Christendom – Hegesippus – De kroniekschrijver

5 juni, 2024

Rubrieken: Christendom

Christendom

Hegesippus 110-180 n.Chr.

De kroniekschrijver

Voorwoord

Hegesippus is niet zo bekend als Eusebius, de auteur van de ‘Kerkgeschiedenis’, maar hij is niet minder belangrijk. Via Eusebius, die in zijn kerkgeschiedenis regelmatig naar Hegesippus verwijst, zijn we op de hoogte van enige gedeelten van Hegesippos’ geschriften. In het onderzoek naar het christendom van de eerste eeuwen zijn deze geschriften, voor zover ze er nog zijn, een interessante aanvulling. Bij hem vinden we het meest nauwkeurige verslag van de dood van Jakobus, de broer van de Heer Jezus en over diens verwanten. Eusebius zegt over Hegesippus in Boek 4.4.8 het volgende: ‘Onder verdedigers van de waarheid die toen actief waren staat Hegesippus wel bovenaan; ik heb al vele werken van hem aangehaald, toen het ging over enige zaken die hij uit de apostolische overlevering doorgaf.’

Hegesippus, zijn afkomst

Hegesippus, ook bekend als Hegesippus de Nazarener, was een christelijke schrijver van de vroege kerk die, ondanks zijn Griekse naam, mogelijk een joodse bekeerling was en schreef zeker tegen ketterijen van de gnostici en van Marcion. Over zijn afkomst is weinig tot niets bekend. Zijn geschiedenis omvatte, voor zover we uit de fragmenten kunnen opmaken, talrijke observaties, herinneringen en tradities, opgeschreven zonder rekening te houden met de volgorde, zoals ze bij de auteur opkwamen of tijdens zijn reizen onder zijn aandacht kwamen. Jerome vertelt ons dat het werk de gebeurtenissen van de kerk van Palestina tot Rome bevatte, en van de dood van Christus tot de tijd van de schrijver zelf. Het is geen reguliere geschiedenis van de kerk, Weizsäcker terecht opmerkend dat, in dat geval, het verhaal van James de Rechtvaardige had in het eerste boek gevonden moeten worden, niet in het laatste.

Hegesippus, nagelaten geschriften

De werken van Hegesippus zijn volledig verloren gegaan, met uitzondering van acht passages over de kerkgeschiedenis die worden geciteerd door Eusebius, die ons vertelt dat hij Hypomnemata (Memoires) in vijf boeken, in de eenvoudigste stijl over de traditie van de apostolische prediking. Via Eusebius was Hegesippus ook bekend bij Hiëronymus, die verantwoordelijk is voor het idee dat Hegesippus “een geschiedenis schreef van alle kerkelijke gebeurtenissen vanaf het lijden van onze Heer tot aan zijn eigen periode… in vijf delen”, die de Hypomnemata als een kerkgeschiedenis heeft gevestigd. Hegesippus beriep zich voornamelijk op de traditie zoals die belichaamd was in de leer die door de opeenvolging van bisschoppen was overgeleverd, en verschafte Eusebius zo informatie over de vroegste bisschoppen die anders verloren zou zijn gegaan. Zijn geschiedenis omvatte, voor zover we uit de fragmenten kunnen opmaken, talrijke observaties, herinneringen en tradities, opgeschreven zonder rekening te houden met de volgorde, zoals ze bij de auteur opkwamen of tijdens zijn reizen onder zijn aandacht kwamen. Jerome vertelt ons dat het werk de gebeurtenissen van de kerk van Palestina tot Rome bevatte, en van de dood van Christus tot de tijd van de schrijver zelf. Het is geen reguliere geschiedenis van de kerk. Het verhaal van James de Rechtvaardige had in het eerste boek gevonden moeten worden, niet in het laatste.

Eusebius zegt dat Hegesippus een bekeerling was van het Jodendom, geleerd in de Semitische talen en vertrouwd met de mondelinge traditie en gebruiken van de Joden, want hij citeerde uit het Hebreeuws, was bekend met het Evangelie van de Hebreeën en met een Syrisch Evangelie, en hij citeerde ook ongeschreven tradities van de Joden. Eusebius’ eigen wankele beheersing van het Hebreeuws en Aramees, en zijn gebrek aan persoonlijke kennis van de gebruiken van de Joden, waren onvoldoende gefundeerd om Hegesippus als een betrouwbare bron te beoordelen. Er is later aangetoond dat het werk van Hegesippus in de zestiende en zeventiende eeuw nog steeds in drie oosterse bibliotheken aanwezig kan zijn geweest, door te zeggen: “We moeten het verlies betreuren van andere delen van de Memoires waarvan bekend was dat ze in de zeventiende eeuw bestonden.”

