Oud Testament – Jesaja
‘Een profeet gezocht!’
Jesaja 6
Inleiding
‘Wie zal Ik zenden en wie zal voor Ons gaan?’ is de centrale gedachte in dit zesde hoofdstuk van het boek Jesaja. Het antwoord daarop vinden we in Jesaja’s roeping en de aanvaarding van zijn dienst voor God. Hij zag een zondig volk en de Heilige Israëls, en kon zich niet stilhouden. Maar voordat hij het ‘wee u’ over anderen uitspreekt, belijdt hij eerst zijn eigen zonden en zegt ‘Wee mij!’ (Jes.6:5).
Jesaja de evangelist
Jesaja wordt wel ‘de evangelist onder de profeten’ genoemd, omdat hij zoveel zegt over Jezus Christus. Jesaja schrijft over zijn geboorte (7:14; Mat.1:23); de bediening van Johannes de Doper (40:1-6; Mat.3); de dienst van de Heer zelf in de Geest (61:1-2; Luk. 4:17-19); zijn verwerping door het volk (6:9-13; Mat.13:10-15; Joh.12:38); de Steen des Aanstoots (8:14; 28:16; Mat.21:42; Rom.9:32-33; 1Petr.2:6); zijn dienst aan de heidenen (49:6; Luk.2:32; Hand.13:47); zijn toekomstig koninkrijk (11:1-9; Op.12:10); en zijn verzoeningsdood aan het kruis (53:1vv; Mark.10:25).
-
Jesaja zag een volk in verval – Hij keek achterom (Jesaja 5)