“Samuel nu diende voor het aangezicht des Heren, een jongen, met een linnen lijfrok omgord.Zijn moeder was gewoon een kleine mantel voor hem te maken, en zij bracht hem die van jaar tot jaar, als zij met haar man ging om het jaarlijkse slachtoffer te brengen.” (1Sam.2:18-19)
In de tijd waarin Samuël geboren werd was Israël in een situatie van geestelijk en moreel verval. Toch hielden Elkana en Hanna vast aan hun geloof in God en gingen jaarlijks op naar het huis des Heren om het jaarlijks slachtoffer en gelofteoffer te brengen (1:21). Op een bepaald moment, nadat zij Samuël gespeend had – dat ze Samuël niet meer met de borst voedde – deed Hanna, wat ze eerder beloofd had (1:11, 28), ze nam Samuël mee. Haar belofte destijds, was geweest: “Here der heerscharen, indien Gij werkelijk naar de ellende uwer dienstmaagd omziet en mij gedenkt en uw dienstmaagd niet vergeet, maar aan uw dienstmaagd een mannelijke nakomeling geeft, dan zal ik die voor zijn gehele leven de Here geven en geen scheermes zal op zijn hoofd komen.” (1:11) En vanaf dat moment was de kleine Samuël in de dienst des Heren onder toezicht van de priester Eli. Een betere plaats om je kind naar toe te brengen is moeilijk denkbaar. Wij hebben wel geen tempel, maar mogen onze kinderen bij Jezus brengen (Luk.18:15). Maar… zoals hierboven al vermeld was de geestelijke en morele situatie niet goed; ook in de tent des samenkomst!
Geestelijke situatie
(1) De priester Eli
Eli, de priester was oud en zwak, hij was ongeveer 98 jaar, hij zag niet goed meer, zijn ogen stonden star en geraakte blind en was zwak in zijn optreden naar zijn zonen toe. (1:22; 3:13-14; 4:15). Het enige positieve was van hem gezegd kan worden is, “dat zijn hart vol zorg over de ark Gods was.” (4:13) Maar laten we hem maar niet te hard beoordelen want hij stond er ook maar alleen voor. Van een echtgenote horen we niet. Rekening houdend met zijn hoge leeftijd moeten we ervan uitgaan dat zij al gestorven was. En de kracht om zijn zonen te berispen ontbrak waarschijnlijk (1Sam.3:13)
(2) De zonen van Eli
Dat waren nietswaardige lieden, zij rekenden niet met de Here, of kenden de Here niet, achten het offer des Heren gering en sliepen bij de vrouwen (2:12, 13, 17, 22).
(3) Het volk
“Zo priester, zo volk.” (Hos.4:9) “De mensen gingen het offer des Heren gering achten.” (1:17) Het volk ging te gronde door gebrek aan kennis, kennis die ze van de priester zouden moeten ontvangen hebben. Maar de priesters hadden nagalaten de Here te vereren, er was geen trouw, geen liefde en geen kennis van God meer in het land. Zo komt het volk dat geen inzicht heeft, ten val. (Zie: Hos.4 en Mal.1).
(3) Andere kenmerken
Het Woord des Heren was schaars en nog was de lamp Gods niet uitgegaan. (3:1, 3)
(4) Samuël
De jonge Samuel groeide intussen op bij de Here en nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij de Here als bij de mensen. (1Sam.2:11, 18, 21, 26). “Toen riep de Here Samuel, en hij zeide: Hier ben ik. Samuel nu kende de Here nog niet; nog nooit was hem een woord des Heren geopenbaard. Toen kwam de Here, bleef daar staan en riep als de vorige keren: Samuel, Samuel! En Samuel zeide: Spreek, want uw knecht hoort.” Samuel nu groeide op, en de Here was met hem en liet geen van zijn woorden ter aarde vallen. En geheel Israël van Dan tot Berseba kwam tot de erkenning, dat aan Samuel door de Here het ambt van profeet was toevertrouwd. De Here verscheen ook verder in Silo, want Hij openbaarde Zich in Silo aan Samuel door het woord des Heren. (1Sam.2:4, 7, 19-21).