Hegesippos zijn bezoek aan Korinthe

Hij schijnt in een deel van het Oosten te hebben gewoond, want in de tijd van paus Anicetus (155-166 n.Chr.) reisde hij door Korinthe om Rome te bereiken, waarbij hij ter plekke de leringen verzamelde van de verschillende kerken die hij bezocht, en hun uniformiteit met Rome vaststelde, volgens dit uittreksel: ‘En de kerk van de Korinthiërs bleef in het ware woord totdat Primus bisschop in Korinthe was; Ik leerde hem kennen op mijn reis naar Rome, en bleef vele dagen bij de Korinthiërs, waarin we werden verkwikt met het ware woord. En toen ik in Rome was, maakte ik een opvolging tot Anicetus, wiens diaken Eleuterus was. En in elke opeenvolging en in elke stad is alles volgens de verordeningen van de wet en de profeten en de Heer.’

Clemens over de dood van Jakobus

Hoe Jacobus, die de titel van broeder des Heeren voerde, de marteldood stierf.

Toen Paulus zich op de keizer beroepen had en door Festus naar de stad der Romeinen gezonden was, wendden de Joden, teleurgesteld in de hoop krachtens welke zij zich tot de aanslag op hem hadden toegerust, zich tegen Jacobus de broeder des Heeren, die vanwege de apostelen de zetel van het episcopaat te Jeruzalem in handen gekregen had. Zij verstoutten zich jegens hem tot het volgende: “Na hem naar het midden gevoerd te hebben eisten zij (van hem) de verloochening van het geloof in de Christus in tegenwoordigheid van het gehele volk. Toen hij evenwel tegen aller mening met onbelemmerde spraak en meer dan zij verwacht hadden vrijmoedig sprak, en beleed dat onze Heiland en Heere Jezus Gods

zoon is, en zij niet meer in staat waren ‘s mans getuigenis te verdragen, doordien hij ook wegens de hoge mate waarin hij zijn hele leven door deel had aan wijsbegeerte en vroomheid bij allen voor de meest rechtvaardige gehouden werd, doodden zij (hem), waarbij zij als gelegenheid tot dit eigenmachtig handelen de regeringloosheid aangrepen, daar door het sterven van Festus (als landvoogd) over Juda omstreeks deze tijd het (gebied) van het bewind aldaar onbeheerd en zonder landvoogd was.” De wijze van Jacobus’ uiteinde hebben we reeds eerder meegedeeld de aangehaalde uitspraken van Clemens, die verhaalde dat hij van de tinne (des tempels) geworpen werd en met een (stuk) hout doodgeslagen.

Flavius Josephus over de dood van Jakobus

Volgens de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, werd Jakobus in het jaar 61/62 gedood in opdracht van de hogepriester Ananias. Toen Ananias hogepriester werd, wilde hij dat de prediking over de verrijzenis van Jezus zou stoppen. Daarom besloot hij om Jakobus, de leider van de christenen in Jeruzalem, te laten doden. Toen er met het joodse paasfeest veel joden in Jerusalem waren, werd Jakobus door de oudsten van het volk gedwongen om op het dak van de tempel te klimmen en tegen Jezus te preken. Maar boven op dat dak sprak Jakobus de aanwezigen aan en preekte vol vuur over de verrijzenis van Jezus. Hierop lieten de hogepriester en de oudsten van het volk Jakobus van het dak naar beneden gooien. Toen hij na zijn val nog in leven, bleek sloeg een man met een vollerstang (een gebruiksvoorwerp bij het vilten van wol) op zijn hoofd tot hij gestorven was.

Hegesippus over de dood van Jakobus

Eusebius citeert uit het vijfde en laatste boek van Hegesippus een lang verslag van de dood van Jacobus de Rechtvaardige, de broer van de Heer.

Maar bijzonder nauwkeurig verhaalt Hegesippus, die tijdens de eerste opvolging der apostelen leefde, deze hem betreffende dingen, in het vijfde (boek) van zijn Gedenkwaardigheden, waar hij op de volgende wijze spreekt: “Onder de apostelen neemt Jacobus, de broeder des Heeren, die van af de tijden des Heeren tot aan de onze door allen de Rechtvaardige genoemd werd, de gemeente op zich. Er worden namelijk vele Jacobussen genoemd. Maar deze was van af de schoot van zijn moeder heilig. Wijn en sterke drank dronk hij niet, noch at hij iets bezields. Een scheermes ging niet over zijn hoofd, hij zalfde zich niet met olie en gebruikte geen bad. Hem alleen was het geoorloofd het heilige binnen te gaan. Want hij droeg geen wollen kleed, maar lijnwaden. En hij ging alleen de tempel binnen en werd er aangetroffen op zijn knieën liggende en vergiffenis smekende ten behoeve van het volk, zodat zijn knieën vereelt waren als die van een kameel, door het voortdurend buigen van de knieën in het gebed tot God en het vergiffenis smeken voor het volk. Wegens de overmaat van zijn gerechtigheid werd hij ‘Rechtvaardige en Oblias genoemd, wat in het Grieks betekent Omheining des volks en Gerechtigheid, gelijk de Profeten betreffende hem openbaren. Sommigen voorts der zeven ketterijen die er onder het volk waren, in de

