Gelijkenissen – De Tien Maagden – Mattheüs 25

28 juli, 2023

Rubrieken: Gelijkenissen

Bijbelboeken: Matteüs

Gelijkenissen

Gelijkenis van de tien maagden

Mattheüs 25:1-13

Inleiding

Dat een gelijkenis ergens toe dient is duidelijk, maar je vraagt je wel eens af: ‘Wat zouden de discipelen ervan begrepen hebben?’ Persoonlijk geloof ik dat ze er toen weinig of niets van hebben begrepen. Ik geloof dat er een aantal redenen te noemen zijn die dat bevestigen. Ten eerste lezen we in het evangelie naar Lukas dat Jezus na zijn opstanding hun het verstand opende, opdat zij de Schriften konden verstaan (Luk.24:45). Ten tweede is de Heer Jezus na zijn opstanding en voor de hemelvaart veertig dagen door hen gezien en heeft met hen gesproken over de dingen van het koninkrijk van God (Hand.1:3). Ten derde waren ook toen nog veel zaken niet onthuld die later door de apostel Paulus zijn bekend gemaakt. Paulus spreekt over geheimenissen of verborgenheden die van alle eeuwen en geslachten verborgen waren geweest, maar die door hem geopenbaard waren aan de heiligen (Kol.1:26; 1Kor.15:51; Rom.16:25-27; Ef.5:32). Ten vierde was de Heilige Geest nog niet uitgestort, de Geest die hen in de hele waarheid zou leiden en de toekomstige dingen zou verkondigen (Joh.14:26; 16:13 -14). Ten vijfde was de bijbel, zoals wij die nu kennen, nog niet beschikbaar. Wij mogen ons dan ook gelukkig prijzen dat wij de Gods geopenbaarde waarheid in de bijbel, Gods Woord, mogen bezitten.

Opmerkingen

Zoals eerder gezegd worden in de vier gelijkenissen onze aandacht gericht op de komst van Christus. Lag die komst in de eerste gelijkenis nog in een verre toekomst, in de gelijkenis van de goede en boze slaaf horen we: ‘Mijn heer blijft uit’ maar hier, in de derde gelijkenis horen we: ‘Toen nu de bruidegom uitbleef…’ (25:5).

Deze gelijkenis begint met de woorden: ‘Dan zal het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met…’ De vraag die we ons moeten stellen is: ‘Wat is ‘het koninkrijk der hemelen’? Het koninkrijk der hemelen komt alleen in het evangelie naar Mattheüs voor, en het is de verborgen (tijdelijke) vorm van het koninkrijk van God. In het Oude Testament wordt alleen maar gesproken over een toekomstig messiaans rijk die haar begin zal kennen wanneer de Messias komt. Nu is het de tijd dat de Koning ‘in het buitenland’ is (Mat.21:33; 25:14; vgl. Luk.19:12). Hij is ‘verborgen’ en zit aan Gods rechterhand, daarom is ook zijn regeren over het koninkrijk ‘verborgen’ en eveneens ‘verborgen’ is het koninkrijk in deze wereld zoals dat wordt voorgesteld in de gelijkenissen van de schat in de akker en de parel van grote waarde (Mat.13:44, 46). Maar ook deze gelijkenis krijgt dan eerst werkelijk betekenis wanneer het toegepast wordt op het christendom, evenals de gelijkenis van de goede en boze slaaf.

Profetische toepassing

Het eerste begin van de Gemeente werd gekenmerkt door een sterke verwachting in de komst van de Heer (bv. 1Thes.5:15; Rom.13:11), maar langzamerhand doofde die verwachting uit, niet in het minst door de veranderingen in het Romeinse rijk met de komst van Constantijn de Grote (312 n.Chr.). Vanaf toen veranderde namelijk de visie op Israël en de kerk, zodat er van een toekomstig herstel van Israël en een spoedige verwachting van de komst van de Heer Jezus geen sprake meer was (zie mijn artikel: de Constantinische wending). De komst van de bruidegom bleef dus uit maar ‘te middernacht klonk een geroep: de bruidegom, zie, gaat uit hem tegemoet!’ (Mat.25:6). Wanneer is het middernacht? Aan het einde van de achttiende eeuw en vooral vanaf het midden van de negentiende eeuw ging men weer aandacht aan de profetieën geven en kwamen genoemde onderwerpen weer op de agenda. Het ontstaan van de staat Israël in 1948 en de inname van stad Jeruzalem in 1967 versterkte de gedachte aan een spoedige komst van Christus.

Praktische toepassing

Oppassen dat we met deze gelijkenis geen theologie bouwen in de trend van dat gelovigen verloren kunnen gaan, daar gaat het hier niet over. De leer hoe een mens behouden kan worden vinden we niet in een of andere gelijkenis maar in de brief aan de Romeinen. Een bruiloft in die dagen bestond uit twee delen. Ten eerste gingen de bruidegom en zijn vrienden naar het huis van de bruid om haar te halen en toestemming te vragen aan haar ouders. Daarna keerden bruid en bruidegom terug naar het huis van de bruidegom om het bruiloftsmaal te vieren. Hier wordt gesuggereerd dat de bruidegom zijn bruid al bezat en op weg naar huis was voor het feest. De olie voor de lampen doet ons denken aan de speciale olie voor de lampen in de tabernakel (Ex.27:20-21). Olie is meestal een beeld van de heilige Geest maar hier zou het wel eens kunnen gaan om het licht dat het Woord van God geeft (Ps.119:105). Wij, als gelovigen in de eindtijd worden opgeroepen onberispelijk en onbesmet te zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder wij dienen te schijnen als lichtende sterren in de wereld, het woord des levens vasthoudende, mij ten roem tegen de dag van Christus’ (Fil.2:15-16). De tien maagden waren allen in slaap gevallen maar werden (helaas) ook allemaal wakker. Vanaf het midden van de negentiende eeuw zijn er allerlei sekten ontstaan die vaak (dwaze) gedachten hebben gehad over het profetische woord en daar een eigen uitlegging aan zijn gaan geven (2Petr.1:20). We hoeven maar te denken aan de Mormonen, Zevende Dag Adventisten en de Getuigen van Jehova. Ze hadden weinig of geen licht over deze zaken, hun lampen gingen uit. (Mat.25:10). Toen dan de bruidegom kwam, gingen ze met hem de bruiloftszaal binnen zij die gereed waren (Mat.25:10). In de dwaze maagden moeten we dan ook geen zwakke christenen zien maar naambelijders. Dat blijkt wel wanneer de Heer zegt: ‘Ik ken u niet!’ Jezus eindigt deze gelijkenis met de oproep ‘Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur’ (Mat.25:13; 24:42). Dat betekent niet dat we naar boven staren en inactief zijn maar zoals Lukas het in zijn evangelie beschrijft: ‘Laten uw lendenen omgord zijn en uw lampen brandende. En gij, weest gelijk aan mensen, die op hun heer wachten, wanneer hij van de bruiloft wederkeert, om hem, als hij komt en klopt, terstond te kunnen opendoen. Zalig die slaven, die de heer bij zijn komst wakende zal aantreffen. Voorwaar, Ik zeg u, hij zal zich omgorden en hen aan tafel nodigen, en bij hen komen om hen te bedienen. En wanneer hij in de tweede of in de derde nachtwake komt en hen zó aantreft, zalig zijn zij’ (Luk.12:35-38).

______________________________________________________________________________________________________________________________