'In hoofdzaken eenheid, in bijzaken verdraagzaamheid en in alles de liefde'
En wees niet bevreesd voor hen die het lichaam doden en de ziel niet kunnen doden, maar wees veeleer bevreesd voor Hem Die zowel ziel als lichaam te gronde kan richten in de hel.
‘Christus Jezus, die in de gestalte van God zijnde het geen roof geacht heeft God gelijk te zijn, maar Zichzelf ontledigd heeft, de gestalte van een slaaf aannemend, de mensen gelijk wordend. En uiterlijk als mens bevonden heeft Hij Zichzelf vernederd, gehoorzaam wordend tot de dood, ja, tot de kruisdood’ (Fil.2:6-8).
Inleiding
Hoe vaak horen we niet zeggen, of zingen dat de Heer Jezus zijn heerlijkheid heeft afgelegd? Ik begrijp dat er enige dichterlijke vrijheid in de geestelijke liederen mag zijn, maar die mogen de waarheid zoals die in de Schrift geopenbaard is geen geweld aandoen, want: ‘Ik zal met mijn geest lofzingen, maar ik zal ook met mijn verstand lofzingen’ (1Kor.14:15). Ook wordt er wel eens gezongen: ‘Zijn lichaam gebroken of gebroken voor ons’, terwijl in de Bijbel staat dat ‘Geen been van Hem gebroken werd’ (Joh.19:32-33). Maar goed, door te zeggen dat Jezus zijn heerlijkheid heeft afgelegd, bedoeld met dan vaak dat Hij een mens was zoals wij, zonder enig verschil in wezen, en dat is niet geheel juist. Want is de Heer Jezus dan opgehouden God te zijn, en wanneer dan, bij zijn geboorte of op een later tijdstip in zijn leven? Dat is de kern van dit artikel, nadenken over welke betekenis we mogen geven aan de ‘ontleding’ van Christus. Het Griekse woord ‘kenôsis’ betekent (zelf)ontlediging en het daarmee voortschrijdend onderwijs is of deze (kenôsis) ontlediging, het afleggen van Christus goddelijke eigenschappen inhoud. Dus we gaan ons bezighouden met de vraag wat de vernedering van de Heer Jezus inhield.
De vernedering van Jezus
Van de Heer Jezus staat geschreven, dat ‘Hij die rijk was, arm is geworden’ (2Kor.8:9). Dat was een vernedering. Evengoed kun je zeggen: ‘Het Woord is vlees geworden’ (Joh.1:14), ook dat is een vernedering. Jezus daalde van de hemel neer om in onze zondige wereld te leven; dat is een vernedering. Hij, die de Schepper was (Kol.1:15) kwam in zijn eigen schepping om daarvan deel uit te maken. Maar die vernedering was nog niet compleet en ging verder, want Hij heeft ook, nadat Hij mens werd, de gestalte van een slaaf aangenomen (Fil.1:7), dat gaat nog een stap verder. ‘Zoals de Zoon des mensen niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en zijn leven te geven tot een losprijs voor velen’ (Mat.20:28). En dat dienen zal zijn kenmerk zijn, ook in de toekomst: ‘Gelukkig die slaven die de heer, als hij komt wakend zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, hen zal doen aanliggen en zal naderhand komen om hen te dienen’ (Luk.12:37). Slavenwerk was ook het wassen van de voeten van anderen. Door dat te doen heeft de Heer Jezus zich in de gestalte van een slaaf getoond, ons als voorbeeld! (Joh.13:1-17). De Heer Jezus, de Zoon van God, Christus die God is over alles, gezegend tot in eeuwigheid (Rom.9:5) is mens geworden zelfs in zijn uiterlijke gedaante: ‘uiterlijk als mens bevonden!’. ‘Hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante dat wij hem zouden begeerd’ (Jes.53:2). Met andere woorden hij was compleet mens in zijn gestalte, verschijning, handel en wandel en viel niet op onder zijn volksgenoten.
