Dogmatiek -Serie Christologie – De mensheid van Jezus – Deel 4

6 augustus, 2023

Rubrieken: Dogmatiek

Dogmatiek

Serie Christologie

De mensheid van Jezus

Deel 4

Inleiding

Naast zijn godheid worden we in de Bijbel ook op de mensheid van de Heer Jezus gewezen.

Zou dat niet het geval geweest zijn dat zou er geen middelaar, verlosser of redder geweest zijn. De hele waarheid met betrekking tot Christus ligt in beide gestalten, de goddelijke zowel als de menselijke. De Christus van God is de onvergelijkbare – en in niet geringe mate de onkenbare – gestalten van deze twee naturen. Het onderscheiden daarvan is betrekkelijk ongecompliceerd. Die gecompliceerdheid ontstaat wanneer deze twee gestalten zich in één persoon verenigen, zoals in Christus. Het doel van dit artikel is de ontdekking en erkenning van de mensheid van Christus. Er zijn verschillende perioden in het christendom van een omkering in de christologie te herkennen. De vroege eeuwen werden gekenmerkt door discussie om de mensheid van Christus vast te stellen, terwijl de huidige eis de erkenning van en de nadruk op zijn godheid lijken te zijn. In zijn evangelie heeft de apostel Johannes de godheid van Christus gepresenteerd, en in zijn brieven heeft hij op zijn menselijkheid gewezen. Het was tekenend voor de tijd toen hij schreef: ‘Hieraan kent u de Geest van God: iedere geest die Jezus Christus in het vlees gekomen belijdt, is uit God; en iedere geest die niet Jezus als in het vlees gekomen belijdt, is niet uit God; en dit is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en hij is nu al in de wereld’ (1Joh.4: 2-3). Daarom willen we in dit artikel aandacht besteden aan verschillende aspecten van de mensheid van de Heer Jezus. De Schrift verklaart dat Christus een menselijk lichaam, ziel en geest bezat, en dat Hij die emoties ervaarde die tot het menselijk bestaan behoren. Moeilijker wordt het wanneer er sprake is van twee wilsuitingen – een goddelijke en een menselijke – in de Ene Persoon. Hoewel dit probleem moeilijk is, wordt duidelijk in het Nieuwe Testament onderwezen dat Christus als mens een wil bezat die echter volledig werd overgegeven en onderworpen aan de wil van zijn Vader. De realiteit van zijn mensheid wordt bepaald door de aanwezigheid van feiten die duidelijk menselijk zijn en gedeeltelijk als volgt kunnen worden samengevat.

De mensheid van Christus was gekend van vóór de grondlegging van de wereld

Dit is vermeld in 1 Petrus 1:20 waar Christus verklaard wordt als ‘het Lam voorgekend vóór de grondlegging van de wereld’. Alle vermeldingen in het Nieuwe Testament van Jezus als het ‘Lam’ hebben te maken met zijn mensheid. Dat is van toepassing op zijn menselijk lichaam, als het perfecte offer voor de zonde. De mensheid van Christus, en ook het hele verlossingsplan, was door God bepaald vóór de grondlegging van de wereld. Het kruis, met het menselijk offer van Christus, is tijdloos in afkomst, doel en gevolg.

De verwachting van het oude testament was een menselijke Messias

Deze verwachting was tweeledig: (a) zoals uiteengezet in de typen en (b) zoals voorspeld in de profetie.

  • De typen. Er kunnen meer dan vijftig typen van de Heer Jezus worden gevonden in het

Oude Testament, die – de één meer dan de ander – te maken hebben met de mensheid van Christus. Het is klaar dat waar bloed wordt gestort, een lichaam geofferd of een type van een persoon vermeld wordt, het menselijke daarvan wordt aangegeven.

  • Slechts een paar gedeelten uit de Bijbel mogen voldoende zijn om de mensheid

van Christus te ondersteunen. ‘En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussen uw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en gij zult het de hiel vermorzelen’ (Gen.3:15). ‘Daarom zal de Here zelf u een teken geven: Zie, de jonkvrouw zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven’ (Jes.7:14). ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij rust op zijn schouder en men noemt hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst. Groot zal de heerschappij zijn en eindeloos de vrede op de troon van David en over zijn koninkrijk, doordat hij het sticht en grondvest met recht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid’ (Jes.9:6-7). Job was zich bewust van een onoverkomelijke afstand tussen hem en God. Zijn verlangen was naar een iemand die zijn hand zowel op God als op de mens kon leggen. Dit was zijn roep om een bemiddelaar: ‘Want Hij is niet, zoals ik, een mens, die ik zou kunnen antwoorden: Laten wij tezamen ten gerichte gaan. Was er maar een scheidsrechter tussen ons, die zijn hand op ons beiden zou kunnen leggen’ (Job 9:32-33).

