Oude Testament
‘Gods beloften’
Micha 4-5
‘Want hoevele beloften Gods er ook zijn, in Hem is het: Ja; daarom is ook door Hem het: Amen, tot eer van God door ons’ (1Kor. 1:20).
Inleiding
De profetie van Micha beperkt zich niet tot zijn eigen tijd, maar strekt zich uit tot ‘in het laatste der dagen’ (Mi.4:1). Het ‘laatst der dagen’ begint toen de Heer Jezus op aarde kwam en duurt voort tot aan Zijn komst in heerlijkheid. ‘Nadat God vroeger vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had in de profeten, heeft Hij in het laatste van deze dagen tot ons gesproken in de Zoon’, aldus Hebreeën 1:1.
Het boek Micha kun je vrij gemakkelijk indelen. Het begint met hoofdstuk 1 tot 2:13 met de aankondiging van het komende oordeel vanwege ‘Om Jakobs overtreding is dit alles en om de zonden van het huis Israëls’ (Mi.1:5). Daarmee is het niet gedaan, want vanaf hoofdstuk 3:1 tot 5:15 wordt een Verlosser aangekondigd ‘wiens oorsprong is vanouds’ (Mi.5:1). Ten slotte doet Micha, vanaf hoofdstuk 6, een beroep op het volk om op God te vertrouwen.
De profeet Micha
Micha zelf helpt ons een eind op weg om te weten wie hij was, in welke tijd hij leefde en wat zijn boodschap was. ‘Het woord des HEREN, dat tot Micha, de Morastiet, kwam in de dagen van Jotam, Achaz, Jechizkia, koningen van Juda, hetwelk hij geschouwd heeft over Samaria en Jeruzalem’ (Mi.1:1). Zijn naam betekent ‘Wie is als de Here’. Hij profeteerde in de laatste helft van de achtste eeuw voor Christus. Micha voorzag de val van Israël door de Assyriërs in 722 en van Jeruzalem en Juda door de Babyloniërs van 606-596. Hij probeerde het volk terug te brengen tot de Here, maar helaas weigerden ze te gehoorzamen.
Bekend is het boek Micha vanwege zijn profetie over de komende Verlosser: ‘En gij, Betlehem Efrata, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij voortkomen die een heerser zal zijn over Israël en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Daarom zal Hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de Israëlieten. Dan zal Hij staan en hen weiden in de kracht des HEREN, in de majesteit van de naam des HEREN, zijns Gods; en zij zullen rustig wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde, en Hij zal vrede zijn’ (Mi.5:1-4).
De vervulling van deze profetie van een toekomstige Messias ligt nog in de toekomst, want bij zijn eerste komst hebben ze Hem verworpen maar bij zijn tweede komst zullen ze hem aanvaarden (Mat.17:12; Hand.13:27). Dit patroon van verwerping en daarna de aanvaarding vinden we typologisch terug bij Jozef en Mozes.
Micha spreekt in hoofdstuk 4 en 5 van meerdere beloften:
-
Een beloofd Koninkrijk (4:1-8)
Het boek Micha begint met de aankondiging van Gods oordeel over Samaria en Juda (Mi.1:1-16) en in het daaropvolgende hoofdstuk 2 worden we ingelicht wat de reden van dit oordeel is, namelijk de hebzucht, de valse profeten en de zonden van de leiders van het volk.
Vanaf hoofdstuk 4 worden we ingelicht over de toekomst van het volk, een voortzetting en uitweiding van de ‘heilsverkondiging’ in hoofdstuk 2:12-13. Nee, God heeft zijn volk niet verstoten (Rom.11:1), er wacht hen nog een geweldige toekomst ‘in het laatst der dagen’, en hoofdstuk 4 begint met een beschrijving van die tijd. Deze profetie moet een geweldige bemoediging zijn geweest voor de profeet op het moment dat de vijand voor de deur stond en het volk in ballingschap zou sturen. Het tegenovergestelde zal in de toekomst gebeuren, namelijk niet dat de volken als vijanden tegen Jeruzalem ten strijde zullen trekken, maar ‘in die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judeese man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is’ (Zach.8:23).
