Nieuwe Testament – De rest van mijn tijd – 1 Petrus 4

8 augustus, 2023

Bijbelboeken: 1 Petrus

Nieuw Testament – 1 Petrus

‘De rest van mijn tijd’

1 Petrus 4

Inleiding

Het vierde hoofdstuk van de eerste brief van Petrus laat zich gemakkelijk indelen zoals u hieronder kunt zien. Maar het is goed, voor het beter verstaan van deze brief, om de schrijver, zijn tijd en het onderwerp eerst te onderzoeken.

De apostel Petrus is de schrijver van de twee brieven die zijn naam dragen (1Petr.1:1, 2Petr.1:1, 3:1)). Door het schrijven van deze twee brieven gaf Petrus de vervulling aan de opdracht van Christus om de schapen en lammeren weiden (Joh.21:15-17). Het ‘Babylon’ van 1 Petrus 5:13 is waarschijnlijk Rome (zie Op.17:5, 18), waar Petrus kort voor zijn dood naar toe was gegaan om de gemeenten te dienen. Er is geen Schriftuurlijk bewijs dat Petrus een gemeente gesticht heeft in Rome en als ‘bisschop’ vijfentwintig jaar daar heeft gediend, zoals de traditie zegt. Er waren meerdere gemeenten in Rome toen Paulus de Romeinenbrief schreef (zie Rom.16). Paulus zou waarschijnlijk nooit naar Rome zijn gegaan wanneer Petrus daar geweest was. Paulus handelswijze was om naar die plaatsen te gaan waar geen andere apostelen waren geweest (Rom.15:20).

Petrus heeft zijn brieven waarschijnlijk geschreven rond het jaar 63-67 de tijd waarin de beruchte keizer Nero een verschrikkelijke vervolging van de christenen. Het was het hevigste in Rome zelf waar Nero Christenen verbrande om zijn tuinen te verlichten! Sommige bijbelleraars denken dat Paulus vrij werd gelaten in het voorjaar van 64 en naar Spanje reisde (Rom.15:28), en Petrus in de stad liet om te zorgen voor de gelovigen. Silas en Markus achtergelaten door Paulus zijn ook in Rome (1Petr.5:12-13). Nero verbrandde Rome in juli 64 en begon de vervolging in oktober van dat jaar. Petrus wist dat ‘de vuurgloed’ waarover hij schrijft vanuit Rome naar de andere provincies zou komen, en hij wilde de gelovigen bemoedigen (1Petr.4:12). Deze gelovigen, in Klein-Azië, hadden al te lijden van vervolgingen maar volgens Petrus zouden deze nog zouden toenemen (1Petr.1:6-7; 3:13-17; 4:12; 5:9-10)

Het hoofdthema van de eerste brief van Petrus is genade, het woord wordt in elk hoofdstuk gebruikt. Na het schrijven van de eerste brief was Petrus gearresteerd en veroordeeld; en hij schreef de tweede brief toen hij op de uitvoering van zijn veroordeling wachtte (2Petr.1:13-21). Petrus waarschuwde voor valse leer dat de gelovigen bedreigde (2Petr.3:17). In andere woorden, de twee brieven samen benadrukken de gevaren die de gemeente bedreigden van binnen en van buiten (Hand.20:29-30). Satan kan komen als een leeuw om te verslinden door vervolging (1 Petrus) of als een slang om te verleiden door valse leer (2 Petrus). Staat in de eerste brief het lijden op de voorgrond, in de tweede is het dan de heerlijkheid (vgl. Rom.8:18; Luk.24:26).

Verleden: het verleden verzaken (1-7)

‘En nu, Halleluja, de rest van mijn tijd, is gans aan de zaak van mijn Koning gewijd’ (Liedbundel Joh.de Heer 202)

Petrus splitst zijn leven hier op in twee delen, vóór en ná zijn bekering want hij spreekt over ‘de tijd die nog rest in het vlees’ (4:2). Hij kende het lied uit de bundel van Johannes de Heer natuurlijk niet maar ik ben er van overtuigd dat hij het van ganser harte meegezongen zou hebben! Wij zijn onttrokken aan de zonde en daardoor in staat gesteld om God te dienen. Of, volgens de evangelist Lukas: ‘dat Hij ons zou geven, zonder vreze, uit de hand der vijanden verlost, Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid voor zijn aangezicht, al onze dagen’ (Luk.1:74-75). Wat een verschil, te leven naar de wil van de heidenen of naar de wil van God! Het is dan ook belangrijk in het leven van een gelovige de ernst van de zonde in te zien die immers Christus naar het kruis heeft gebracht! De zonde was de oorzaak dat gelovigen die Christus toen nog niet kenden leefden ‘in allerlei losbandigheid, begeerten, dronkenschap, brassen, drinken en onzedelijke afgoderij’ (4:3). Het is daarom zaak nú ze Christus hebben leren kennen om ‘met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God’ (Kol.1:9-10). Ons voorbeeld, de Heer Jezus heeft gezegd: ‘Mijn spijze is de wil te doen desgenen, die Mij gezonden heeft, en zijn werk te volbrengen’ (Joh.4:34). Laat dat verlangen en voornemen bij ons ook zo zijn want ‘de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid’ (1Joh.2:17).

