Nieuwe Testament – De wet van de vrijheid – Jakobus 1:16-27

25 juli, 2023

Bijbelboeken: Jakobus

De brief van Jakobus

‘De wet van de vrijheid’

Jakobus 1:16-27

God is goed

‘Dwaalt niet’, die waarschuwing is bedoeld voor hen die denken dat God de oorzaak van het kwaad is. Maar in de voorgaande verzen hebben we juist het tegenovergestelde gezien, namelijk dat God nooit door het kwade verzocht kan worden en dat Hijzelf niemand verzoekt. Een beproeving kan wel eens op een verzoeking lijken, maar bij nader inzien is die conclusie niet juist. ‘Nu lijkt het wel dat tuchtiging geen reden voor vreugde is, maar voor droefheid is, maar daarna geeft zij aan hen die erdoor geoefend zijn, een vreedzame vrucht van gerechtigheid’ (Heb.12:11). Dit wordt duidelijk door een voorbeeld in het leven van Paulus. Hij zegt: ‘Mij is een doorn in het vlees gegeven, een engel van satan om mij met vuisten te slaan’. Los van waar de betekenis van is, moet het geen prettige ervaring zijn geweest. Maar het diende ervoor dat hij zich niet zou verheffen (2Kor.12:8). Alle dingen werken mee ten goede (Rom.8:28).

De Vader der lichten

Jakobus brengt zijn lezers in herinnering dat God zijn kinderen alleen goede gaven geeft, die de hemel als oorsprong hebben, van de Vader der lichten, bij Wie geen verandering is of schaduw van omkering. Hij de Schepper van hemel en aarde is de Onveranderlijke. Constant, omdat Hij in de tijd niet verandert en consistent, samenhangend en niet tegenstrijdig (Heb.1:12, 13:8; Ps.102:26; Mal.3:6).

Het Woord

God heeft ons voortgebracht door het Woord van de waarheid. ‘We zijn wedergeboren, niet uit vergankelijk maar uit onvergankelijk zaad, door Gods levend en blijvend woord, opdat we daardoor zouden opgroeien’ (1Petr.1:23, 2:2). Daarom dienen we snel bereid zijn om te luisteren en te gehoorzamen, eerder dan te spreken en toornig te worden. We moeten bereid zijn met zachtmoedigheid het ingeplante woord te willen ontvangen, opdat het zijn werk in ons kan doen. Jakobus gebruikt een voorbeeld uit de landbouw in vers 21 wanneer hij spreekt van ‘eersteling’ en ‘ingeplant’ in de verzen 18 en 21. Mogelijk verwijst Jakobus naar de gelijkenis van de zaaier en het zaad in Mattheüs 13:1-9, 18-23, waar het hart vergeleken wordt met de grond en het woord met zaad. Wanneer gelovigen het woord hebben ontvangen, krijgen ze de kracht om in verzoekingen staande te blijven, vooropgesteld dat ze het onkruid – onreinheid en boosheid – verwijderen. Wij, die wedergeboren zijn, maken al deel uit van de nieuwe schepping die eens werkelijkheid zal worden.

Geloof en werken

Die nieuwe geboorte dient ook in het leven van een gelovige zichtbaar worden. In Galaten 5:6 beschrijft Paulus het christen leven met de woorden: ‘Geloof door liefde werkende’. Deze onderwerpen, geloof en werken, worden in dit hoofdstuk verder uitgewerkt. De basisidee is, dat werkelijk bijbels geloof niet dood is; het toont zich door liefde (vs.1-13) en het is werkzaam (vs.14-26). Veel mensen hebben een verstandelijk geloof in Christus, maar niet een gelovig hart. Ze hebben geloof in de historische feiten betreffende Christus, maar geen reddend, persoonlijk geloof. Daarom is het nodig om in tijden van beproevingen te volharden en in verzoekingen stand te houden en ons bezig te houden met Gods Woord, zoals we in de eerste verzen van dit hoofdstuk hebben gezien.

Het Woord is niet alleen de bron waardoor wij tot een nieuwe geboorte zijn gebracht, maar wil ons ook doen groeien, zodat we een stabiel geestelijk leven zullen krijgen dat bestand is tegen alle vormen van beproeving (1Petr.1:23; 2:2). Is er bij ons een verlangen om Gods Woord te onderzoeken en door het lezen van Gods Woord de gemeenschap met Hem te onderhouden? Kunnen we zeggen met de schrijver van Psalm 42 ‘Mijn ziel dorst naar God naar de levende God?’ (Vgl. Neh.8:19 of Ps.119). We moeten doen wat het Woord van God van ons vraagt, en het niet alleen maar lezen of bestuderen; de zegen is gelegen in het doen.

Vandaar dat Jakobus erop wijst om snel te zijn om te horen, traag om te spreken en tot toorn. Ook het verdere van dit Bijbelgedeelte verwijst naar de praktijk van het christelijk geloof. De bijbel is ons niet slechts gegeven om ons te informeren, maar ook om ons te transformeren!