Een specifieke nieuwtestamentische profetie

Als vervolg op de verwachting van de mensheid van Christus in het Oude Testament is de boodschap van de engel aan Maria: ‘Wees niet bang, Maria; want u hebt genade bij God gevonden; en zie, u zult zwanger worden en een zoon baren en u zult Hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en de Heer, God, zal Hem de troon van zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob koning zijn tot in eeuwigheid, en aan zijn koningschap zal geen einde zijn. Maria echter zei tot de engel: Hoe zal dit zijn, daar ik geen gemeenschap heb met een man? En de engel antwoordde en zei tot haar: De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom zal ook dat Heilige, dat geboren zal worden, Gods Zoon worden genoemd’ (Luk.1:31-35).

Het leven van Christus op aarde

Er staat in Hebreeën 2:17 geschreven: ‘Daarom moest Hij in alles aan zijn broeders gelijk worden’. De Heer Jezus wordt Mens verklaard door:

Zijn namen. Jezus is zijn naam die Hij had als mens. Het heeft te maken met zijn leven

als mens, zijn lichaam, zijn verhulde heerlijkheid, zijn handelen in genade (Fil.2:5-9). Een aantal keren wordt Jezus ‘de Mens Jezus Christus’ genoemd en zo’n tachtig keer ‘de Zoon des mensen’, een titel waarmee Hij vaak over zichzelf sprak. Het lijkt erop dat het bijzondere van Jezus’ mensheid het sterkst moest worden benadrukt.

Zijn menselijke afkomst. Veel tot ons sprekende uitdrukkingen betreffende de mensheid

van de Heer Jezus worden gebruikt, zoals: ‘haar eerstgeborene’, ‘het zaad van de vrouw’, ‘zaad van David’, ‘zijn vader David’, ‘het zaad van Abraham’ ‘geboren uit een vrouw’, ‘afkomst van Juda. Zijn mensheid wordt duidelijk gemaakt door elk van deze frases.

Het feit dat Hij een menselijk lichaam, geest en ziel bezat. ‘Hieraan kent u de Geest

van God: iedere geest die Jezus Christus als in het vlees gekomen belijdt, is uit God; en iedere geest die niet Jezus Christus als in het vlees gekomen belijdt, is niet uit God; en dit is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en hij is nu al in de wereld’ (1Joh.4:1-2). ‘Toen zei Hij tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd tot de dood toe’ (Mat.26:38). ‘Toen Jezus dit had gezegd, werd Hij ontroerd in de geest’ (Joh.13:21).