Nu wij de vijgenboom en al de bomen zien uitlopen, weten wij dat de zomer reeds nabij is. Het Koninkrijk Gods is op komst en Gods beloften met betrekking tot Israël staan op het punt in vervulling te gaan (Luk.21:29-33).
-
Een beloofde verlossing (4:9-10)
Maar voordat het overblijfsel zal kunnen genieten van het zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgenboom (4:4), zullen ze moeten verlost en teruggekeerd zijn in het land. Na tweeduizend jaar is er in 1948 weer een staat Israël uitgeroepen en wat wij vandaag zien is een voorbode van de heerlijkheid die nog moet komen. Ze zullen bevrijd worden en terugkeren naar het land, niet alleen uit de macht van de koning van Babel maar uit alle volken waarheen ze verstrooid zijn. ‘Want Ik weet, welke gedachten Ik over u koester, luidt het woord des HEREN, gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven. Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden, en Ik zal naar u horen; dan zult gij Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij vraagt met uw ganse hart. Dan zal Ik Mij door u laten vinden, luidt het woord des HEREN, en in uw lot een keer brengen; dan zal Ik u verzamelen uit alle volkeren en van alle plaatsen waarheen Ik u verstoten heb, luidt het woord des HEREN, en u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren’ (Jer.29:11-14). Dit was de verlossing die Anna en alle anderen, o.a. Jozef van Arimathéa, verwachtten (Luk.1:68; Mark.15:43), en waarover de profetie van Zacharia sprak (Luk.2:38).
-
Een beloofde overwinning (4:11-18)
We mogen nog eens een kijkje nemen in ‘het laatste der dagen’ en zien dat de rollen zijn omgekeerd ten gunste van het volk Israël. De volkeren ‘kennen de gedachten des HEREN niet en verstaan zijn raadslag niet, dat Hij hen verzamelt als schoven op de dorsvloer’ (Mi.4:12). De wereldleiders van vandaag weten niets van de plannen van God met betrekking tot het volk Israël. De profeet Zacharia spreekt over de positie van Israël en de volkeren in de eindtijd duidelijke taal: ‘Zie, Ik maak Jeruzalem tot een schaal der bedwelming voor alle volken in het rond; ja ook tegen Juda zal het gaan bij de belegering van Jeruzalem. Te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een steen, die alle natiën moeten heffen; allen die hem heffen, zullen zich deerlijk verwonden. En alle volkeren der aarde zullen zich daarheen verzamelen’ (Zach.12:1, 9). ‘Zie, er komt een dag voor de HERE, waarop de buit, op u behaald, binnen uw muren verdeeld zal worden. Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden. Dan zal de HERE uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts; en gij zult de vlucht nemen in het dal mijner bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Asel; ja, gij zult de vlucht nemen, zoals gij de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. En de HERE, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem. En op die dag zal er geen kostelijk licht zijn, noch verstijving; ja, het zal één dag zijn – die is bij de HERE bekend – geen dag en geen nacht; maar ten tijde van de avond zal er licht wezen. Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten, de helft daarvan naar de oostelijke en de helft naar de westelijke zee; in de zomer zowel als in de winter zal dat geschieden. En de HERE zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de HERE de enige zijn, en zijn naam de enige. Het gehele land zal worden als de Vlakte van Geba tot Rimmon, zuidelijk van Jeruzalem; maar dit zal verhoogd worden en op zijn plaats blijven bestaan, van de Benjaminpoort tot de plaats van de vroegere poort, tot de Hoekpoort, en van de Chananeltoren tot de koninklijke perskuipen; men zal het bewonen, en er zal geen ban meer zijn, maar Jeruzalem zal veilig gelegen zijn’ (Zach.14:1-11).
-
Een beloofde Koning (5:1-5)