Oude Testament – De opstand van Mirjam – Numeri 12

20 juli, 2023

Bijbelboeken: Numeri

Oude Testament

‘De opstand van Mirjam’

Numeri 12

‘Hierom schrijf ik dit uit de verte, om bij mijn komst niet streng te moeten optreden naar de bevoegdheid, die de Here mij heeft gegeven om op te bouwen en niet om af te breken’ (2 Kor.13:10; 10:8).

Inleiding Numeri

Numeri ontleent zijn Latijnse naam aan de tellingen van Israëls’ strijders. De oude generatie werd geteld bij de berg Sinaï (Num.1-4) en de nieuwe in de vlakten van Moab (Num.26-27).Dit boek beschrijft hoe God de oude generatie opzij zette  vanwege hun ongeloof (Num.1-20) en daarna een nieuwe generatie toerustte om het beloofde land in bezit te nemen (Num.21-36). Het boek gaat ook over de omzwervingen die God zijn volk veertig jaar lang in de woestijn liet maken totdat de oude generatie, van twintig jaar en ouder, was uitgestorven. Ze geloofden God niet, en hun ongeloof kostte hun de erfenis. Het nieuwtestamentische  commentaar hierop is de Brief aan de Hebreeën. Als u niet door geloof deel krijgt aan uw geestelijke erfenis in Christus (Ef.1:3), zult u wandelen in ongeloof en uzelf beroven van de zegeningen die God voor u in petto heeft.De geografie van de Bijbel leert ons een heleboel. Israël in Egypte beeldt onze verloren toestand van slavernij aan de wereld uit. Israël in Kanaän illustreert de aanspraak die we maken op onze erfenis door het geloof, en ons genieten van de volheid van Gods zegeningen. Israël in de woestijn is een beeld van vleselijke christenen wier ongeloof en ongehoorzaamheid hen verhinderen deel te krijgen aan alles wat God voor hen ter beschikking heeft.

Voorwoord

Ongeveer elf maanden verbleef het volk Israël bij de berg Sinaï. Ze kwamen er in de derde maand na hun uittocht uit Egypte (Ex.19:1), en het was nu de tweede maand van het tweede jaar. Gedurende hun verblijf had God hun de Wet gegeven en was de tabernakel gebouwd en gewijd. Mozes had de priesters en de Levieten gewijd, de soldaten geteld, en de stammen georganiseerd. Israël was nu een volk klaar voor de reis naar het beloofde land.  Desondanks was de geschiedenis van het volk Israël voor het grootste gedeelte voor de komende 38 jaar (Num.10:11-22:1) er een van ongeloof en falen. Er waren jaren waarin het volk opstond tegen Mozes en Gods wil weerstond. Vanwege hun ongeloof te Kadesh-Barnea, moest Israël achtendertig jaar door de wildernis trekken, gevolgd door een spoor van graven van hen die vielen. Van die generatie bleven alleen Jozua en Kaleb over. De eerste tien hoofdstukken staan in schril contrast met de laatste hoofdstukken. In de eerste tien hoofdstukken vinden we een volk dat de geboden van God gehoorzaamde. ‘De Israëlieten deden het. Overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij.’ (1:54; 2:34; 3:16,51; 4:49; 5:4; 8:3,20,22; 9:5,23). Omdat ze God gehoorzaamden hadden de Israëlieten niets te verliezen en wonnen alles, toch weigerden ze Hem te vertrouwen en te gehoorzamen. Pas in Numeri 26 veranderde hun houding, toen Mozes een nieuwe telling van het volk deed en hen voorbereidde om het beloofde land binnen te gaan om hun erfenis in bezit te nemen. Het heeft Mozes niet aan kritiek ontbroken toen hij het volk Israël uit Egypte leidde op weg naar het beloofde land! In Numeri 11 lezen we: ‘Toen het volk aan het klagen was, was het kwaad in de oren des HEREN’ (Num.11:1). Ze werden in hun geklaag gevolgd door het samenraapsel (Num.11:4). En als ‘klap op de vuurpijl’ stonden Aäron en Mirjam tegen Mozes op! Wellicht heeft Paulus hieraan gedacht toen hij in de brief aan de Hebreeën schreef: ‘Gehoorzaamt uw voorgangers en onderwerpt u (aan hen), want zij zijn het, die waken over uw zielen, daar zij rekenschap zullen moeten afleggen. Laten zij het met vreugde kunnen doen en niet al zuchtende, want dat zou u geen nut doen’ (Hebr.13:7). Laten we drie gebeurtenissen van het volk in ogenschouw nemen en laten we er onze lessen uit trekken en leren wat het betekent God te gehoorzamen.