Zijn menselijke beperkingen. Op dit punt worden we geconfronteerd met de grootste tegenstellingen tussen de Godheid en de mensheid van Christus. Hij was vermoeid: toch riep Hij de vermoeiden tot Zich om bij Hem te komen voor rust. Hij had honger; toch was Hij ‘het Brood des levens’. Hij had dorst; toch was Hij ‘het water van het leven’. Hij was in doodsangst; toch genas Hij alles ziekten en verzachte alle pijn. Hij ‘groeide op; toch nam Hij toe in de geest’; toch was Hij van alle eeuwigheid. Hij werd verzocht; toch was Hij God, en kon niet verzocht worden door het kwade. Hij was beperkt in kennis; toch was Hij de Wijsheid van God. Hij zei: ‘Mijn Vader is groter dan Ik’ (wat verwijst naar zijn mensheid, waardoor hij weinig minder dan de engelen gemaakt werd); toch kon Hij zeggen: Ik en mijn Vader zijn één’. Hij bad, wat altijd menselijk is; toch beantwoordde Hijzelf gebeden. Hij zei: ‘Dit is uw uur, en de macht van duisternis’; toch is Hem alle macht gegeven in hemel en op aarde’. Hij sliep op een kussen in een boot; toch stond Hij op en bestrafte de zee. Hij werd gedoopt, wat een menselijke activiteit was; toch werd Hij op hetzelfde moment verklaard als Gods Zoon. Hij wandelde twee dagen naar Bethanië; toch wist Hij het moment dat Lazarus zou sterven. Hij weende bij het graf; toch riep Hij de doden tot leven. Hij beleed dat Hij gedood zou worden; toch was er nog een moment voordat Hij Petrus’ zijn verklaring gaf dat Hij ‘de Christus, de Zoon van de levende God was’. Hij zei: ‘Wie zeggen de mensen dat Ik ben’; Johannes zei: ‘Hij wilde geen getuigenis van de mens, omdat Hij wist wat in de mens was’. Hij had honger; toch kon Hij stenen in brood veranderen. Dit heeft Hij niet gedaan, want als Hij het gedaan had, had Hij het lijden niet zo gekend als de mensen dat ervoeren. Hij zei: ‘Mijn God, mijn God, waarom heeft U Mij verlaten?’; toch was Hij het de God die Hij aanriep, die ‘in Christus, de wereld met Zichzelf verzoende. Hij stierf; toch is Hij het eeuwige leven. Hij functioneerde vrijelijk in zijn aardse leven dat volkomen menselijk was, en Hij functioneerde vrijelijk in zijn aardse leven dat wat volkomen goddelijk was. Zijn aardse leven getuigt daarom zowel van zijn menselijkheid als van zijn godheid, en beide openbaringen zijn even waar. De ambten van Christus – profeet, priester en koning – gezien in het Oude Testament en ook het Nieuwe, zijn elk op hun beurt in grote mate afhankelijk van de mensheid die Hij bezat.

De dood en opstanding van Christus. De Heer Jezus moest mens worden kon er bloed gestort worden; dat bloed was buitengewoon kostbaar want het was het het bloed één Persoon van de goddelijke Drie-eenheid. God gebruikte niet alleen de menselijke Jezus als een offer; maar God Zelf was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend. ‘Want het is onmogelijk dat bloed van stieren en bokken zonden wegneemt. Daarom zegt Hij bij zijn komen in de wereld: ‘Slachtoffer en offerande hebt U niet gewild, maar U hebt Mij een lichaam toebereid; in brandoffers en zondoffers hebt U geen behagen gehad. Toen zei Ik Zie, Ik kom – in de boekrol is over Mij geschreven – om Uw wil te doen, o God. Terwijl Hij vooraf zei: ‘Slachtoffers en offeranden, brandoffers en zondoffers hebt U niet gewild en U heeft er geen behagen in gehad, die naar de wet geofferd worden zei Hij daarna: ‘Zie, Ik kom om Uw wil te doen’. Hij neemt het eerste weg om het tweede te stellen. Door die wil zijn wij geheiligd door middel van de offerande van het lichaam van Jezus Christus, eens en voor altijd’ (Heb.10:4-10).

De mensheid van Christus wordt gezien in zijn hemelvaart. De discipelen staarden naar de hemel toen de Heer Jezus ten hemel voer met zijn menselijk opstandingslichaam. Hij ging zitten aan de rechterhand op de troon van God. Er wordt ook gesproken van ‘de Zoon des mensen die in de hemel is’ Stéfanus, die Hem na zijn hemelvaart zag, zei: ‘Zie, ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande aan Gods rechterhand’ (Hand.7:56). Door zijn mensheid, is Christus een ‘barmhartig en getrouwe Hogepriester geworden in de dingen die God betreffen (Heb.2:17). Hij is nu in de hemel als onze Hogepriester. Zijn mensheid wordt verklaard door zijn opstanding en dienst in de hemel als Hogepriester en Voorspraak.

De mensheid van Christus ligt voor de hand in zijn terugkeer en als Heerser in zijn koninkrijk. De engelen, mannen zeiden: ‘Deze Jezus die van u is opgenomen naar de hemel, zal zó komen, op dezelfde wijze als U Hem naar de hemel hebt zien gaan’ (Hand.1:11). Ze zullen de Zoon des mensen zien met de wolken van de hemel’ (Mat.24:30). Hij zal zich zetten op de troon van zijn heerlijkheid (Mat.25:31). Hij zal zitten op de troon van David. De mensheid van de Heer Jezus, wordt zo gezien bij zijn terugkeer naar de aarde en als Heerser van het Vrederijk.

_______________________________________________________________________________________________________________________________