Oude Testament – Ontwaakt gij die slaapt – Haggaï

9 augustus, 2023

Bijbelboeken: Haggai

Oude Testament – Haggaï

Haggaï, de bode des Heren

‘Ontwaakt gij die slaapt!’

Inleiding

Om een goed beeld te krijgen van het werk van de laatste drie profeten (Haggai, Zacharia en Maleachi), moeten we in de geschiedenis duiken. In 606 begon de ballingschap en in 538 ging Ezra met bijna 50.000 Joden terug naar het heilig land. Cyrus had ze toestemming gegeven om de tempel te herbouwen (Ezra1:1-4; 2Kron.36:22v.). Deze Cyrus was ‘Gods herder’, ‘zijn gezalfde’ (Jes.44:28; 45:1), omdat hij Gods instrument was voor de terugkeer van de ballingen. De teruggekeerde ballingen herstelden het altaar en begonnen de offerdiensten weer in te voeren, en in 535 werd het fundament voor de tempel gelegd. Maar er was grote tegenstand en het werk stopte (Ezra 4). Het duurde tot 520 voordat het volk weer begon, en in 515 was de tempel eindelijk klaar. Het was het werk van vier mensen die de opdracht voltooiden: Zerubbabel de gouverneur, Jozua de hogepriester en Haggai en Zacharia de profeten. Zie Ezra 5:1 en 6:14.

Het doel van de dienst van Haggai was om het volk op te wekken het werk te hervatten en hen te bemoedigen het werk aan Gods tempel te beëindigen. Het was gemakkelijk geweest om dat werk te beginnen toen ze voor het eerst in het land terugkwamen omdat iedereen toegewijd en enthousiast was. Maar na maanden van beproeving en tegenstand, raakte het volk ontmoedigd en het werk stopte. In dit kleine boek hebben we vier boodschappen van Haggai, elk met een eigen onderwerp. In elke boodschap vestigt Haggai de aandacht op een zonde die ons ervan kan weerhouden om Gods werk te volbrengen. Het verslag van Haggaï speelt zich af van begin september tot eind december van het jaar 520 v.Chr.

Zet God op de eerste plaats! (1:1-15)

‘Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden’ (Mat.6)

Haggaï was door God gezonden tot Zerubbabel om namens Hem een boodschap te brengen, en die luidde: ‘Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan zal Ik er welgevallen aan hebben en verheerlijkt worden, zegt de Here’ (vs. 8). Het werk aan stad en tempel had, vanwege vijandschap lang genoeg stilgelegen, en het werd zo langzaamaan tijd om het werk te hervatten. Ze moesten leren prioriteiten te stellen, wat ging voor, hun eigen huis of het huis van de Heer? Wat wilden ze: ‘Het huis van onze God aan zijn lot overlaten’ (Neh.10:39), of niet? Gods zegen is verbonden met de keuzes die jij maakt! (Deut.28; Fil.4:19).

Ja, maar ik heb een akker gekocht en die moet ik noodzakelijk gaan bezien; Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga die proberen; Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen, houd mij voor verontschuldigd! (Luk.14:18-20). Allemaal excuses om ergens onderuit te komen, of het nu gaat om een uitnodiging voor een groot avondmaal of het werk van de Heer, en dan zal nu niet beter zijn toen in de tijd van Haggaï en Jezus (vs.1-4). Maar geen excuus is goed genoeg als de Heer je roept tot een taak!

Haggaï zegt: Bedenkt wat u is wedervaren toen u bezig was om voor uzelf weldoortimmerde huizen te bouwen, toen u met uzelf bezig was en het werk van God op de tweede of laatste plaats stelde? Dat is de reden dat de hemel over u de dauw heeft ingehouden en de aarde haar opbrengst. Ook riep ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen (vs.5-11). Als je wil weten vanwaar al die tegenslag, dan moet je weten dat als je mijn koninkrijk had gezocht en zijn gerechtigheid, dat al deze dingen niet waren gebeurd, maar zou je mijn zegen ontvangen hebben. Dit principe is ook nu nog geldig, dus als je Gods zegen wilt ervaren, zet Hem dan op de eerste en enige plaats! Het de Here die de geest van Zerubbabel en Jozua opwekte, zodat ze terug aan het werk gingen om het huis van de Heer te voltooien (vs.12-15).