Wanneer iemand zich tot God bekeert en Christus aanneemt en Hem wil volgen in zijn  dagelijks leven trekt hij uiteraard de aandacht van de ongelovigen. Het ‘bevreemdt het hen, dat gij u niet met hen stort in diezelfde poel van liederlijkheid’ (4:4). ‘Welk een omkeer heeft God in mijn leven gewrocht, sinds Jezus nu woont in mijn hart’ om het nog maar eens met een uit ee bundel van Joh. De Heer te zeggen. Maar het is niet alleen bevreemding het kan ook vijandschap brengen want ‘zij belasteren u’ schrijft Petrus. Laster is het rondvertellen van slechte dingen over iemand, zonder dat daar bewijs voor is. Het volgen van Christus houdt lijden in, daarvan dienen we ons bewust te zijn (Fil.1:29). Hoe te handelen wanneer er over u gelasterd wordt? Wel Petrus heeft daarover in het voorgaande hoofdstuk dit ervan gezegd: ‘En wie zal u kwaad doen, als gij u beijvert voor het goede? Al moest gij lijden om de gerechtigheid, toch zijt gij zalig. Doch vreest niet voor hun dreiging, en laat u niet verschrikken. Maar heiligt de Christus in uw harten als Here, altijd bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is, doch met zachtmoedigheid en vreze, en met een goed geweten, opdat bij al het kwaad, dat men van u spreekt, zij, die uw goede wandel in Christus smaden, beschaamd gemaakt worden. Want het is beter te lijden, indien de wil van God dit eist, goed doende dan kwaad doende’ (1Petr.3:13-17).

Heden: het geloof uitwerken (8-11)

De wetenschap dat ‘het einde van alle dingen nabijgekomen is’, wat hier waarschijnlijk het aanbreken van het Messiaans vrederijk betekend, wil zeggen dat we rustig verder onze weg moeten gaan en niet in apathie moeten vervallen. We dienen ‘handel drijven totdat Hij komt’ (Luk.19:13). Via het internet worden tegenwoordig allerlei speculaties met betrekking tot de wederkomst van Christus  aangereikt, de een nog spectaculairder dan de andere, en we dienen te onderscheiden wat naar de Schrift is. Men is er zo mee bezig dat sommigen zelfs de datum van Jezus’ komst menen te weten, ondanks de waarschuwingen in Mat.25:13 en Hand.1:6-8. Waakt en bidt vinden we enkele keren naast elkaar vermeld in het Nieuwe Testament en dat dient onze houding te zijn (Mark.14:38; Ef.6:18; Kol.4:2). Het is goed om het profetisch woord te onderzoeken (2Petr.1:19) maar het uitzien naar Jezus’ komst dient te resulteren in een heilig leven (1Joh.3:3) en onze dienst aan elkaar.

Drie keer vinden we het woordje ‘elkander’ in dit gedeelte. De liefde en de bereidheid tot vergeving tot elkaar staan voorop. Het bedekken van de zonden door de liefde betekent niet dat zonden moeten worden goedgepraat of door de vingers gezien. Neen, beleden zonden dienen bedekt te worden en mogen niet verder verspreid worden. In Genesis 9:23 vinden we deze tekst geïllustreerd toen Sem en Jafet het naakte lichaam van hun vader bedekten. De gastvrijheid was en is erg belangrijk in het Midden-Oosten en in de brief aan de Hebreeën worden ook wij opgeroepen dit niet te vergeten en in  de praktijk te brengen, het liefst zonder morren, want daardoor hebben sommigen onwetend engelen gehuisvest (Hebr.13:2; zie Gen.19:1-3). Ik heb het voorrecht gehad vierendertig landen te mogen bezoeken en ik durf te zeggen dat wij nog wal wat te leren hebben in dat opzicht.