Gedenkwaardigheden door mij beschreven, vroegen hem wat de deur van Jezus was. Hij zei dat deze de Heiland was. Sommigen dezer geloofden dat Jezus de Christus was. Maar de bovengenoemde ketterijen geloofden niet, noch in opstanding, noch dat er iemand komen zou om een iegelijk te vergelden naar zijn werken. Zoveel nog geloofden, (deden het) om

Jacobus. Daar nu ook vele der oversten geloofden, ontstond er beroering van de Joden en Schriftgeleerden en Farizeeën, die zeiden dat het gehele volk gevaar liep Jezus de Christus te verwachten. Daarom zeiden zij, met Jacobus vergaderende: “Wij smeken u, weerhoud het volk, daar het in dwaling verkeert op het punt van Jezus, alsof die de Christus ware. Wij smeken u allen die tot de dag van het pascha komen te overtuigen betreffende Jezus. Want wij allen stellen in u vertrouwen. Immers wij en het gehele volk geven u getuigenis dat gij rechtvaardig zijt en dat gij aan aanneming des persoons u niet schuldig maakt. Overreed gij dan de menigte om betreffende Jezus niet te dwalen. Want het gehele volk en wij allen geven u gehoor. Ga dan staan op de tinne des heiligdoms, opdat gij van boven af zichtbaar zijt en uw woorden voor het gehele volk goed te verstaan zijn. Ter wille van het pascha toch zijn alle stammen en met hen de heidenen bijeengekomen.” Zo stelden dan voornoemde Schriftgeleerden en Farizeeën Jacobus op de tinne des tempels en riepen zij hem toe en zeiden: “Rechtvaardige, aan wie wij allen moeten gehoor geven, verkondig ons, daar het volk afdwaalt achter Jezus de gekruiste, welke de deur van Jezus is.” Daarop antwoordde hij met luide stem: Wat vraagt gij mij betreffende Jezus, de Zoon des mensen? Hij zit immers in de hemel ter rechterhand der Grote kracht en zal komen op de wolken des hemels.” Toen velen daardoor ten volle verzekerd waren en op grond van het getuigenis van Jacobus (Jezus) verheerlijkten en zeiden: Hosanna de zone Davids’, toen zeiden dezelfde Schriftgeleerden en Farizeeën weer tot elkaar: ‘Wij hebben verkeerd gedaan met zulk een getuigenis aan Jezus te verschaffen. Maar laat ons opgaan en hem naar beneden werpen, opdat zij bang geworden ophouden met in hem te geloven.’ En zij riepen, zeggende: ‘Ach! ach! zelfs de Rechtvaardige geraakte van ‘t spoor!’ en zij vervulden de Schrift die in Jesaja geschreven staat: “Laat ons de Rechtvaardige uit de weg ruimen, omdat hij ons tot niets nut is; evenwel zullen zij de vruchten hunner werken eten.’ Naar boven gegaan wierpen zij daarom de Rechtvaardige naar beneden en zeiden tot elkaar: ‘Laat ons Jacobus de Rechtvaardige stenigen!’ Toen begonnen zij hem te stenigen, daar hij naar beneden geworpen niet gestorven was, maar zich omgewend hebbende de knieën had gebogen, zeggende: Ik smeek u, Heere, God, Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!’  Terwijl zij hem nu zo stenigden, riep een der priesters, van de zonen van Rechab, de zoon van Rachabeim, aangaande wie door de profeet Jeremia getuigd is, zeggende: Houdt op! wat doet gij? de Rechtvaardige bidt voor u!’ Doch iemand uit hen, een der vollers, nam het hout, waarmede hij de klederen uitwrong, en richtte het op het hoofd van de Rechtvaardige. Zo stierf hij de marteldood. En zij begroeven hem op de plek bij de tempel, en zijn grafzuil houdt nog stand bij de tempel. Deze is een waarachtige getuige geworden voor Joden zowel als voor Grieken dat Jezus de Christus is. Spoedig daarna belegerde hen Vespasianus.”

In dit alles stemt Hegesippus volledig met Clemens overeen. Zozeer nu was Jacobus een voorwerp van bewondering en bij alle andere op grond van rechtvaardigheid befaamd, dat de verstandigen onder de Joden van mening waren dat dit de reden was van de belegering van Jeruzalem zo terstond na zijn marteldood, en dat die (belegering) om niets anders hun overkomen was dan om de zoenwaardige daad waartoe zij zich jegens hem verstout hadden. Althans ook Josephus verzuimt niet zonder aarzeling ook aangaande ditzelfde schriftelijk getuigenis af te leggen in deze woorden die hij zegt: “Deze dingen overkwamen de Joden ter vergelding van Jacobus de Rechtvaardige, die een broeder was van Jezus, bijgenaamd Christus, daar de Joden hem gedood hadden, ofschoon hij ten hoogste rechtvaardig was.”

______________________________________________________________________________