'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
Wat buigt u zich neer, mijn ziel, en wat bent u onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem weer loven; Hij is de volkomen verlossing van mijn aangezicht en mijn God.
‘Dagelijks Brood’ bestaat uit een reeks korte artikelen uit het Oude en Nieuwe Testament die het karakter hebben van een geestelijke boodschap voor het dagelijks geloofsleven ter bemoediging, vertroosting of lering.
“Toen antwoorddet gij en zeidet tot mij: wij hebben tegen de Here gezondigd. Wij willen optrekken en strijden, naar alles wat de Here, onze God, ons geboden heeft. En ieder van u gordde zijn wapens aan, want gij achttet het licht naar het gebergte op te trekken. Maar de Here zeide tot mij: zeg tot hen: gij zult niet optrekken en strijden, want Ik zal niet in uw midden zijn; opdat gij niet verslagen wordt voor uw vijanden. En ik sprak tot u, maar gij luisterdet niet en waart weerspannig tegen het bevel des Heren; gij handeldet overmoedig en trokt op naar het gebergte. Daarop trokken de Amorieten, die dat gebergte bewoonden, uit, u tegemoet, en zij vervolgden u als bijen en versloegen u in Seir, tot Chorma toe. Toen keerdet gij terug en weendet voor het aangezicht des Heren; maar de Here luisterde niet naar u en neigde zijn oor niet tot u. Zo bleeft gij dan lange tijd in Kades; de vele dagen, dat gij daar vertoefd hebt.”
Onze God is genadig en geduldig. Vaak geeft Hij ons, Zijn volk, een nieuwe kans als we falen. Toen Abraham tegen de koning van Egypte loog en zei dat Sara zijn zus was, kon hij terugkeren naar het altaar en het aan God belijden (Gen.12:10-13:4). Isaak loog ook over zijn vrouw, maar God vergaf hem en gaf hem een nieuw begin (Gen.26:6-12). Jakob beraamde een plan om de erfenis en zegen van zijn broer Esau af te pakken, maar God eerde nog steeds het verbond met Abraham, door Jakob (Gen.27:1-28:4). Zelfs Jona, die zo ernstig zondigde tegen de Heer door te weigeren Zijn boodschap naar Nineve te brengen, kreeg een nieuwe kans. “Het woord des Heren kwam ten tweeden male tot Jona: Maak u op, ga naar Nineve, de grote stad, en breng haar de prediking, die Ik tot u spreken zal.” (Jona 3:1-2). Het klassieke voorbeeld in de Bijbel is natuurlijk de apostel Petrus, die de Heer drie keer verloochende (Luk.22:54-62). En toch verliet God hem niet. De Heer Jezus vergaf Petrus, herstelde hem en gaf hem een nieuwe kans.
Wij dienen inderdaad een liefdevolle, barmhartige en vergevingsgezinde God. Wij mogen echter nooit uitgaan van de genade van God. En wij mogen ook niet aannemen dat wij, omdat wij onze zonden hebben beleden, geen enkele discipline zullen ervaren voor onze daden. God vergeeft ons gewillig, maar Hij garandeert niet dat ons leven zal blijven zoals het was voordat wij zondigden.
Het volk was aangekomen aan de grens van het Beloofde Land en hadden verspieders uitgezonden om het land te verkennen (Num.13:1-25). De verspieders kwamen terug met de boodschap dat het land goed was. Maar, tien verspieders waarschuwden dat de daar woonachtige Kanaänieten te sterk waren om ze te verjagen (Num.13:26-33). Jozua en Kaleb probeerden hen te overtuigen om op God te vertrouwen voor de overwinning en zei “Laat ons gerust optrekken en het in bezit nemen, want wij zullen het zeker kunnen vermeesteren.” (Num.13:30) Het volk weigerde echter God te geloven en luisterden naar de raad van de tien verspieders. Ze wilden zelfs terug naar Egypte! (Num.14:1-4) Vanwege hun ongeloof moest God het volk tuchtigen. De tien ongelovige verspieders stierven onmiddellijk (Num.13:36-37), en God veroordeelde de rest van het volk tot een woestijnreis totdat ieder persoon van boven de twintig jaar was gestorven (Num.16:28-35). Het volk moest veertig jaar wachten voordat een nieuwe generatie het Beloofde Land kon binnengaan.
Nadat het volk het Woord van God gehoord had door de mond van Mozes, zijn dienstknecht, besloot het volk het land zelf in te nemen. We lezen in Numeri 14:39-45 – “Toen Mozes deze woorden tot al de Israëlieten gesproken had, bedreef het volk zware rouw. En de volgende morgen vroeg wilden zij de bergtop beklimmen, onder de uitroep: Ziet, wij trekken op naar de plaats, van welke de Here gesproken heeft, want wij hebben gezondigd Maar Mozes zeide: Waarom staat gij op het punt het bevel des Heren te overtreden? Dit zal toch niet gelukken. Trekt niet op, want de Here is niet in uw midden, opdat gij niet de nederlaag lijdt tegen uw vijanden, Want de Amalekieten en de Kanaanieten zijn daar tegenover u, en gij zult door het zwaard vallen, daarom dat gij u van de Here hebt afgekeerd, en de Here zal niet met u zijn. Toch waagden zij het de bergtop te beklimmen, doch de ark van het verbond des Heren en Mozes verlieten de legerplaats niet. Toen kwamen de Amalekieten en de Kanaanieten die dat gebergte bewoonden, naar beneden, versloegen hen en dreven hen terug tot Chorma toe.”
In zijn terugblik op de veertig jaar dat Mozes met het volk Israël door de woestijn trok op weg naar het Beloofde land, grijpt hij terug op de gebeurtenissen die te Kades-Barnea hadden plaatsgevonden. Wat was er gebeurd? “Toen antwoorddet gij en zeidet tot mij: wij hebben tegen de Here gezondigd. Wij willen optrekken en strijden, naar alles wat de Here, onze God, ons geboden heeft. En ieder van u gordde zijn wapens aan, want gij achttet het licht naar het gebergte op te trekken. Maar de Here zeide tot mij: zeg tot hen: gij zult niet optrekken en strijden, want Ik zal niet in uw midden zijn; opdat gij niet verslagen wordt voor uw vijanden. En ik sprak tot u, maar gij luisterdet niet en waart weerspannig tegen het bevel des Heren; gij handeldet overmoedig en trokt op naar het gebergte. Daarop trokken de Amorieten, die dat gebergte bewoonden, uit, u tegemoet, en zij vervolgden u als bijen en versloegen u in Seir, tot Chorma toe. Toen keerdet gij terug en weendet voor het aangezicht des Heren; maar de Here luisterde niet naar u en neigde zijn oor niet tot u. Zo bleeft gij dan lange tijd in Kades; de vele dagen, dat gij daar vertoefd hebt.” (Deut.1:41-46)
In deze passage zien we de Israëlieten bidden tot de Heer en hun zonden belijden, en toch weigerde God naar hun gebeden te luisteren. Hij zou hen niet herstellen in hun vorige situatie. Waarom gaf God hen geen succes? Hij had hen al het Beloofde Land gegeven en wilde dat zij het zouden bezitten. God beantwoordde hun gebeden niet en liet hen niet succesvol zijn omdat Hij wist dat hun harten niet goed waren. Hij wist dat hun visie op geestelijke zaken volkomen ontoereikend was.