De gelovige en het Woord

‘Ontvang met zachtmoedigheid het ingeplante woord, is het advies van Jakobus. ‘Wij zijn op aarde en God is in de hemel’ (Pr.). Onderwerping aan Gods Woord is noodzakelijk wil er groei en toewijding aan God mogelijk zijn. Door het Woord zijn werk te laten doen kan onreinheid en boosheid verdwijnen. ‘Uw zielen behouden’ duidt op het verdere leven van een gelovige. Velen struikelen op hun weg, door zorgen, rijkdom of begeerten, omdat ze de gemeenschap met God hebben opgegeven (Mark.4:19). Vandaar de oproep: ‘Weest daders van het woord en niet alleen hoorders’ (vs.22). Paulus schreef aan Titus op het eiland Kreta van sommigen die zich discipelen van de Heer Jezus waanden: ‘Zij belijden God te kennen, maar zij verloochenen Hem met de werken, daar zij verfoeilijk en ongehoorzaam zijn en voor alle goed werk ongeschikt’ (Tit.1:16). En hij schrijft aan Timotheüs over de mensen die in de laatste dagen zullen leven: ‘Ogenschijnlijk bezitten zij godsvrucht, maar de kracht daarvan verloochenen zij’ (2Tim.3:5).

In de verzen 22-25 verandert Jakobus het beeld van het woord in een spiegel. Het woord openbaart hoe het met onze binnenkant gaat, zoals een spiegel ons de buitenkant laat zien. Wanneer gelovigen het woord openen, zien ze zichzelf zoals God ze ziet en zijn ze daardoor in staat om hun eventuele zonden te ontdekken en te belijden. Maar het is niet genoeg om alleen maar het woord te lezen, we moeten het gelezene ook in de praktijk brengen. Iemand die alleen maar het woord hoort en er niet aan gehoorzaamt is gelijk aan iemand die in een spiegel kijkt, ziet dat zijn gelaat er slecht uitziet, en vervolgt verder zijn weg zonder er iets aan te veranderen. Zo iemand kan van mening zijn dat hij of zij er geestelijk op is vooruitgegaan, maar eigenlijk heeft hij of zij zichzelf bedrogen. Vers 25 leert ons dat, wanneer we aandachtig het woord in ons opnemen, niet zomaar een blik erin slaan, dat we onszelf ontdekken. Dan dienen we wat we gelezen hebben te gehoorzamen. Doen we dat, dan mogen we verzekerd zijn van Gods zegen.

Vers 22 zegt: ‘Weest daders van het woord en niet alleen hoorders’. Jakobus noemt het woord ‘de volmaakte wet van de vrijheid’, omdat gehoorzaamheid aan het woord geestelijke vrijheid verzekerd (Joh.8:30-32). Het leven van een gelovige is gebonden aan een wet, maar dan wel de wet van de vrijheid! Dat wil niet zeggen dat we maar kunnen doen en laten wat we willen. Geen anarchie, maar dienstbaarheid in nieuwheid van de geest, en niet in oudheid van de letter (Rom.7:6). We zijn als gelovige dienstbaat aan de wet van Christus, de wet van de vrijheid! (Rom.8:2; 1Kor.9:21).

Geloof en de naaste

De verzen 22-25 spreken van het persoonlijk innerlijk geloofsleven van een gelovige wanneer ze het woord openen, en vers 26-27 bespreekt het publieke leven als gelovige. Het Griekse woord voor ‘godsdienstig’ in vers 26 wil zeggen: ‘Het uiterlijke leven van een gelovige. Nergens in de Bijbel wordt het Christelijk geloof ‘religie’ genoemd; wel een wonder, een nieuwe geboorte en een goddelijk geestelijk leven. ‘Als iemand meent godsdienstig te zijn’ zegt Jakobus laat het daar maar eens zien met hun daden. Wat zijn de karaktertrekken van een echte ‘religie’? Het zijn (1) zelfbeheersing – een beheersbare tong (zie 3:2); (2) Liefde voor anderen en (3) een rein leven. Het woord ‘bezoeken’ in vers 27, houdt in ‘zorg dragen voor’. Het suggereert een geestelijke zorg voor hen die in nood zijn. Ware godsdienst is niet een bepaalde wijze of vorm en ceremonies, het is je tong in bedwang houden, je naaste liefde bewijzen en je rein van deze wereld bewaren. Jakobus gebruikt het woord ‘volmaakt’ meerdere keren in dit hoofdstuk In de verzen 1-4 spreekt hij van een volmaakt werk; in 13-20 van een volmaakt geschenk en in 21-27 van de volmaakte wet. Gods volmaakt werk is om in ons leven werkzaam te zijn opdat we een volwassen gelovige worden. Zijn volmaakte gift is zijn barmhartigheid om ons daarin tegemoet te komen wanneer we op de proef worden gesteld. Zijn volmaakte wet sterkt en bewaard ons in het leven.

____________________________________________________________________________________________________