Oude Testament – Het lied van de wijngaard – Jesaja 5

9 augustus, 2023

Bijbelboeken: Jesaja

Oud Testament – Jesaja

Het lied van de wijngaard

Jesaja 5

Voorwoord

Nee, het is geen vrolijk lied ‘Het lied van de wijngaard’! Het gaat over het volk Israël, de verwachtingen die God had en wat het volk ervan gemaakt had. In dit artikel wil ik de nadruk leggen op een theologisch onderwerp dat wordt weergegeven met het woord antropomorfisme, dat is het toekennen van menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens, in ons geval God. Enkele voorbeelden uit de Bijbel van antropomorfisme zijn o.a. dat: God handelt in grote kracht en met een sterke hand (Ex.32:11). Dat God bouwt (Gen.2:22). Dat Hij arbeid verricht (Joh.5:17). Dat God lacht (Ps.2:4). Dat God wonden verbindt (Ps.147:3). Enzovoort, enzovoort. In ‘het lied van de wijngaard’ lezen we dat God bepaalde verwachtingen had ten opzichte van het volk Israël. De vraag die gesteld kan worden is: ‘kan de alwetende, almachtige God ook verwachtingen hebben, en kan Hij in die verwachtingen worden teleurgesteld?’ Is dat niet al te menselijk gedacht? Maar in het begin van de Bijbel hebben we daar al een voorbeeld van: ‘Toen de Here zag, dat de boosheid des mensen groot was op de aarde en al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was, berouwde het de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in zijn hart’ (Gen.6:5-6). De Here ‘zag’, het ‘berouwde’ de Here en het ‘smartte Hem in zijn ‘hart’. Heeft de Here ogen, en welke kleur hebben die ogen dan? Kan God berouw hebben over zijn daden? Kent God verdriet en heeft God een hart, zoals wij dat hebben? In Jesaja 5 lezen we dat Gods verwachtingen niet uitgekomen zijn. Verwachting is de aanname of hoop dat een handeling of gebeurtenis ook werkelijk plaats gaat vinden. Een verwachting kan realistisch zijn, maar dat hoeft niet.  Als een verwachting niet uitkomt, kan er sprake zijn van acceptatie, maar ook van teleurstelling, verwarring, onzekerheid en angst.

Omdat de mens geschapen is ‘naar Gods beeld en zijn gelijkenis’ (Gen.1:26; 9:6; Jak.3:9) zijn wij geneigd om te denken dat God ook een mens, of menselijk is, die denkt en handelt als een mens. God is geen mens, persoon of een geest, zoals er boze geesten zijn. Nee, God is Geest (Joh.4:24; vgl. 2Kor.3:17). Wat God wel doet is ons tegemoet komen in zijn openbaring, in zijn spreken tot ons niveau en begripsvermogen. Nogmaals Gods ‘oogappel’ kan gekwetst worden (Zach.2:8). God kan wandelen (Gen.3:8) omdat Hij voeten heeft (Jes.66:1) enz., maar God past zich aan aan het menselijk begripsvermogen; God daalt af tot ons niveau en gebruikt beelden die wij gebruiken. Zoals een moeder bukt om haar kind te bereiken, zo buigt God zich neer tot ons niveau.

Wat waren Gods verwachtingen ten opzichte van het volk Israël?

 ‘Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb?’ (Jes.5:4)