Kijk vooruit, niet achteruit! (2:1-10)

‘Maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt’ (Fp3:14)

Zij die het verleden verheerlijken hebben een slecht geheugen en een te grote fantasie! Vroeger was het niet altijd beter, en in het verleden te blijven leven, geeft geen kracht voor de toekomst. Wij denken wellicht ook wel eens dat in het de begintijd van de Gemeente stukken beter was dan nu, in deze eindtijd, maar als we bijvoorbeeld de brieven aan de Korinthiërs lezen weten we wel beter (1Kor.5:1). Bij de eerstesteenlegging, zestien jaar daarvoor, juichte het volk met groot gejuich en loofde de Here. Maar vele van de priesters, van de Levieten en van de familiehoofden, de ouden die het eerste huis hadden gezien, weenden luid, terwijl velen de stem verhieven met gejuich en vreugdebetoon (Ezra 3:10-13). Haggaï probeert de aandacht van het volk te richten op drie zaken: (1) de gebeurtenissen uit het verleden, (2) de Here en (3) de toekomst.

We kunnen, het verleden, de geschiedenis niet veranderen, maar de geschiedenis kan ons wel veranderen. Het is zoals het is, maar we moeten verder. Daarbij verwijst Haggaï het volk Here, die zegt ‘Ik ben met u’. David kon zeggen ‘Want met U ren ik door een legerbende, met mijn God spring ik over een muur’ (Ps.18:30). ‘Als God voor ons is, wie zou tegen ons zijn!’ (Rom.8:31). Haggaï bemoedig het volk door te wijzen op het feit dat de Heer met het volk Israël was toen ze Egypte verlieten en Zijn Geest in hun midden stond. ‘Ik zal in het midden van de Israëlieten wonen en Ik zal hun tot een God zijn. En zij zullen weten, dat Ik, de Here, hun God ben, die hen uit het land Egypte geleid heb, opdat Ik in hun midden wone; Ik ben de Here, hun God’ (Ex.29:45-46). Het verleden mag hoop en moed geven voor de toekomst, want: ‘De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de Here der heerscharen; op deze plaats zal Ik heil geven, luidt het woord van de Here der heerscharen’ (2:10). Het zal hen niet ontbreken aan middelen om het huis van God te bouwen, want van Hem is het zilver en het goud (2:9). De heerlijkheid komt en met die heerlijkheid, de Heer der heerlijkheid!

Verontreiniging belemmerd zegen! (2:11-20)

‘Want bij wie zij niet zijn – de dingen van vers 5 en 6 – die is verblind in zijn bijziendheid, daar hij de reiniging van zijn vroegere zonden heeft vergeten’ (2Petr.1:9)

‘Bereid u om uw God te ontmoeten, o Israël’ (Amos 4:12). ‘God is in de hemel en wij zijn op de aarde’ (Pred.5:1), en daarom hoort wanneer wij tot God naderen, respect getoond te worden. De Here maakt het volk duidelijk waarom hun zijn zegen onthouden bleef, dat was vanwege hun onreinheid. ‘Zo zegt de Here der heerscharen: Vraag toch de priesters om onderricht in de wet, en zeg: wanneer iemand heilig vlees in de slip van zijn kleed draagt en hij raakt met zijn slip brood, moes, wijn, olie of enige andere spijs aan, wordt dit dan heilig? De priesters antwoordden: Neen. En Haggai zeide: Indien iemand onrein geworden door een lijk, iets van al deze dingen aanraakt, wordt het dan onrein? De priesters antwoordden: Het wordt onrein. Toen antwoordde Haggai: Zo staat het met dit volk en zo staat het met deze natie voor mijn aangezicht, luidt het woord des Heren, en zo staat het met al het werk van hun handen, en wat zij daar offeren, dat is onrein’ (2:12-15). Dus het volk moest zich reinigen om terug Gods zegen te kunnen verwachten. Tot twee keer toe werd het volk opgeroepen te ‘bedenken wat voorafgegaan was aan deze dag’ (2:16, 19).  Waren ze bereid hun zonden te belijden en basis voor gemeenschap te herstellen? We mogen ervan uitgaan want aan het einde zegt de Here: ‘Van deze dag aan zal Ik zegenen!’ (2:20). We willen niet eindigen dan nog deze principes door te trekken naar onze tijd. Bijbelse principes zijn blijvend, toepassingen kunnen veranderen. ‘Weest heilig, want Ik ben heilig’ werd het volk Israël voorgehouden (Lev.11:44-45; 19:2; 20:7, 23), maar de apostel Petrus past het in zijn brief toe op de gelovigen van de Gemeente en dat in verband met de naderende komst van Christus Jezus (1Petr.1:16). Verder spreekt hij over ons, de gelovigen, als een heilig en een koninklijk priesterdom (1Petr.2:5, 9). Voldoen wij aan deze voorwaarden zodat God ons kan zegenen? Eenieder beproeve zichzelf!

