Oude Testament – Psalm 51 – Eén daad van ongehoorzaamheid.

20 juli, 2023

Bijbelboeken: Psalmen

Oude Testament

‘Eén daad van ongehoorzaamheid …’

Naar 2Samuël 11-12 en Psalm 51

Inleiding

‘Eén daad van ongehoorzaamheid, kan maken dat men jaren schreit!’ is een gezegde dat gemakkelijk toe te passen is op een gebeurtenis in het leven van David die we allemaal kennen, namelijk zijn overspel met Batseba. Het is een gegeven dat we de slechte dingen van iemand beter onthouden dan de goede. De Bijbel schijnt die gedachte te bevestigen wanneer we lezen: ‘David was niet afgeweken van iets, dat Hij hem geboden had, behalve in de zaak van de Hethiet Uria’ (1Kon. 15:5). Het was dan ook een ernstige zonde die David had begaan, het was niet alleen het overspel met Batseba, maar ook zijn handelingen die er aan voorafgingen ten opzichte van Uria, de echtgenoot van Batseba.

De strijd tegen de zonde

Toch wordt van David gezegd dat hij ‘een man naar Gods hart was’ (Hand. 13:22). Dat is zeker een prachtig getuigenis! Hoewel deze zonde van David in het Nieuwe Testament niet vermeld wordt – een blijk dat er een totale vergeving geweest moet zijn waarop de Heilige Geest niet terugkomt – kun je jezelf natuurlijk afvragen waarom deze ‘zwarte bladzijde’ uit het leven van David wel vermeld wordt in het Oude Testament. Met een verwijzing naar 1Kor. 10:6 zouden we kunnen zeggen dat de zonde van David behoort tot ‘deze dingen die gebeurden tot voorbeelden voor ons, opdat wij geen begeerte in het kwade zouden hebben, zoals zij er begeerte in hadden’. Ervaren ook wij niet, evenals David, de strijd tegen de zonde! Of is er iemand onder de lezers die kan zeggen: ‘Ik ben zonder zonde!’ (Pred. 7:20, Spr. 20:9). De Heer Jezus heeft gezegd ‘dat ieder die een vrouw aanziet om haar te begeren, al overspel gepleegd heeft in zijn hart’ (Matt. 5:28).

Verliezen van de zonde

Dat men niet graag spreekt over de zonde is duidelijk, het is een beladen onderwerp. En dat men niet graag spreekt over zonde in het leven van een gelovige mag helemaal duidelijk zijn, en David was een gelovige!

Dat David wist dat hij een grote zonde gedaan had, mag wel blijken uit de woorden waarmee hij Psalm 51 begint: ‘Wees mij genadig, o God naar uw goedertierenheid’ (Ps. 51:3). Als iemand van het volk gezondigd had, dan bestond daarvoor de mogelijkheid om God een offer te brengen waarmee de zonde was verzoend en de zondaar zijn weg kon vervolgen. Maar dat was niet zo in Davids geval! De zonde die David had gedaan was immers geen onopzettelijke zonde, maar een zonde gepleegd met opzet en daarvoor bestonden er geen offers, maar slechts de doodstraf (Lev. 4:22, 20:10, Num. 35:15, 31, vgl. Hebr. 10:26). Daarom kon David alleen maar beroep doen op Gods genade en barmhartigheid.

Het proces van de zonde

Maar laten we eens nagaan hoe David er toe gekomen is om deze daad te doen? Jakobus 1:14-15 leert ons dat het komen tot zondigen een proces is, het komt immers niet zomaar uit de lucht vallen! Ik meen dat we dit proces kunnen traceren in de gebeurtenissen die aan de uiteindelijke daad voorafgingen. Ten eerste lezen we dat David geen deel meer nam aan de strijd. ‘In het daaropvolgende jaar, ten tijde, dat de koningen plegen ten strijde te trekken, zond David Joab uit en zijn knechten met hem, benevens geheel Israël, en zij vernietigden de Ammonieten en sloegen het beleg voor Rabba, maar David bleef in Jeruzalem’ (2Sam. 11:1). Spreuken 8:8 zegt: ‘er is geen verlof tijdens de strijd’. Als David mee gegaan was in de strijd zou hij niet in verzoeking zijn geraakt. Ten tweede mogen we uit het voorgaande afleiden dat David zijn wapenrusting had afgelegd omdat hij geen deel meer nam aan de strijd, waardoor hij bijzonder kwetsbaar was geworden. We weten uit Gods Woord dat de duivel rondgaat ‘zoekende wie hij kan verslinden’ (1Petr. 5:8). Paulus schrijft in de brief aan de gelovigen in Efeze over het gevaar van het niet aandoen van de wapenrusting Gods. ‘Doet de wapenrusting Gods aan, om te kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels; want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten. Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden’ (Ef.6:12-13). Ten derde zien we het proces tot zondigen zich ontplooien zoals we dat kunnen lezen in 2Samuël 11:2-5. ‘Op zekere avond stond David van zijn rustbed op en wandelde op het dak van het paleis, en hij zag van het dak af een vrouw, bezig zich te baden; en die vrouw was zeer schoon van uiterlijk. Toen liet David naar die vrouw vragen en men zeide: Wel, dat is Batseba, de dochter van Eliam, de vrouw van de Hethiet Uria. Daarop zond David boden om haar te halen. Zij kwam tot hem, en hij lag bij haar – zij had zich van haar onreinheid gezuiverd –; daarna keerde zij terug naar haar huis. En de vrouw werd zwanger en liet David weten: Ik ben zwanger’. Hij zag, hij begeerde en hij nam. Een proces zo oud als de mens zelf (Gen. 3:6, 1Joh. 2:16). We worden er voor gewaarschuwd in het boek Spreuken: ‘Zal iemand vuur in zijn boezem halen, zonder dat zijn klederen in brand geraken? Of zal iemand op gloeiende kolen lopen, zonder dat zijn voeten verbranden? Aldus hij, die tot de vrouw van zijn naaste komt; niemand die haar aanraakt, gaat vrijuit’ (Spr. 6:27-29). Had David maar een verbond met zijn ogen gesloten (Job 31:1)!

