Dagelijks Brood – Nummer 4 – Genesis 4:9 – Waar is je broer?

8 januari, 2024

Rubrieken: Dagelijks Brood

Dagelijks Brood

Nummer 4 – Genesis 4:9

Waar is je broer?

‘Dagelijks Brood’ bestaat uit een reeks korte artikelen uit het Oude en Nieuwe Testament die het karakter hebben

van een geestelijke boodschap voor het dagelijks geloofsleven, ter bemoediging, vertroosting of lering.

De mens vóór de zondeval

Wat weten we eigenlijk over de prelapsarische mens, de mens vóór de zondeval? We hebben weinig Schriftgegevens ter beschikking. Daarom geef ik hierna enkele opmerkingen weer, of stellingen zoals u wilt, waar u over na kunt denken. De mens vóór de zondeval bezat geen onsterfelijkheid in zichzelf (1Tim.6:15v.). Hij was sterfelijk in die zin dat hij kon sterven, maar niet hoefde te sterven, zolang hij at van de boom van het leven. Sinds de zondeval is de mens in de positie van ‘niet in staat zijn niet te sterven’. In de eeuwigheid is de gelovige in de positie van ‘niet in staat zijn te sterven’. De mens heeft kennis van de zonde verkregen: niet doordat hij van de boom heeft gegeten, maar doordat hij Gods Woord heeft overtreden. De mens vóór de zondeval kende het goede en het kwade niet; hij zou het goede pas leren kennen door in het kwaad te vallen en daardoor het goed in contrast met het kwade te leren onderscheiden. De eerste mens was niet heilig en rechtvaardig; hij was slechts onschuldig, en dat op een volstrekt naïeve wijze – onnozel in de oude betekenis van het woord. De mens kende het goede en het kwade niet; hij zou het goede pas leren kennen door in het kwaad te vallen en daardoor het goede in contrast met het kwade te leren onderscheiden. Daarom is het niet juist te zeggen dat de mens vóór de zondeval heilig en rechtvaardig was.

Kinderen van Adam

Net zoals Kaïn en Abel, zijn ook wij in deze wereld gekomen als kinderen van Adam. Onze fysische en genetische structuur hebben we van God ontvangen. ‘Want Gij hebt mijn nieren gevormd, mij in de schoot van mijn moeder geweven. Ik loof U, omdat ik gans wonderbaar ben toebereid, wonderbaar zijn uw werken; mijn ziel weet dat zeer wel. Mijn gebeente was voor U niet verholen, toen ik in het verborgene gemaakt werd, gewrocht in de diepten van het aardrijk; Uw ogen zagen mijn vormeloos begin; in uw boek waren zij alle opgeschreven, de dagen, die geformeerd zouden worden, toen nog geen daarvan bestond’ (Ps.139:13-16). Maar geestelijk gezien, werden we ná de zondeval geboren als ‘zonen van de ongehoorzaamheid’ en naarmate we ouder werden, veranderde dat in ‘kinderen van de toorn’. ‘En u heeft God opgewekt, toen u dood was in uw overtredingen en zonden, waarin u vroeger hebt gewandeld, overeenkomstig de tijdgeest van deze wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest die nu werkt in de zonen van de ongehoorzaamheid, onder wie ook wij allen vroeger verkeerden in de begeerten van ons vlees, toen wij de wil deden van het vlees en van de gedachten; en wij waren van nature kinderen van de toorn, evenals de overigen’ (Ef.2:1-3).

Kinderen van de duivel

Kaïn was geen gelovige, en werd een bedrieger, een kind van de duivel. ‘Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de duivel te herkennen. Ieder die de rechtvaardigheid niet doet, is niet uit God, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft’ (1Joh.3:10). ‘Want dit is de boodschap die u van het begin af hebt gehoord; dat wij elkaar zouden liefhebben; niet zoals Kaïn uit de boze was en zijn broer doodsloeg. En waarom sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren en die van zijn broer rechtvaardig’ (1Joh.3:11-12). Een kind van de duivel is iemand die de Here Jezus verwerpt en religieuze handelingen verricht als een schijngelovige. Zowel Johannes de doper als de Heer Jezus noemden de Farizeeërs ‘Adderengebroed’ (Mat.3:7-9; 12:34; 23:33). Zaad van de slang, en de slang is de duivel (Op.20:2). De Heer Jezus noemende hen ook ‘zonen van de hel’ (Mat.23:15). Het waren de Farizeeërs die de Heer Jezus lieten kruisigen. De apostel Pauls ervoer ‘gevaren onder valse broeders’ (2Kor.11:26; zie Hand.20:29-31; 1Joh.2:18-23).

Kinderen van God

Als we de Heer Jezus leren kennen als onze Verlosser, en wedergeboren worden door het Woord en de Geest, worden we kinderen van God genoemd (Joh.1:12; 1Joh.3:1). Abel, erkende dat hij een zondaar was en door geloof bracht hij een offer aan de Heer waardoor hij getuigenis verkregen heeft dat hij rechtvaardig was (Heb.11:4). Op dezelfde manier dat we leven hebben ontvangen door geboorte, zo ontvangen we ook door geboorte eeuwig leven door geloof in Jezus Christus. Kaïn had geen geloof. Hij beleed niet dat hij een zondaar was en daarom bracht hij, geen bloedig offer, maar een offer van de werken van zijn eigen handen (Gen.4:3). ‘Uit genade bent u behouden, door het geloof; en dat niet uit u, het is de gave van God; niet op grond van werken’ (Ef.28-9).

Waar is je broer Abel?

Terug naar de vraag ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ Is deze vraag sarcastisch bedoelt, omdat zijn broer een herder was? (Gen.4:2). Kaïn zou mogelijk bedoeld hebben: ‘Ben ik de herder, zijn herder?’ Het antwoord is ‘Ja!’. De twee grote geboden zijn: U zult de Heer, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf’. En de naaste is iemand die hulp nodig heeft (Luk.10:25-37). Als leden van het menselijk ras zouden we zorg voor elkaar moeten dragen, en als leden van Gods familie, zouden we elkaar moeten liefhebben en dienen (Gal.5:13). Satan is een leugenaar en moordenaar (Joh.8:37-45) en Kaïn was gelijk aan zijn ’vader’!

____________________________________________________________________________________________________