De ontlediging van Jezus
De menswording en de gestalte van een slaaf aannemend wordt ‘ontlediging’ genoemd. ‘Die Zichzelf ontledigd heeft, de gestalte van een slaaf aannemend, de mensen gelijk worden’ (Fil.2:7). Die ‘ontlediging’ ging van de Heer zelf uit; die Zichzelf ontledigd heeft’. De ‘vernedering’ en de ‘ontlediging’ zijn twee verschillende zaken. Het eerste, de vernedering,
Verwijst naar zijn aards bestaan, vrijwillig onderworpen aan de wil van God, die Hem uiteindelijk naar het kruis bracht. Het tweede heeft te maken met het afzien van het aan God gelijk zijn. Betekent dat: ‘Jezus opgehouden is God te zijn’ en ‘opgehouden is aan God gelijk te zijn?’ Uit het geheel van de openbaring van Jezus’ leven in het Nieuwe testament vinden we geen basis om te concluderen dat Jezus daarvan afstand heeft gedaan! Ja, zeggen anderen maar Hij wist toch ook niet alles, en God is toch alwetend! Als onderdeel van de kenôsis functioneerde Jezus soms binnen de beperkingen van de mensheid (Joh.4:6, 19:28). Mattheüs 24:36 zegt: ‘Niemand weet wanneer die dag en dat moment zullen aanbreken, ook de hemelse engelen en de Zoon niet, alleen de Vader weet het.’ We mogen ons afvragen hoe het komt dat Jezus niet alles wist zoals God alles weet, als Hij God was (Ps.139:1-6). Of was er toch iets anders aan de hand, want er waren momenten in Jezus’ leven waarin Hij wel dingen wist die onttrokken zijn aan het normale mens-zijn, het zelfs overstijgen. Laten we enkele voorbeelden uit het Nieuwe Testament nemen. Tegen de Samaritaanse vrouw zegt de Heer Jezus: ‘U hebt terecht gezegd: Ik heb geen man; want vijf mannen hebt u gehad, en die u nu hebt is uw man niet; dit hebt u naar waarheid gezegd. De vrouw tot Hem: Heer, ik zie dat u een profeet bent’ (Joh.4:18-19). De Heer Jezus kende de gedachten van de mensen met wie Hij in contact kwam (Mat.9:4, 12:25; Luk.11:17). Jezus was op de hoogte van bepaalde zaken, zie bijvoorbeeld Joh.13:3,6; 16:19; 18:4 enz.
Wanneer het over kenôsis gaat, richten wij ons vaak teveel op wat Jezus opgaf. Kenôsis gaat ook over wat Christus kreeg. Jezus was deel geworden van het mensengeslacht en vernederde Zichzelf tot slaaf. Jezus verliet de heerlijkheid van de hemel, werd een mens die stierf op het kruis. In de hoogst mogelijke uiting van nederigheid werd de God van het universum een mens en stierf voor Zijn schepselen. De kenôsis bestaat er daarom uit dat Christus mens was geworden, met uitzondering van de zonde.
Versluieren, onthullen
We zijn nu op het punt aangekomen waar we antwoord moeten geven op de vraag of de ontlediging het ophouden of afstand genomen hebben van het aan God gelijk zijn? Rekening houdend met het geheel van de openbaring van de Heer Jezus in het Nieuwe Testament is het niet hard te maken dat de Heer afstand zou hebben gedaan van de gestalte van God. We denken daarbij maar aan de verschijning van de heer Jezus in heerlijkheid op de gelijknamige berg (Mat.17:1-8). Petrus spreekt er jaren later nog van: ‘We zijn ooggetuigen van zijn majesteit geweest’ (2Petr.1:16). Verdere uitspraken bevestigen de blijvende goddelijkheid van de Heer Jezus: ‘Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven afleg, opdat Ik het weer neem. Niemand neemt het van Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af; Ik heb macht het af te leggen en heb macht het weer te nemen’ (Joh.10:17-18). Dat zijn geen uitspraken van iemand die afstand zou hebben genomen de goddelijke macht.
Er moet dus iets anders aan de hand zijn, en dat is de gedachte aan de ‘versluiering’ of ‘verhulling’ van Jezus’ heerlijkheid, dat een mogelijk aanvaardbaar antwoord geeft op het vraagstuk van de ontlediging van Jezus. Dat wil zeggen Jezus ten volste God ook in zijn menszijn, beschikte over alle goddelijke attributen en heerlijkheid, maar in zijn menszijn verhulde Hij die, juist omdat Hij mens was geworden de gestalte van een slaaf had aangenomen. Uiterlijk had de Heer Jezus de gestalte van een mens, ja, een slaaf aangenomen, waarin Hij zich aan de mensen vertoonde, maar innerlijk bleef hij God. Zijn ontlediging bestond daarin dat Hij de gestalte van een slaaf had aangenomen. Toch kunnen we momenten in Jezus’ leven aanwijzen waarin die heerlijkheid gestalte kreeg, bijvoorbeeld bij zijn arrestatie in de hof van Gethsemane. ‘Jezus dan, die alles wist wat over Hem zou komen, ging uit en zei tot hen: Wie zoekt u? Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazoreeër. Jezus zei tot hen: Ik ben het. En Judas, die Hem overleverde, stond ook bij hen. Toen Hij dan tot hen zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen op de grond…’ (Joh.18:4-6). Een tweede voorbeeld is al vermeld en dat betreft de Heer jezus met de discipelen op de berg van verheerlijking. Ena na zes dagen nam Jezus Petrus, Jakobus en zijn broer Johannes mee en bracht hen afzonderlijk op een hoge berg. En Hij werd in hun bijzijn van gedaante verander; en zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht’ (Mat.17:1-2).