God heeft ons talenten gegeven, ieders naar zijn bekwaamheid (Mat.25:15). Deze gaven zijn ons niet gegeven om ze voor onszelf te houden maar om God en de mede-gelovigen mee te dienen. Daartoe behoort ook de bediening van het Woord. ‘Laat het woorden zijn als van God’ zou je kunnen interpreteren als ‘woorden die in overeenstemming zijn met Gods Woord’. Dus kennis van Gods Woord, dat zo schaars is in onze tijd, is noodzakelijk. ‘Want Hij, die God gezonden heeft, die spreekt de woorden Gods’ (Joh.3:34). Welke dienst we ook mogen uitoefenen het gaat erom dat God door Jezus Christus verheerlijkt word. Aan het einde van zijn aards leven heeft de Heer Jezus kunnen zeggen: ‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt’ (Joh.17:4). Zou het niet geweldig zijn mochten wij deze woorden kunnen nazeggen wanneer wij aan het einde van ons leven zijn?

Toekomst: op de toekomst voorbereiden (12-19)

Voor de tweede keer wordt het woordje ‘bevreemd, bevreemden’ gebruikt maar wel in een totaal ander verband (4:4,12). We brengen ons in herinnering dat deze brief omstreeks het jaar 63 geschreven is, een tijd waarin de druk van de overheid ten opzichte van gelovigen meer en meer toenam en dat het in 64 onder keizer Nero tot een gewelddadige vervolging kwam. Deze vervolgingen duurden tot het jaar 312 en eindigden met de komst van keizer Constantijn de Grote onder wiens regering het Christendom tot de godsdienst van het Romeinse Rijk werd. ‘Lijden voor Christus’ maakt deel uit van elke gelovige wiens leven getuigt van een leven met Christus op school, werk of waar hij zich ook bevind. Hier gaat het niet om een vervolging vanwege de overheid. Petrus geeft de gelovigen van zijn tijd een aantal raadgevingen die ook nu nog de gelovigen kunnen helpen die lijden vanwege de Naam van Christus.

Ten eerste verwacht lijden (4:12). Lijden moest de gelovigen niet vreemd voorkomen want de Heer Jezus had al voorzegt dat hun dat overkomen kon. ‘Indien de wereld u haat, weet dan, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld. Gedenkt het woord, dat Ik tot u gesproken heb: Een slaaf staat niet boven zijn heer. Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. Maar dit alles zullen zij u aandoen om mijn naam, want zij kennen Hem niet, die Mij gezonden heeft’ (Joh.14:18-21). Maar iets verder op zegt Hij ook ter bemoediging: ‘Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen’ (Joh.16:33). De kerkgeschiedenis geeft meer dan voldoende getuigenis van het lijden van de gelovigen op alle plaatsen waar getuigenis word gegeven van Christus. Ten tweede verblijd je in het lijden (4:13-14). Bedoeld is niet het lijden vóór Christus maar het lijden mét Christus, ervaren in je eigen leven van wat ze Hem hebben aangedaan. De apostelen waren ‘verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn’ (Hand.5:41). Paulus vond alles wat hij in zijn leven was geweest en had gedaan betrekkelijk veel belangrijker was ‘om Hem te kennen en de kracht zijner opstanding en de gemeenschap aan zijn lijden, of ik, aan zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de opstanding uit de doden’ (Fil.3:10; 1:29). Ten derde onderzoek jezelf in tijden van beproeving want het oordeel begint bij het huis Gods (4:15-18). Een oudtestamentische illustratie hiervan vinden we in Ezechiël 9. ‘Stelt uzelf op de proef, of gij wel in het geloof zijt, onderzoekt uzelf’ (2Kor.13:5). Job was nogal verzekerd van zichzelf toe hij sprak: ‘Want Hij weet, hoe mijn wandel is; toetste Hij mij, ik kwam als goud te voorschijn’ (Job 23:10). We mogen ons afvragen waarom we lijden, als moordenaar, of dief, of boosdoener, of als een bemoeial? Of lijden we omdat we Christen zijn en God in het lijden verheerlijken? Het ‘ternauwernood behouden worden’  in vers 18 verwijst mogelijk naar de redding van Lot. Omdat in Petrus’ tweede brief Lot tot drie keer toe een ‘rechtvaardige’ wordt genoemd (2Petr.2:7,8).

Petrus eindigt dit gedeelte met de bede dat de gelovigen, nu ze zo’n moeilijke tijd tegemoet gaan, om steeds het goede te doen en zichzelf op te dragen aan God, de getrouwe Schepper (4:19). Met soortgelijke bewoordingen sprak de apostel Paulus de oudsten van de gemeente te Efeze toen hij bij zijn afscheid zei: ‘En nu, ik draag u op aan de Here en het woord zijner genade, aan Hem, die bij machte is te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden.’ (Hand.20:32).

________________________________________________________________________________________________________________________________________