Kerkgeschiedenis
De brief aan Diognetus
‘Gij geheel anders!’
Inleiding
Rond 1436 stapte een zekere Thomas van Arezzo, die in Constantinopel verbleef om Grieks te leren, een viswinkel binnen. Tussen het inpakpapier waarin de gekochte vis werd verpakt, vond hij een vrij gaaf handschrift met als opschrift: ‘Aan Diognetus’. Thomas zag de belangrijkheid van het handschrift in, en zorgde ervoor dat het in Europa terecht kwam. In de loop van de tijd werd het handschrift meerdere keren gedrukt en uitgegeven. Uiteindelijk belande het handschrift in Straatsburg, waar het bij een beschieting van de stad tijdens de Frans-Pruisische oorlog van 1870 in de vlammen opging.
De meningen verschillen maar in het algemeen neemt men aan dat de brief aan Diognetus in elk geval vóór 200 is geschreven, wellicht rond de jaren 150-180. Wie de auteur was weten we niet, maar ook niet wie schuilging achter de geadresseerde Diognetus. Mogelijk iemand die een positie had in het Romeins rijk, want hij wordt aangesproken met ‘Weledele’. Wat wel duidelijk is dat hij een heiden was die geïnformeerd wenste te worden over de christenen, anders gezegd wat een christen doet verschillen van een niet-christen.
De auteur behoorde tot de apostolische vaders waarmee een groep auteurs wordt bedoeld uit de late 1e eeuw en vroege 2e eeuw na Chr. De apostolische vaders volgen op de schrijvers van het Nieuwe Testament en hadden (naar verluidt) de apostelen persoonlijk gekend. De geschriften van de apostolische vaders zijn ontstaan in de periode 90-160 na Chr. en bestaan uit verhandelingen, brieven, fragmenten en apologieën (verweerschriften). De geschriften van de apostolische vaders zijn van het grootste belang voor onze kennis van het vroege christendom en bieden inzicht in de ontvangst van de Bijbelse boodschap en de opbouw van de vroege christengemeenschappen.
De auteur is een overtuigd christen want hij zegt van zichzelf in hoofdstuk 6 van de brief: ‘Sinds ik een leerling van de apostelen ben geworden, ga ik de heidenen onderrichten. Wat mij overgeleverd is, bied ik hun, die leerlingen van de waarheid worden, op waardige wijze aan’. En wat hij o.a. aanbood vinden we o.a. in de hoofdstukken 5 en 6.
Hoofdstuk 5
Het thema is: ‘Niet van de wereld, wel in de wereld’
In dit hoofdstuk zegt de auteur over het gedrag van de christenen het volgende:
-
Want christenen verschillen van de overige mensen noch door woonplaats, noch door taal of zeden.
-
Want nergens wonen ze in eigen steden, noch gebruiken een of andere afwijkende taal of leiden ze een opvallende levenswijze.
-
Hun leer is niet uitgevonden door het verstand of vernuft van druk zoekende mensen en ze staan ook niet zoals anderen een menselijke opvatting voor.
-
Maar terwijl ze wonen in Griekse en niet-Griekse steden – al naargelang ieder werd toebedeeld – en ze de gewoonten van het land volgen in kleding en voedsel en in andere zaken van het dagelijkse leven, vertonen ze toch een wonderbaarlijke en algemeen erkende vreemde levenswijze.
-
Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen. Ze delen in alles mee als burgers, maar verdragen alles als vreemdelingen. Elk vreemd land is hun vaderland en elk land is hun vreemd.
-
Zij trouwen als ieder ander en krijgen kinderen. Maar ze leggen hun kroost niet als vondeling.
-
Ze delen hun tafel, maar niet hun bed.
-
Ze leven ‘in het vlees’, maar niet ‘naar het vlees’.
-
Ze vertoeven op aarde, maar ze zijn thuis in de hemel.
-
Ze gehoorzamen de vastgesteld wetten, maar in hun eigen leven overtreffen zij de wetten.
-
Ze houden van allen, maar ze worden door allen vervolgd.
-
Ze zijn niet bekend, maar ze worden vermoord. Ze sterven, maar ze worden levend gemaakt.
-
Ze zijn arm, maar ze maken velen rijk. Ze komen alles te kort, maar ze hebben in alles overvloed.
-
Ze worden onteerd, maar die ontering strekt hun tot roem. Ze worden belasterd, maar ze worden gerechtvaardigd.
-
Ze worden gesmaad en ze zegenen. Ze worden beledigd en ze bewijzen eer.
-
Als ze goed doen, worden ze gestraft als boosdoeners. Als ze gestraft worden, verheugen ze zich alsof ze tot leven kwamen.
-
Door de Joden worden ze bestreden als vreemdelingen, door de Grieken worden ze vervolgd. En zij, die hen haten, kunnen toch geen reden voor hun vijandschap opgeven.