“Wie Mij eren, zal ik eren.” (2:30) Te midden van zoveel verval schitterde Samuël als een ster in de duisternis! De Here kon niet meer spreken tot Eli en verkoos Samuël. Hij mocht het middel zijn om het volk te leiden en voorgaan in het geloof. Hij mocht Saul tot koning zalven en daarna David. Zijn kracht lag in zijn omgang met de Here. “U schijnt als lichten in de wereld, terwijl u het woord van het leven vertoont.” (Fil.2:15) In zijn leven is de spreuk waarheid geworden, dat zegt: ‘‘Veiligheid voor een gelovige is, niet de afwezigheid van gevaar, maar de aanwezigheid van God.”
Hoe groot is jouw jasje, XS, S, X, XL of XXL?
We hebben gezien hoe Samuël in de loop van zijn bediening groeide als gelovige. Hij groeide en werd van een ‘jongen’ een ‘man Gods’ (1Tim.6:11). De toepassing die ik hier wil maken is de volgende: zijn moeder kwam hem elk jaar bezoeken en nam een kleine mantel voor Samuël mee. Iedere keer werd dat jasje beetje groter; van een maatje XS ging het vervolgens naar S, X, XL en XXL. De reden? Hij ‘groeide’! Veel gelovigen zitten nog steeds in het jasje waarin ze ‘geboren’ zijn omdat ze nooit gegroeid zijn! De bedoeling is dan een gelovige groeit in zijn geloof. Zo zegt Petrus: “Groeit op in de genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus.” (2Petr.3:18) En Paulus: “Kleedt u zich dan, als uitverkorenen van God, heiligen en geliefden, met innige gevoelens van ontferming, vriendelijkheid, nederigheid, zachtmoedigheid, geduld. En kleedt u zich boven alles met de liefde, die de band van de volmaaktheid is.” (Kol.3:12, 14 – HSV)
Groei verplicht
“Wandelt op een wijze de Heere waardig, Hem in alles behaagt, in elk goed werk vrucht draagt en groeit in de kennis van God.” (Kol.1:10) Hoe kun je als gelovige groeien? De Schrift zelf geeft ons daar het antwoord op en een praktisch voorbeeld volgt hieronder. “Verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat u daardoor opgroeit tot behoudenis.” (1Petr.2:2) De Schrift is ons ‘manna’ in de woestijn! Gods Woord voedt ons alleen, het brengt ons ook met Hem en Christus in gemeenschap. “Alle Schrift is door God ingegeven en nuttig om te leren, te weerleggen, te verbeteren en te onderwijzen in de gerechtigheid, op de mens Gods volkomen is, tot alle goed werk volkomen toegerust.” (2Tim.3:16) Door Gods Woord in ons leven gestalte geven, tonen wij onze liefde tot God en de Heer Jezus. “Wie mijn geboden heeft en we bewaart, die is het die Mij liefheeft; en wie Mij liefheeft zal door de Vader worden geliefd; n Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren.” (Joh.14:21, 23) De gelovigen in Thessaloniki hadden het woord van de prediking ontvangen en hadden het aangenomen niet als een woord van mensen, maar, zoals het waarlijk is, als Gods woord, dat ook werkt in u die gelooft.” (1Thes2:13) Het woord van God moet ook werken in ons die geloven, dat wil zeggen we dienen ons daaraan te onderwerpen en het handen en voeten geven, opdat Christus gestalte in ons krijgt (Gal.4:20; 1:16; Rom.8:29).
