Oude Testament – Jona
Jona, een mislukte evangelist
Hoofdstuk 1 – 4
Inleiding
Het zal je maar gebeuren dat je op een goede dag door God geroepen wordt voor een speciale opdracht! Een groot voorrecht, toch? Jona kende de stem van God want hij had al eens eerder een opdracht mogen uitvoeren en een profetie mogen uitspreken, die nog uitgekomen was ook! (Zie 2Kon.14.24).
God spreekt niet alleen tot Jona maar hij spreekt in deze tijd ook tot ons, verstaan wij zijn stem en gehoorzamen wij als Hij ons roept? Zijn wij bereid om te gaan waar de Heer ons vraagt te gaan? Wij worden geacht het licht van de wereld te zijn dan steken we de lamp toch niet aan om die onder de korenmaat te plaatsen? (Mat.5:14). ‘Voorzeker, de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten, de profeten’ (Amos 3:7). ‘Zou Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen?’ (Gen.18:17). Het boek Jona is geen profetie, maar een verslag van de missie van de profeet naar Nineve. En als het al een profetie is dan komt die nog niet uit ook! Het bevat hoofdzakelijk Jona’s persoonlijke gevoelens en geschiedenis in verbinding met deze opdracht.
Wie was Jona?
Zijn naam betekend ‘duif’ wat wellicht uitdrukt wie hij was. Zijn vader was Amittai van wie wij verder niets weten; alle grote mannen komen niet van grote ouders! (Bunuyan). De Here Jezus noemt Jona een profeet (Mat.12:39). Het boek is een autobiografie, want Jona is zelf de schrijver. En wat een openbaring ontvangen we over hem, al zijn fouten en dwaasheden worden vermeld! Zouden wij een boek over ons leven op dezelfde manier schrijven? (Farao’s vermelden wel hun overwinningen maar niet hun nederlagen!). Maar doordat hij dat gedaan heeft geeft Jona duidelijk te kennen dat hij niet zijn eer zoekt maar de eer van God! Het is heel treffend dat in het NT nooit zonden worden vermeld van gelovigen uit het OT! Wij kunnen ze nog wel boven water halen maar bij God is er geen gedachtenis meer aan (Heb.10:18)!
Zijn opdracht
Deze opdracht was zeker niet wat hij had verwacht; hij moest prediken tegen de grote stad Nineve (Gen.10:12). Zeker geen gemakkelijke opgave want Nineve was in die tijd een heel belangrijke en grote stad. Sommige onderzoekers gaan ervanuit dat er wel 600.000 inwoners waren. (Zie 3:4 en 4:11). Haar muren waren zo hoog en breed dat er drie wagens naast elkaar op konden rijden. Maar groot was ze vooral in haar boosheid, want die was opgestegen tot voor Gods aangezicht (Gen.6:5)! In deze wereld is er enorm veel lawaai door verkeer, vliegtuigen e.d. maar de zonden van deze wereld bereiken God bovenal. En daartegen moest Jona getuigen en zo ook wij (Mat.14:5)! En niet alleen een opdracht voor een stad als Nineve, maar aan de gehele schepping! Hebben wij daartoe de moed?
Zijn ongehoorzaamheid
De opdracht om naar Nineve te gaan wilde Jona niet vervullen. In hoofdstuk 4:1 lezen we wat daaraan ten grondslag lag nl. zijn nationale gevoelens en trots. De barmhartigheid en genade van God ook t.o.v. Nineve strookte niet met zijn gedachten daarover; Nineve was een nota bene een vijand van Israël! De geschiedenis leert ons dat de Assyriërs een wreed volk waren, ze begroeven hun vijanden levend, trokken hun huid af, staken ze op een paal en plaatsten die in de brandende zon. En Jona had er geen behoefte aan om aan deze mensen een boodschap van genade te brengen. Liever ongehoorzaam aan God, dan dat… En omdat hij aanvoelde dat ten gevolge van zijn prediking, God die mensen genade zou willen bewijzen, wilde hij niet gaan want dan zou zijn profetie nog uitkomen ook, nl. dat Nineve verwoest zou worden. Wat een blamage zou dat voor hem zijn! Het is gemakkelijker te weigeren dan het hoofd te bieden aan een moeilijke opdracht. Ongehoorzaamheid aan God leidt altijd tot geestelijk verval! Jona had een verkeerd idee van Gods wil; hij dacht dat het iets moeilijk en gevaarlijk was wat hij moest doen. Hij had een verkeerd beeld over getuige zijn. Hij had een verkeerde houding t.o.v. zijn vijanden; hij wilde hun redding niet. Dus vluchtte hij naar Tarsis, weg van het aangezicht des Heren. Zijn weg moet hem wel voorspoedig zijn geleken, want hij vond er nog een schip ook dat naar Tarsis zou gaan! Een profeet wiens taak het was om te staan voor het aangezicht van God ten behoeve van mensen vluchtte daarvan weg!
Vanaf dit moment gaat het bergafwaarts met Jona, in geestelijk opzicht. Het is altijd gemakkelijker een berg af te dalen dan om er een te beklimmen (Luk.10:30). Hij vluchtte maar betaalde de prijs! Hij daalde af van Gat-Hachefer (Nazareth) naar Jafo, een schip, daarna in het ruim van het schip, vervolgens in de zee en tenslotte daalde hij af in een vis. Jona ‘betaalde’ want het was verloren tijd, hij was niet bruikbaar, hij was een struikelblok voor anderen en raakte in grote problemen. Hij had tot een zegen moeten zijn omdat hij door God gezegend was (Gen.12:3).
