houding van christenen ten opzichte van de overheid is dat ze zich als goede burgers willen profileren. Christenen staan loyaal tegenover de staat en hebben het algemeen belang op het oog. Dat deden ze onder andere al door geen kinderen ‘te vondeling’ te leggen om daardoor het gezinsbeleid van de overheid te volgen, dat drie kinderen per gezin voorstond. Ze overtroffen de vastgestelde wetten, door te bidden voor de overheden over hen gesteld.

(Ad.11-12, 14-16)

Dit kan een duiding zijn naar de vervolgingen door de overheid ingesteld, maar ook door de laster en discriminatie van de zijde van hun ongelovige medeburgers. Ze hebben hun naaste lief, maar ontvangen stank voor dank! ‘Ze worden levend gemaakt’ is een verwijzing naar de hoop die een christen met zich mee draagt en die hem niet afgenomen kan worden. Ze droegen de smaad van Christus.

(Ad.13)

De diaconale taak van de eerste christenen was het kenmerk van de kerk van de begintijd. De heidenen keken niet naar elkaar om, de christenen des te meer. De zorg voor hun naaste, en dan speciaal de ongelovige, heeft op een bijzondere wijze bijgedragen aan de groei van het christendom. Zo maakten ze velen rijk, niet alleen materieel, maar bovenal geestelijk, doordat veel heidenen tot geloof kwamen.

(Ad.17)

Ook in het Nieuwe Testament lezen van Joden die in opstand kwamen wanneer het Evangelie van Jezus Christus werd verkondigd. En door de Grieken of niet-Joden werden ze vervolgd, en waarom? ‘Ze hadden geen reden voor hun vijandschap…’!

Tot zover de kanttekeningen bij deze zeventien punten. De vraag blijft natuurlijk in hoeverre ze in het dagelijks leven van de gelovige werden geïmplementeerd. Maar die vraag kun je ook stellen: ‘Hoe komt in mijn leven het ‘Gij geheel anders’ tot uitdrukking?

Hoofdstuk 6

In diezelfde brief, in hoofdstuk 6 is het thema: ‘Wat in het lichaam de ziel is, dat zijn in de wereld de christenen’. In plaats van ‘ziel’ lees ik maar ‘geest, de ‘Heilige Geest’. In het kort kun je zeggen: ‘Een gezonde geest, in een gezond lichaam!’

Ging het in hoofdstuk 5 over het verschil in levenshouding tussen een christen en een niet-christen, hier gaat de auteur in op het innerlijk leven van een christen en de dualiteit tussen ziel of geest en vlees. Hij gaat ervan uit dat de ziel in het lichaam van een christen aanwezig is en een uitwerking dient te hebben.

‘Om het maar eenvoudig te zeggen: wat de ziel is in het lichaam dat zijn de Christenen in de wereld. De ziel is verspreid over alle ledematen van het lichaam en de Christenen over de steden van de wereld. De ziel woont wel in het lichaam, maar is niet van het lichaam. De Christenen wonen in de wereld, maar zijn niet van de wereld. De onzichtbare ziel wordt in een zichtbaar lichaam bewaard; de Christenen zijn wel gekend in de wereld, maar hun godsdienst blijft onzichtbaar. Het vlees haat de ziel en bestrijdt haar, niet dat het van haar enig onrecht te lijden heeft, maar omdat het gehinderd wordt om ongeremd te genieten; zo ook haat de wereld de Christenen, niet omdat ze haar onrecht aandoen, maar omdat ze zich tegen genietingen verzetten. De ziel houdt van het lichaam en zijn ledematen ook als zij haar haten; de Christenen houden van hen die hen haten. De ziel wordt door het lichaam ingesloten en toch houdt ze het in stand; de Christenen worden in de wereld vastgehouden als in een kerker, maar zij houden zelf de wereld in stand. De onsterfelijke ziel huist in een sterfelijke woning; de Christenen wonen als vreemdelingen in de vergankelijke wereld, terwijl ze de onvergankelijkheid verwachten. Een tekort aan spijs en drank maakt de ziel beter; alhoewel gefolterd, groeien de Christenen iedere dag in aantal. In een zo verheven staat heeft God hen geplaatst en die mogen ze niet van de hand wijzen.’

Wanneer je deze brief leest, met in je achterhoofd de tijd waarin het geschreven werd in acht neemt, dan getuigt het van geloofsmoed. De antithese tussen goed en kwaad, licht en duister, en tussen God en de duivel wordt hier niet verdoezelt. Integendeel, door het optreden van de Christen wordt de werking van de Geest en de liefde voor Christus goed duidelijk. Christenen kunnen zich ook vandaag spiegelen aan het gestelde in eeuwen oude brief, om door een eenvoudige levensstijl te getuigen van hun geloof in Jezus Christus.

En wat, kunnen we ons afvragen, is het resultaat geweest van dit schrijven aan Diognetus? Heeft hij het ter harte genomen en is hij een volgeling van Jezus Christus geworden? We blijven daarover in het ongewisse. En wat is het resultaat van u, lezer van dit artikel, die, zoveel eeuwen later kennis heeft genomen van deze ‘brief aan Diognetus’?

______________________________________________________________________________________________________________________________