Mirjams opstand

De betekenis van de naam Mirjam is onduidelijk. Men denkt wel eens aan ‘weerspannige’. De eerste keer dat we in de Bijbel kennismaken met Mirjam, is als ze aan het oppassen is op haar broertje Mozes. Haar moeder had Mozes in een biezen kistje gelegd en het in het riet aan de oever van de Nijl gezet. Mirjam stond op enige afstand om te zien wat er met hem zou gaan gebeuren. Door haar optreden kwam Mozes later terecht aan het hof van de farao, nadat hij door zijn moeder enkele jaren was opgevoed. Door deze gebeurtenis was Mirjam wellicht een heel belangrijke vrouw geworden in het leven van haar broer Mozes. Mede door hem had ze een belangrijke positie te midden van het volk. Toen Mozes trouwde met een Ethiopische kwam haar positie wellicht in het geding, althans zo kan zij het hebben opgevat. Mirjam was van nature een leidster; had zij niet het voortouw genomen bij de uittocht uit Egypte en waren niet alle vrouwen haar gevolgd in de reidans (Ex.15:20)?

Aäron en Mirjam werden jaloers op het gezag dat God Mozes had gegeven, en ze wilden dat hij het met hen deelde. Misschien reageerden ze op wat God had gedaan voor de zeventig oudsten (Ex.11). Mozes verdedigde zich niet, hij wachtte op het optreden van God. Als wij onszelf verdedigen, verhindert dat misschien dat God ons verdedigt. ‘Waarom lijdt gij niet liever onrecht? Waarom laat gij u niet liever te kort doen?’ (1 Kor.6:7). Op de dood na was melaatsheid het ergste wat Mirjam kon overkomen. Zij was de aanvoerdster van de opstand en daarom is er geen oordeel over Aäron. Wat gebeurt het vaak dat men zich om hulp wendt tot precies diegene die men heeft bekritiseerd! In zijn zachtmoedigheid verheugde Mozes zich niet over de bestraffing van zijn zuster; integendeel, hij bad voor haar (Math.5:43-48). De zonde van kritiek is ernstiger dan de mensen beseffen en had grote gevolgen (Math.7:1-5; Jak.4:12).

De gevolgen van Mirjams opstand

  1. Door haar zonde werd Mirjam melaats.

Melaatsheid is in de Bijbel bij uitstek het beeld van de zonde die zichtbaar is geworden (Lev.13:1-6; 14:1-8; 15:8). Aäron kende de betekenis van melaatsheid en vroeg Mozes om voor hen tussenbeide te komen. Aäron geeft niet de schuld aan Mirjam maar betrekt zichzelf erbij. Hij zegt tot Mozes: ‘Ach mijn heer, reken ons toch de zonde niet toe, die wij in onze dwaasheid begaan hebben’ (Num.12:11). Aäron was de hogepriester die voor het volk tussenbeide mocht komen maar hij had nu zelf nood aan een middelaar! Door Mirjams melaatsheid wist het hele volk dat zij gezondigd had.

  1. Door haar zonde werd Mirjam buiten de gemeenschap gesloten.

Iemand die melaats was moest door de priester zeven dagen worden opgesloten en kwam dus buiten de gemeenschap te staan (Lev.13:4). Om te voorkomen dat hij met zijn volksgenoten in aanraking zou komen, moest een melaatse de kleren scheuren, het hoofdhaar moest loshangen en de bovenlip moest bedekt zijn en de melaatse moest roepen: ‘Onrein, onrein!’ ‘Zolang hij de plaag heeft, blijft hij onrein; hij is onrein; afgezonderd zal hij wonen, buiten de legerplaats zal zijn verblijf zijn’ (Lev.13:45-46).

  1. Door haar zonde hield Mirjam het optrekken van het volk op.

De gevolgen van haar opstand tegen het gezag dat Mozes van de Here ontvangen had, had nog een andere consequentie, namelijk het volk moest wachten totdat Mirjam ontslagen werd van haar afzondering. Zeven dagen dienden ze te wachten en konden niet optrekken. Zonde in het leven van een gelovige heeft vaak ook gevolgen voor zijn naasten. Om maar een voorbeeld te geven: de tien verspieders die God niet vertrouwden werden gestraft en moesten veertig jaar door de woestijn trekken; Jozua en Kaleb hadden andere gedachten maar waren wel gedwongen die lange reis mee te maken.

Toepassing

Wij weten dat deze gebeurtenis is vermeld in het Oude Testament opdat wij daar ons voordeel mee zouden doen (1 Kor.15:4; 1 Kor.10:6). De les is duidelijk! Christenen van wie de zonde openbaar is geworden dienen door de Gemeente daarover aangesproken te worden en als er geen belijden en berouw is, is het uiterste middel om zo iemand tot andere gedachten te brengen, het buitensluiten uit de gemeenschap (Math.18:15-17; 1 Kor.6:9-13).

______________________________________________________________________________________________________________________________