Het lied van de wijngaard is een lied dat gaat over het volk Israël, dat blijkt wel uit vers 7. ‘Welnu, de wijngaard van de Here der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda zijn de planten waarin hij vreugde heeft’. God had die ‘wijngaard’ geplaatst op een vruchtbare heuvel, een land vloeiende van melk en honing, zoals voorzegt. ‘Want de Here, uw God, brengt u in een goed land, een land van beken, bronnen en wateren, die in de dalen en op de bergen ontspringen; een land van tarwe en gerst, van wijnstokken, vijgenbomen en granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en honig; een land, waarin gij niet in armoede uw brood zult eten, waarin gij aan niets gebrek zult hebben; een land, waarvan de stenen ijzer zijn en uit welks bergen gij koper zult houwen. Gij zult eten en verzadigd worden en de Here, uw God, prijzen om het goede land dat Hij u gaf’ (Deut.8:7-10). De wijngaard werd van een toren voorzien; ze zouden een getuigenis zijn voor de volken (Ps.67). Ook een perskuip om de opbrengst van de oogst te verwerken. Om kort te gaan en het met de woorden van Jozua te zeggen: ‘Niet één van alle goede beloften, die de Here aan het huis van Israël had toegezegd, is onvervuld gebleven; alles is uitgekomen’ (Joz.21:45; 23:14). Die goedheid van God ten opzichte van zijn volk mochten ze niet vergeten, en ze konden hun dankbaarheid laten zien door zich aan Gods geboden te houden, wat helaas niet gebeurt is, zoals we weten. Het falen van het volk is dan ook de reden dat God zich afvraagt of Hij nog iets vergeten is te doen, en zegt: ‘Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb? (vs.4). Lag de schuld van hun falen misschien bij Mij? God had goed bestuur verwacht, dat ze goede druiven zouden voortbrengen, maar helaas ze brachten wilde druiven voort. Die wilde vruchten zijn de zes weeën, beschreven in de verzen 8-24).

De tien noordelijke stammen (Israël) waren al geoordeeld en Gods oordeel richt zich nu tot de twee stammen, Juda en Benjamin. Waarschuwingen hadden niet geholpen en het oordeel, de verovering door de Assyriërs, was niet ver meer weg. Dat oordeel wordt in het lied van de wijngaard in de verzen 5-6 dan ook aangekondigd. Herstel was niet meer mogelijk; Gods verwachtingen waren de bodem ingeslagen! ‘De Here, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten, totdat de gramschap des Heren zich zozeer tegen zijn volk verhief, dat geen herstel meer mogelijk was’ (2Kron.36:15-16). Het gevolg was dat Israël ‘vele dagen zouden blijven zitten zonder koning en zonder vorst’ (Hos.3:4). Het definitieve einde was, toen in 586 v.Chr. de stad Jeruzalem werd verwoest en het volk in ballingschap werd gevoerd.

Wat waren Gods verwachting m.b.t. het zenden van zijn Zoon, Jezus Christus?

 ‘Tenslotte nu zond hij tot hen zijn zoon en zei: Zij zullen mijn zoon ontzien’ (Mat.21:37)

De geschiedenis gaat verder en herhaalt zich en veel eeuwen later we zien we hetzelfde nog een keer gebeuren, maar dan met de afwijzing van Gods Zoon, de Heer Jezus, als hun Messias. De gelijkenis van het lied van de wijngaard wordt verdiept en uitgebreid; vergelijkt u maar eens: ‘Hoort een andere gelijkenis: Er was een heer des huizes die een wijngaard plantte en hij zette er een omheining omheen, groef er een persbak en bouwde een toren; en hij verhuurde hem aan landlieden en ging buitenlands. Toen de tijd van de vruchten was genaderd, zond hij zijn slaven naar de landlieden om zijn vruchten te ontvangen. En de landlieden namen zijn slaven, sloegen de één, doodden de ander en stenigden de derde. Opnieuw stuurde hij andere slaven, meer dan de eersten, en zij deden met hen hetzelfde’ (Mat.21:31-36). Deze gelijkenis was gericht aan de overpriesters, farizeeën en de oudsten van het volk, de verantwoordelijken (21:23, 45). In het vervolg van de gelijkenis zien we dat ‘zij begrepen dat Hij, Jezus, van hen sprak (vs.45). Zoals we hierboven al vermelden: ‘De Here, de God hunner vaderen, zond wel zijn boden tot hen, vroeg en laat, want Hij ontfermde Zich over zijn volk en zijn woning, maar zij bespotten de boden Gods, verachtten zijn woorden en hoonden zijn profeten’ (2Kron.36). In Jezus’ rede tot de schriftgeleerden en farizeeën in Mattheüs 23 wijst de Heer Jezus hen daar ook nog maar eens op: ‘Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en schriftgeleerden; van hen zult u er doden en kruisigen, en van hen zult u er in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen’ (vs.34). In Mat.21:37 kunnen we de verwachting die God had, inlezen in de volgende woorden: ‘Tenslotte nu zond hij tot hen zijn zoon en zei: Zij zullen mijn zoon ontzien’. Helaas ook die verwachting werd de bodem ingeslagen, want de volgende die ze zouden doden was de Heer Zelf, wat ook in de gelijkenis voorspelt wordt; ze zouden de Zoon niet ontzien! Ze zeiden onder elkaar: Deze is de erfgenaam komt, laten wij hem doden en zijn erfenis in bezit nemen. Vandaar dat Stéfanus terecht van hen zegt: ‘Hardnekkigen en onbesnedenen van harten, en oren, u weerstaat altijd de Heilige Geest, zoals uw vaderen, zo ook u. Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? En zij hebben hen gedood die tevoren de komst van de Rechtvaardige aankondigden, van Wie u nu verraders en moordenaars bent geworden, u die de wet door beschikking van engelen hebt ontvangen en niet gehouden’ (Hand.51-52). Het oordeel stond voor de deur en in 70 n.Chr. werd Jeruzalem en de tempel verwoest en gingen de Joden in ballingschap voor lange tijd…