De blindgeborene: een voorbeeld van groei in de kennis van Christus – (Joh.9)
Eenmaal genezen van zijn blindheid zien we een opmerkelijke groei bij de blindgeborene, en is dat niet vaak zo wanneer iemand tot geloof komt? Was de Bijbel eerst een gesloten boek, nadat iemand door geloof en bekering, de Heilige Geest heeft ontvangen, merken we vaak een grote honger naar Gods Woord en daardoor vaak een geweldige groei in korte tijd! (1Petr.2:2). Denk maar aan de apostelen die gedurende veertig dagen Jezus hadden gezien en met hen had gesproken over de dingen die het koninkrijk van God betreffen’ (Hand.1:3). De blindgeborene werd maar niet moe om zijn getuigenis te geven, eerst aan zijn buren, de farizeeërs, (zelfs twee keer vs.27) en uiteraard zijn ouders (9:8, 13, 18). Wie hem had genezen, was het wat ze hem vroegen, ‘de mens die Jezus heet’ was zijn eerste antwoord (9:11). In zijn antwoord aan de farizeeën zien dat hij al wat meer over Jezus te zeggen heeft: ‘Hij is een profeet!’ is zijn getuigenis (9:18). Even later wanneer hij voor de tweede keer gehoord wordt door de farizeeën gaat hij nog dieper op zijn Genezer in en zegt: ‘Als Deze niet van God was…’ (9:33). Zo zegt Nicodemus, een farizeeër: “Rabbi, wij weten dat U van God bent gekomen als leraar; want niemand kan deze tekenen doen die U doet, tenzij God met hem is.” (Joh.32)
Maar de climax in het benoemen van Jezus bereikt hij in het gesprek dat hij heeft met Hem en als antwoord op Jezus’ vraag ‘Gelooft u in de Zoon des mensen’ belijdt: ‘Ik geloof, Heer en Hij aanbad Hem (9:36-38). Spreuken 4 :18 zegt: “Maar het pad der rechtvaardigen is als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag”, en de juistheid van dit vers bewijst de blindgeborene! Hij was in aanraking geweest met de Heer Jezus, het Licht van de wereld’; hij was blind geweest maar nu kon hij zien, dat was zijn getuigenis (9:25)! Jezus kon zeggen: ‘Ik ben het licht van de wereld; wie Mij volgt zal geenszins in de duisternis wandelen, maar zal het licht van het leven hebben’ (8:12). Een gelovige is iemand die ‘licht’ in zijn hart heeft (2Kor.4:6) en is een licht in de wereld mag zijn (Mat.5:14). Hij wandelt in het licht (1Joh.1:7) en brengt vruchten van het licht voort (Ef.5:8-9).
De mens die Jezus heet – (de buren)
Wie hem had genezen, was het wat ze hem vroegen, ‘de mens die Jezus heet’ was zijn eerste antwoord 9 :11).
Hij is een profeet – (de farizeeën)
In zijn antwoord aan de farizeeën zien dat hij al wat meer over Jezus zegt: ‘Hij is een profeet!’ (9 :18).
Als Deze niet van God was – (de farizeeën)
Even later wanneer hij voor de tweede keer gehoord wordt door de farizeeën gaat hij nog dieper op zijn Genezer is en zegt: ‘Als Deze niet van God was…’ (9:33
Ik geloof Heer! – (de Heer Jezus)
Maar de climax in het benoemen van Jezus bereikt hij in het gesprek dat hij heeft met Hem en als antwoord op Jezus’ vraag ‘Gelooft u in de Zoon des mensen’ belijdt hij ‘Ik geloof, Heer en Hij aanbad Hem (9:36-38).
Tenslotte
Hoe groot is jouw jas was de vraag die ik aan begin van dit artikel heb geplaatst. Ben jij al gegroeid in de kennis van de Vader en de Zoon? Is jouw jasje ook te klein geworden naar verloop van de jaren at je een gelovige bent, en heb je een grotere maat nodig? De oproep, lang geleden door de apostel Petrus gedaan, geldt ook ons: “Groeit op in de genade en kennis van onze Heer en Heiland Jezus Christus.” (2Petr.3:18) Het doel van een gelovige hier op aarde is “dat Christus gestalte in ons krijgt” en dat “Gods Zoon in ons geopenbaard wordt.” (Gal.4:20; Rom.8:29). Waar staat u?______________________________________________________________________________