De zeereis
En zo vinden we Jona op weg naar Tarsis, Hij dacht zo God te kunnen ontlopen (Ps.139). Ondanks het gegeven dat hij de Psalmen kende (hfdst.2) was hij toch vergeten dat God overal is en dat Hij alles zou doen om zijn knecht weer op het rechte pad te krijgen. Als je van de weg bent afgeraakt moet je wel weten waar dat is gebeurd om er weer op te geraken! Hij hoorde Gods stem nu niet meer rechtstreeks, zoals in vs.1, maar we vinden dat God dat deed door (1) een zware storm, (2) een grote vis, (3) een wonderboom, (4) een worm en (5) tenslotte door een oostenwind. De bemanning probeerde zichzelf te redden in die storm door de lading overboord te gooien en tot hun goden te bidden. Alles wat een mens maar kan doen! Jona echter was in diepe slaap en had geen weet van de dingen rondom hem heen! De kapitein moest hem zelfs aansporen om te bidden. Een slapende christen is niet alleen hulpeloos en onbruikbaar, maar kan tevens een hindernis zijn voor anderen. Simson in de kracht van de Geest was machtiger dan een grote legermacht dan de Filistijnen, maar als vluchteling werd er met hem gelachen. Onze kracht ligt in het gegeven hoe dicht wij bij God leven. Hoe kwam het dat het schip dreigde te vergaan, dan door de schuld van Jona! Wat een veel beter voorbeeld vinden wij in Paulus, ook aan boord van een schip, op weg naar Rome (Hand.28).
De schuldige gevonden
Zoals Achan’s zonde een hindernis was voor het hele volk Israël (Joz.7:8-18), zo was Jona de oorzaak voor hetgeen de zeelieden overkwam (1:10). Het gezegde ‘Je zonden zullen je vinden’, is hier wel erg op zijn plaats. De mannen wisten dat Jona op de vlucht was en toen ze ondanks hun eigen inspanningen geen verandering in hun situatie ervoeren, vroegen ze zich wellicht af of Jona daar iets mee te maken had (1:12). Jona meldde zich niet spontaan als de schuldige, maar door het werpen van het lot kwam zijn schuldigheid aan het licht. En nadat ze hem enige pijnlijke vragen hadden gesteld, beleed hij dan ook: ‘want ik weet dat door mijn schuld deze zware storm tegen u is ontstoken.’ Maar ook dan nog probeert de bemanning door eigen inspanningen zich uit de nesten te werken. Dat leert ons dat de mens onverbeterlijk is in zijn pogingen om hun leven zelf zeker te willen stellen, en van nature niets van Gods genade in Christus wil weten.
Jona overboord
Voordat ze Jona overboord willen zetten worden hem eerst een paar pijnlijke vragen gesteld.
-
‘Wat is je bedrijf of beroep?’ Van Petrus (en ook Johannes) lezen we dat de mensen hen herkenden dat ze met Jezus waren geweest (Joh.18:26; Hand.4:13). En ook van Mozes weten we dat het zichtbaar was als hij een ontmoeting met God had gehad, dan straalde zijn aangezicht (Ex.33:11). Is het van ons bekend wie we zijn als we gedurende twee of drie dagen met ongelovigen omgang hebben? Jona zegt: ‘ik ben een Hebreeër en vrees de Here.’ Maar waarom riep hij die Here dan niet aan als hun goden het lieten afweten? Door zijn zonde was er geen plaats meer voor gebed in het leven van Jona.
-
‘Wat hebt gij toch gedaan?’, is de volgende vraag die hem gesteld wordt. Jona was sprakeloos en zouden wij dat ook niet zijn in zo’n situatie? We kunnen altijd goede redenen aanhalen waarom we tot God gevlucht zijn, maar wie kan goede redenen vinden om te zeggen dat wij van Hem weggevlucht zijn? Wat zullen we zeggen als de Heer voor ons zou staan en deze vraag zou stellen? Laten we het antwoord zoeken in de geschiedenis van Petrus tijdens zijn ontmoeting met de Heer aan het meer van Galilea, toen hij zei: ‘Heer, U weet alles, U weet dat ik van U houdt’ (Joh.21:17).
-
‘Wat zullen wij met u doen?’ Dat is de volgende vraag. Wat wisten deze mannen van de leer der plaatsvervanging? Vanwaar wisten zij van het brengen van een zoenoffer? Juist in onze dagen wil men daarvan in de zgn. christelijke kerk niet meer van weten (2Kor.5:21). Jona’s antwoord is duidelijk: ‘Neemt mij op en werpt mij in de zee, want ik weet dat door mijn schuld deze zware storm tegen u is opgestoken.’ Hoewel Jona in zijn dood en opstanding een type was van de Heer Jezus is hij dat hier duidelijk niet. De Heer Jezus is wel in onze plaats geofferd, maar niet Hij maar wij waren schuldig. Hij de Rechtvaardige voor ons onrechtvaardigen (1Petr.3:18). Toen Jona dan ook in de zee terechtkwam hield de storm onmiddellijk op; een teken dat de zonde verzoend was.