 Wat zouden Gods verwachtingen zijn met betrekking tot de Gemeente en u en mij?

‘Want wij zijn zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, die God tevoren heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen’ (Ef.2:10)

Ik geloof dat het terecht is wanneer God grote verwachtingen over u en mij mag hebben, want wat heeft Hij niet alles voor ons en/of de Gemeente gedaan? ‘Christus heeft de Gemeente liefgehad en Zichzelf voor haar overgegeven’ (Ef.5:25). Dat stijgt veruit boven zijn liefde voor het volk Israël! Natuurlijk heeft Hij het ook liefgehad (Deut.7:8), maar we lezen niet dat de Heer Jezus zijn leven voor het volk Israël heeft gegeven! Het koninkrijk voor Israël is bereid van de grondlegging der wereld af (Mat.25:34), maar van de Gemeente en/of de gelovigen spreekt de Schrift van ‘uitverkoren van vóór de grondlegging van de wereld’ (Ef.1:4). Wanneer u de Heer Jezus in uw leven hebt aanvaard als uw Heer en Heiland, dan maakt u deel uit van die Gemeente, dan bent u een nieuwe schepping in Christus. ‘Het oude is voorbij, het is alles nieuw geworden’ (2Kor.5:17). Om die verandering bij u en mij mogelijk te maken, is God in Christus tot ons gekomen. God was in Christus de wereld met Zichzelf verzoenend’ (2Kor.5:19). God heeft zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven, en zal ons met Hem ook alle dingen schenken (Rom.8:32). ‘Hij, terwijl Hij rijk was, is ter wille van ons arm geworden, opdat wij door zijn armoede rijk zouden worden’ (2Kor.8:9). Wij zijn gezegend met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten, we hebben de verlossing door zijn bloed, vergeving van de overtredingen en heeft ons zijn wil bekend gemaakt (Ef.1:3-9). Heer, hoe rijk zijn wij in U!

Maar die genade waaraan wij deel hebben gekregen vraagt om een antwoord, van u en mij! ‘Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad’, toch? (1Joh.4:19). Gods weldaden vragen om dankbaarheid, dat was de oproep van God tot het volk Israël (Deut.8). In datzelfde hoofdstuk vraagt de Here om alles wat Hij heeft gedaan te gedenken en niet te vergeten (8:2, 11, 14, 18). Opdat wij het niet vergeten willen wij Hem gedenken in het breken van brood en drinken van de wijn, totdat Hij komt! Nee, we willen aan de verwachtingen die God van ons mag hebben niet afdoen, maar Hem prijzen voor Wie Hij is!

______________________________________________________________________________________________________________________________