Gelijkenis – Gelijkenis v.d. Talenten – Mattheüs 25

28 juli, 2023

Rubrieken: Gelijkenissen

Bijbelboeken: Matteüs

Gelijkenissen

Gelijkenis van de talenten.

Mattheüs 25:14-30

Inleiding

Deze gelijkenis is de laatste van de vier zogenaamde eschatologische gelijkenissen in Jezus’ rede over de laatste dingen (Mat.24-25). Eschatologische gelijkenissen wil zeggen dat ze alle vier uitlopen en betrekking hebben op de komst van de Heer. De vier gelijkenissen zijn: (1) de vijgenboom, (2) de goede en boze slaaf, (3) de tien maagden en (4) de talenten. In de laatste gelijkenis gaat het er over wat wij met de ons toevertrouwde ‘talenten’ doen tijdens de afwezigheid van de Heer. In deze gelijkenis is het niet zo belangrijk te weten wie hier worden aangesproken het volk Israël (het gelovig overblijfsel) of de christenen. Het geheel van de hoofdstukken 25-26 van het evangelie naar Mattheüs overziende neig ik ernaar ook deze op het christendom toe te passen. Praktisch gezien echter geldt voor iedere gelovige dat hij of zij geacht wordt te doen wat de Meester hem of haar heeft opgedragen. ‘Zo moet ook gij, nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen: Wij zijn onnutte slaven; wij hebben slechts gedaan, wat wij moesten doen’ (Luk.17:10). Van iedereen wordt verwacht met de ontvangen talenten handel te drijven totdat Hij komt (Luk.19:14). Ging het er in de gelijkenis van de goede en boze slaaf om dat ‘de heer uitblijft’ en in de gelijkenis van de tien maagden horen wij ‘dat de bruidegom komt’. In de gelijkenis van de talenten gaat het erom dat de Heer na lange tijd in het ‘buitenland’ te zijn geweest terugkeert en afrekening houdt.

De talenten

Veel gelovigen verwarren het woord talent met wat wij vandaag verstaan onder een speciale begaafdheid (gave) en lopen daardoor gevaar de gelijkenis verkeerd te interpreteren. In deze gelijkenis is een talent echter een bepaald geldbedrag. Je kunt beter lezen dat onze natuurlijke bekwaamheden een gave zijn. Bovenop dat natuurlijk vermogen (gave) ontvangt elke slaaf een geestelijke verantwoordelijkheid die hij voor de Heer mag uitoefenen.

De beloning

De heer van de slaven gaat voor geruime tijd naar het buitenland en vertrouwd zijn bezittingen toe aan zijn slaven. Er gaat een geruime periode voorbij waarin de slaven hun mogelijkheden om de heer te dienen konden uitbuiten. Vergelijk de gelijkenis van de ponden waar de man van hoge geboorte (!) tegen zijn slaven zei: ‘Drijft handel, totdat ik terugkom’ (Luk.19:13; 20:9). Wij kunnen ons heil niet verdienen maar we krijgen wel loon naar werken. Deze gedachte vinden we vaak in het Nieuwe Testament. ‘Zie, Ik kom spoedig en mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is’ (Op.22:12) en ‘Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here.’ (1Kor.15:51; Heb.6:10). De beloning voor de twee goede slaven is gelijk, ook al heeft de een meer dan talenten dan de andere ontvangen, voor beide geldt: ‘ga in tot het feest van uw heer’ (25:21, 23). Wat onze beloning zal zijn en hoe die er uit zal zien daar laat het Nieuwe Testament zich niet over uit maar het zal ons voorstellingsvermogen zeker te boven gaan.

Verantwoording

De beloning hangt samen met de trouw waarmee ze hun heer hebben gediend, niet met de opbrengst. De heer noemt hen zelf trouwens ook ‘trouwe slaaf‘. Zo moet men ons beschouwen: als dienaren van Christus, aan wie het beheer van de geheimenissen Gods is toevertrouwd. Voor zulke beheerders is dit tenslotte het vereiste: betrouwbaar (of: trouw) te blijken’ (1Kor.4:2, 7). Er is hier geen sprake van ongelijkheid want de heer deelt aan ieder uit naar de mate van zijn bekwaamheid om de ‘talenten’ te besteden. De ‘beloning’ voor de boze en luie slaaf ziet er totaal anders uit, als je al van beloning kunt spreken. ’Zijn einde was ‘de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.’ Twee zaken kenmerken deze slaaf, hij was boos en lui en tevens wordt hij ook een ‘nutteloze slaaf’ genoemd (vs.30). Ik kan het niet vaak genoeg zeggen dat een gelijkenis, en ook deze, niet gebruikt mag worden om te leren dat gelovigen kunnen afvallen van hun geloof en alsnog verloren kunnen gaan. Dat staat hier helemaal niet ter discussie. De boze slaaf kan worden verweten dat hij niet veel inzicht had want de heer verwijt hem dat hij zijn talent beter op de bank had kunnen zetten dat had hij nog rente kunnen ontvangen. Ook had hij geen notie van wie zijn heer was wanneer hij zegt: ‘ik wist dat gij een hard mens zijt’. Wanneer we dit laatste op de Heer Jezus toepassen dan kun je zeggen: ‘Hij was zachtmoedig en nederig van hart!’ (Mat.11:29). Daaruit kunnen we veststellen dat het hier ook niet om een echte discipel gaat. Paulus schrijft in de brief aan de gelovigen in Korinthe en dus ook aan ons: ‘Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat een ieder wegdrage wat hij in zijn lichaam verricht heeft, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad’ (2Kor.5:10).

_________________________________________________________________________________________________________________________