Christendom – Europees Christendom in de 21 eeuw – Overzicht

11 augustus, 2023

Rubrieken: Christendom

Christendom

‘Europees christendom in de eenentwintigste eeuw‘

Een overzicht

Inleiding

Er is een tijd geweest dat Europa met recht naar zichzelf kon verwijzen als ‘een christelijk continent’. Europeanen hebben de mooiste gebouwen van het continent gebouwd om hun godsdienstoefeningen onderdak te bieden. Ze hebben fel gediscussieerd over het onderscheid tussen transsubstantiatie en consubstantiatie. Ze zijn als pelgrims, zendelingen en conquistadores naar alle windstreken van de aarde gevaren, met het doel de heiden tot het ware geloof te bekeren. Nu zijn de Europeanen de heidenen. Volgens de meest recente World Values Survey (2005-2008) woont 4 procent van de Noren en Zweden en 8 procent van de Fransen en Duitsers eens per week een kerkdienst bij, vergeleken met 36 procent van de Amerikanen., 44 procent van de Indiërs, 48 procent van de Brazilianen en 78 procent van de Afrikanen in het gebied ten zuiden van de Sahara. Voor een aantal in hoofdzaak katholieke landen als Italië (32 procent) en Spanje (16 procent) liggen de cijfers een stuk hoger. De enige landen waar de religieuze observantie lager is dan in protestants Europa zijn Rusland en Japan. Voor slechts één op de tien Duitsers en Nederlanders is God ‘zeer belangrijk’; bij de Fransen ligt dat aantal maar iets hoger. In vergelijking hiermee zegt 58 procent van de Amerikanen dat God zeer belangrijk is in hun leven. Het belang van God is nog groter in Latijns-Amerika en het Afrika ten zuiden van de Sahara, en het hoogst van alle in de moslimlanden in het Midden-Oosten. Alleen in China is God voor minder mensen (minder dan 5 procent) belangrijk dan in Europa. Iets minder dan een derde van de Amerikanen beschouwde de politici die niet in God geloven als ongeschikt voor een openbaar ambt, vergeleken met 4 procent van de Noren en Zweden, 9 procent van de Finnen, 11 procent van de Duitsers en Spanjaarden en 12 procent van de Italianen. Slechts de helft van de Indiërs en Brazilianen zou een atheïstisch politicus tolereren. Alleen in Japan is religie in de politiek minder belangrijk dan in West-Europa.

De Britse situatie is vooral zo interessant in het licht van de vastberadenheid waarmee de Britten hebben getracht hun eigen godsdienst in de negentiende eeuw te verspreiden. Volgens World Values Survey beweert vandaag de dag 17 procent van de Britten dat ze tenminste één keer per week een religieuze dienst bijwonen – meer dan in het continentale Europa, maar nog altijd minder dan de helft van het Amerikaanse cijfer. Toegegeven, de cijfers van het Verenigd Koninkrijk zijn licht gestegen sinds 1981 (toen slechts 14 procent zei eens per week een kerkdienst bij te wonen, en minder dan een vijfde zei dat God voor hem of haar zeer belangrijk was). Maar de surveys maken geen onderscheid tussen religies, dus geven ze het verval van het Britse christendom bijna zeker te laag op. Een onderzoek uit 2004 suggereerde dat in een gemiddelde week meer moslims dan anglicanen een kerk bezoeken. En bijna de volledige recente toename in het kerkbezoek wordt verklaard door de groei van niet-blanke gemeenten, in het bijzonder van evangelische kerken en die van de pinkstergemeente. Toen Christian Research op zondag 8 mei 2005 een telling bij 18.720 kerken hield, was het werkelijke cijfer van kerkbezoek amper 6,3 procent van de populatie, sinds 1998 15 procent minder. Bij nader inzien lijkt Groot-Brittannië zowel de ineenstorting van observantie als die van het geloof in West-Europa te belichamen.