Geef niet op want de Koning komt! (2:20-23)

Tot slot wordt tot de landvoogd Zerubbabel gesproken over het oordeel wat de volkeren zullen ondergaan. Israël, veeleer het kleinste van alle volken, heeft de Here God uitverkoren om zijn Naam te verheerlijken. Hoe groot de koninkrijken en machten ook mogen geweest zijn, en nog zijn, Israël zal het hoofd van de volkeren zijn. God heeft zijn Naam eraan verbonden en de beloften gedaan aan Abraham zullen ingelost worden. We zien dat duidelijk in het beeld van Daniël, waar die koninkrijken beschreven worden (Dan.2). Deze, de Babyloniërs, Meden en Perzen, Grieken en Romeinen zijn opgekomen en weer ondergegaan, maar het rijk van Christus komt en zal blijven tot in eeuwigheid! In het boek Micha lezen we dat de volken tegen Israël vergaderd zullen zijn in de nabije toekomst, waarvan wij al het begin mogen zien. ‘Wel zijn nu vele volkeren tegen u vergaderd, die zeggen: Zij worde ontwijd, en mogen onze ogen zich aan Sion verlustigen! Maar zij kennen de gedachten des Heren niet en verstaan zijn raadslag niet, dat Hij hen verzamelt als schoven op de dorsvloer. Sta op en dors, gij dochter Sions; want Ik zal uw hoorn van ijzer maken en uw hoeven van koper, en gij zult vele volkeren verbrijzelen en gij zult hun onrechtmatig gewin door de ban aan de Here wijden, en hun vermogen aan de Here der ganse aarde’ (Mi.4:11-13). Deze profetie betreffende het komende oordeel over de volken zal Zerubbabel bemoedigd hebben. De Here liet weten dat Hij Zerubbabel uitverkoren had.

Zerubbabel staat hier model voor de komende Messias, Jezus Christus; hij is opgenomen in de geslachtslijn van Christus (Mat.1:13; Luk.3:27). God spreekt niet alleen over Zerubbabel als zijn uitverkorene, maar ook als zijn zegelring, wat wil zeggen dat God hem met zijn gezag bekleed. God gaf aan Zerubbabel gezag om zijn huis te bouwen; God gaf aan de Heer Jezus gezag om verloren zondaars te redde en om zijn Gemeente, Gods huis in deze tijd, te bouwen (Mat.16:18; Joh.17:2)

Tenslotte

 God heeft alle gelovigen geroepen met een doel, ‘want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot (het doen van) goede werken, die God tevoren heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen’ (Ef.2:10). Nee, we worden niet behouden door geloof en werken, maar door een geloof dat werkt! Wat wij van onze roeping gemaakt hebben is aan ons en daarover zullen we verantwoording dienen af te leggen voor de rechterstoel van Christus (2Kor.5:10; Rom.14:12). We dienen handel te drijven, totdat Hij komt!

______________________________________________________________________________________________________________________________