De last van de zonde

Psalm 51 – de boetpsalm – kunnen we herleiden tot drie vragen: ‘ontzondig mij’ (vs.9), ‘vernieuw mij’ (vs.12) en ‘gebruik mij’ (vs.15). David was zich bewust van zijn situatie door te zeggen ‘ontzondig mij’,’ want ik ken mijn overtredingen, mijn zonde staat bestendig vóór mij’ (Ps. 51:5). Het moet geen prettige tijd voor David geweest zijn, hij ging er mee naar bed en hij stond er mee op. Toch heeft David er zeker negen maanden mee rondgelopen voordat hij zover was dat God de profeet Nathan naar hem toe kon sturen en David tot belijdenis van zonden kwam. Belijdenis is het begin van herstel. Gelukkig kende hij de God van alle genade (1Petr. 5:10) van Wie geschreven staat ‘Hij verwondt en Hij verbindt, Hij slaat en zijn handen helen’ (Job 5:18). David wilde geheeld worden opdat hij weer dienstbaar kon zijn en ‘overtreders uw wegen leren, opdat zondaars zich tot U bekeren’ (Ps. 51:15).

Bevrijdt van de zonde

En toen kwam Natan … (2Sam. 11:1-5). De tijd die was verlopen tussen Davids overspel met Batseba en de komst van Natan heeft meer dan negen maanden geduurd. Hoe zou Natan gepopeld hebben om David te benaderen om met hem te spreken over zijn zonde, immers het was geen verborgen zonde. We mogen ervan uitgaan dat iedereen er van op de hoogte was en dat het getuigenis van David daardoor ernstig geschaad was. Maar niet alleen Davids naam en dat van het volk, maar ook Gods naam en eer stonden ernstig onder druk. ‘De Here zond Natan tot David’ (2Sam.12:1). De tijd was rijp, het had lang genoeg geduurd, er kwam geen spontane belijdenis van David, hij moest geholpen worden. Ook Natan zijn tijd was gekomen. Ook hij had negen maanden tijd gehad om zich voor te bereiden op deze ontmoeting. Zou hij gebeden hebben voor wijsheid? Het is immers niet gemakkelijk om iemand – en in dit geval de koning – op zijn zonden te wijzen! Maar hij doet het op een meesterlijke wijze, niet met een opgeheven vingertje maar met een verhaal. ‘Er waren in een stad twee mannen; de een was rijk en de ander arm. De rijke had zeer veel schapen en runderen; de arme had niets, behalve één klein ooilam dat hij had gekocht en opgekweekt. Het groeide bij hem op, samen met zijn kinderen; het at van zijn bete, dronk uit zijn beker en sliep in zijn schoot, het was hem als een dochter. Eens kreeg de rijke man bezoek; en hij kon er niet toe komen, een van zijn schapen of runderen te nemen en te bereiden voor de reiziger die bij hem was gekomen; dus nam hij het ooilam van de arme man en bereidde dat voor de man die bij hem gekomen was’ (2Sam. 12:1-5). Wat was Davids reactie? Hij ontbrandde in toorn. Zijn gevoel voor rechtvaardigheid kreeg de overhand en hij kwam tot de uitspraak: ‘Zo waar de HERE leeft: de man die dit gedaan heeft, is een kind des doods. En het ooilam moet hij viervoudig vergoeden omdat hij dit gedaan heeft en geen medelijden had’ (2Sam. 12:5-6). Dat was voor Natan hét moment om David zijn eigen daad aan de kaak te stellen. ‘Gij zijt die man!’ is Natans antwoord en David reageert daarop met de woorden: ‘Ik heb tegen de Here gezondigd’ (2Sam. 12:13). Eindelijk het is er uit! David heeft het er moeilijk mee gehad om tot dat punt te komen. Psalm 32 en 51 getuigen daarvan. En nu mag hij Gods vergeving, een hernieuwde blijdschap en een genadige en vergevende God ervaren. Ook daarvan getuigen de twee psalmen.

Vier pastorale lessen voor omgaan met zonde

De lessen die wij uit dit voorval in het leven van David kunnen trekken, voor het omgaan met zonde, zijn de volgende. Ten eerste, laten we voorzichtig zijn met het beoordelen van een gelovige die in zonde is gevallen en zien op onszelf (Gal. 6:3). Ten tweede wacht op Gods tijd mocht u overwegen iemand te willen helpen, laat de Heilige Geest eerst zijn werk doen. Ten derde wees voorbereid als God u roept. Ten vierde wees tactvol zodat de ander u mag zien als een boodschapper van God en niet als een bemoeial.

Het doel van tuchtiging is herstel, het doel van herstel is dienstbaarheid.

______________________________________________________________________________________________________________________________