De ontkerstening van Groot-Brittannië is een relatief recent verschijnsel. Britse protestanten waren in werkelijkheid nooit zo bijzonder kerks (bijvoorbeeld vergeleken met Ierse katholieken), maar tot eind jaren vijftig van de vorige eeuw was het lidmaatschap van een kerk, zo niet het kerkbezoek, qua aantal betrekkelijk hoog en stabiel. Nog in 1960 was amper een vijfde van de bevolking van het Verenigd Koninkrijk lid van een kerk. Maar in 2000 was dat gedeelte gedaald tot een tiende. Voor 1960 werden de meeste huwelijken in Engeland en Wales in een kerk bevestigd; maar toen begon de achteruitgang, die doorzette tot circa 40 procent eind jaren negentig van die eeuw. Gedurende het grootste deel van de eerste helft van de twintigste eeuw was het aantal kerkgangers goed voor 5 of 6 procent van de Engelse bevolking; pas na 1960 zakte het aandeel naar 2 procent. Cijfers voor de Church of Scotland laten een soortgelijke trend zien: gelijkmatig tot 1960, vervolgens dalend tot ongeveer 50 procent. Vooral de afname van het aantal confirmaties is opvallend. In 1910 waren er in Engeland 227.135 confirmaties; in 2007 waren het er amper 27.900 – en dat was 16 procent lager dan amper vijf jaar daarvoor. Tussen 1960 en 1970 daalde het confirmatiecijfer onder twaalf- tot twintigjarigen met meer dan de helft, en het bleef daarna zakken. Minder dan een vijfde van de gedoopten wordt nu geconfirmeerd. Voor de Church of Scotland is de terugval zelfs nog sneller gegaan.

Het lijkt zeker dat deze trends zich doorzetten. Praktiserende christenen worden ouder: 38 procent van de methodisten en de leden van de United Reformed Church was in 1999 bijvoorbeeld 56 jaar of ouder, vergeleken met 16 procent van de bevolking als geheel. Het is nog minder waarschijnlijk dat jongere Britten in God of de hemel geloven. Naar sommige maatstaven gemeten is Groot-Brittannië als een van de meest goddeloze samenlevingen ter wereld, met 56 procent van de bevolking die de kerk nooit bezoekt – het hoogste cijfer van West-Europa.

De survey ‘Soul of Britain’ (2000), uitgevoerd voor de tv-serie van Michael Buerk, liet een verbijsterende mate van religieuze verschrompeling zien. Slechts 9 procent van de ondervraagden meende dat het christelijk geloof de beste weg naar God was; 32 procent beschouwde alle religies als even geldig. Hoewel slecht 8 procent zichzelf als atheïst identificeerde, bekende 12 procent niet te weten wat ze moesten geloven. Meer dat twee derde van de respondenten zei geen helder gedefinieerde morele richtlijnen te herkennen, evenals een volle 85 procent van degenen die onder de 24 waren. (Bizar zei 45 procent van de ondervraagden dat deze teruggang in religie het land tot een slechtere plek had gemaakt).

Sommige van de beste schrijvers van de twintigste eeuw hadden een voorgevoel van de geloofscrisis van Groot-Brittannië. De Oxford-don C.S.Lewis (vandaag de dag het bekendst om zijn allegorische kinderverhalen) schreef The Screwtape Letters (1942) in de hoop dat spotten met de duivel dit tot staan kon brengen. Evelyn Waugh wist, toen hij na de oorlog zijn triologie Sword of Honour (1952-1961) schreef, dat hij het grafschrift van een oeroude vorm van het Engelse rooms-katholicisme schreef. Beiden voelden aan dat de Tweede Wereldoorlog een ernstige bedreiging voor het christelijk geloof betekende. Maar pas in de jaren zestig werden hun voorgevoelens van secularisatie bewaarheid. Waarom verloren de Britten hun historisch geloof? Net als bij zoveel moeilijke vragen lijkt deze op het eerste gezicht gemakkelijk te beantwoorden. Maar voor we het, zoals de dichter Philip Larkin de, neergang aan ‘de sixties’ – de Beatles, de anticonceptiepil en de minirok – wijten, moeten we onszelf eraan herinneren dat de Verenigde Staten deze aardse geneugten ook genoten, zonder dat ze zijn opgehouden een christelijk land te zijn. Vraag het veel Europeanen nu en ze zullen zeggen dat het geloof slechts een anachronisme is, een overblijfsel van middeleeuws bijgeloof. Ze zullen de geloofsijver van de Amerikaanse Biblebelt met rollende ogen aanzien – niet beseffend dat hun eigen gebrek aan geloof de werkelijke afwijking is.

Bron: Civilisation – Niall Ferguson

______________________________________________________________________________________________________________________________